zondag 29 januari 2012

Woeff . . . hap sloek . . woeff . . hèhè

Het valt niet altijd mee om het als hond iedereen naar de zin te maken. Maar wat echt tegenvalt is dat die mensen zich absoluut niet in mij als hond kunnen verplaatsen. Gisteren vierde het dochtertje van mijn bazen haar tienjarige verjaardag. Ja, ze noemen zich bazen, maar in feite ben ik toch echt wel hun altijd introverte psycholoog en fitnessbegeleider. Ik hou ze de hele dag een spiegel voor en zorg voor de hoognodige beweging, goed voor de stress. Nee, het beste moment van de dag is toch wel als ze een paar brokjes in de bench gooien. Hét signaal dat ik me in alle rust kan terugtrekken om lekker te luiwammessen.

Eerst had ik me al de hele dag verlekkerd aan het ‘zoar vleis’, mijn bazin deed alles wat een hond maar lekker vind in zo’n verschrikkelijk grote pan. Dat lange roeren en opwarmen hoeft voor mij echt niet, ik werk dat zo hap-sloek lekker weg. Maar hoe zielig ik ook keek, mijn nek uitstrekte of haar zachtjes met m’n zachte vacht verleidde. Niks viel er voor bassie te hassen, er viel zelfs niks op de grond. Jammer, want met wandelen ben ik misschien niet de vlotste, maar als er wat op de grond valt dan ben ik niet te kloppen.

Vóór het grote feest zat ik net te wachten om mijn superlange baas een frisse neus te laten halen, komen oma en opa binnen ‘hallooooh . . ‘. Nee, niet die van mijn vriendinnetje, maar die twee anderen. Gelukkig, die ouwe met dat grijze baardje wil ook mee wandelen. Heb ik tenminste wat meer rust, want anders lopen ze maar aan m’n halsband te rukken en tegen me te zeuren van wat ik allemaal wel niet mag. Nu lopen die twee samen wat te oreren over mijn soortgenoten die zomaar in het wilde weg schijten midden op het pad of op plekken waar mensenkinderen moeten spelen. Ik probeer het tempo van die twee langpoten wat te drukken, anders heb ik niet eens de tijd om uitgebreid te ruiken wie er allemaal op mijn pad gescheten hebben. Want alles begint met ruiken, heeft mijn moeder me beloftevol voorgehouden. Nou ja, totdat ik weet wat ze met ‘alles’ bedoelde, stort ik me maar met volle overgave op dat ruiken. Hèhè, ik word even verlost van m’n halsband, ik mag even de poten strekken. Ze hebben zichzelf aangeleerd door dan ‘vrij’ te roepen en begeleiden dat met een royaal gebaar alsof ze met beide handen lekkere brokjes strooien in de een of andere hoek. Maar wees nu eerlijk, welke idioot weet niet, dat als ze de deur openzetten of de ketenen afgooien, wat dan de bedoeling is. Zullen ze dat ook zo met die Holleeder gedaan hebben?

Nou zal ik ‘m eens krijgen, hij heeft er een verschrikkelijke hekel aan als ik wat in m’n mond pak. Aha, daar ligt een té opvallend blauw boterhamzakje, je ruikt nog dat er cervelaatworst in heeft gezeten. ‘Kom voor . . , kom hier . . . , apport . . . potverdomme kôm heej!’. Dat is pas echt lachen, nou even geen royale brokjesbewegingen maar van die korte fanatieke inhalige armgebaren. Op voldoende afstand laat ik tergend langzaam al kauwend de cervelaatsmaak over m’n tong gaan en slik heel ergerlijk uitdagend het plastic zakje in. Zegt die ouwe ook nog ‘hopelijk verpakt hij z’n keutel erin, goed voor het milieu’.

Eindelijk thuisgekomen blijkt dat m’n hele domein is ingenomen door van die druk pratende grote en kleine mensenkinderen. Eens kijken of ze ook begrijpen wat goed is voor een hond en ik begin m’n sociale rondje langs de gasten. Maar d’r valt niks van die lekker volgestouwde tafels, zelfs niet als ik heel zielig m’n oogwit laat zien. Nee, het enige wat ze doen is hun plakhanden aan m’n zachte buitenkant afvegen. Nou ja, dan maar naar die kleine mensenkinderen. Potverdomme, die gaan buiten spelen maar ik mag niet mee. Snappen jullie dat nou, als ik wil dan mag het niet en als zij het willen, dan moet ik naar buiten! Heej, daar komt dat leuke vrouwtje met dat korte rokje, die heb ik hier al vaker gezien. Even kijken of me dat weer lukt van de vorige keer. Ik loop stiekem achter haar aan en net als ze rustig met mijn bazin staat te praten, grijp ik m’n kans. Mijn altijd alerte vochtige neus steek ik van achteren onder haar rokje. ‘Iieeepppp . . .’ gilt ze en springt omhoog en iedereen giert van het lachen. Maar helaas, ook dat levert me niks op.

Daar komen de kinderen naar binnen. ‘Wie wil er een broodje knakworst?’, roept mijn bazin. Meteen sta ik vooraan, maar wat denk je. Iedereen krijgt zijn broodje knakworst behalve ik. Nog effe proberen of ik er eentje dat broodje uit z’n handje kan snaaien, maar niks hoor. Het ‘zoare vleis’ wordt royaal op opengesneden broodjes gedaan en verdeeld over de grote mensenkinderen. ‘Hmm . . lekker’ hoor ik bijna kwijlend van alle kanten. ‘Wie wil er nog wat’ wordt er ook nog geroepen. Nou ja, ikke natuurlijk, maar ik word niet begrepen. Hadden ze mij maar gebarentaal geleerd in plaats van zichzelf met dat ‘ge-kom voor, zit, down en aan de voet’. Ik heb zin in dat lekkere eten potdomme en alles wat mijn moeder me verder nog verzwegen heeft.

Ik geef het op en ga bij die oudjes onder de tafel liggen. Eindelijk eentje die me begrijpt! De baas van mijn vriendinnetje geeft me een stukje kaas . . . . hmmm hap sloek lekker. Gelukkig dat ook mensen roedelgedrag, sorry kuddegedrag, vertonen. Langs de andere kant van de tafel komt ook nog een stukje kaas. Heerlijk, mijn dag kan niet meer kapot, ik ga maar uit mezelf in de bench liggen. Wat buikoefeningen doen om die keutel in dat plastic zakje te wurmen.

Geen opmerkingen: