Vorige week kreeg ik van mijn oudste zus deze foto. Dat jongetje op dat driewielertje ben ik. Gebiologeerd gaan mijn gedachten terug naar mijn jongste jeugd in de Leeuwerikstraat in Blerick. Ik heb zelfs nog op Google-Maps gekeken hoe die locatie er op dit moment uitziet. Hoe zag het leven van dat driejarig jongetje er toen uit. Veel details komen weer boven, en ik vind dat ik ze met jullie moet delen. Zo moet het ongeveer zijn geweest.
Het is 1950 in de Leeuwerikstraat, het leven schijnt z’n normale gangetje te gaan. Kinderen spelen op het Leeuweriksveldje, aan de overkant liggen nog de herinneringen aan die tweede wereldoorlog. Tussen de huisnummers 12 en 20 liggen de afschrikwekkende ruïnes van de door een bombardement verwoeste huizen. Maar op nummer 26 wordt de boel uitbundig versierd. Rood-wit-blauwe en oranje vlaggetjes worden kruiselings aan het hekwerk vastgemaakt. De poort naar de voordeur staat welkom wagenwijd open. Om die voordeur wordt kleurrijk het groen voorzien van zelfgemaakte papieren bloemen. Daar moet Jantje het fijne van weten, en met m’n driewielertje ga ik op onderzoek.
Eigenlijk een bekende weg voor mij, want ondanks m’n drie jaar weet ik de weg naar ‘tant Janssen’ gemakkelijk te vinden. Nogal wiedes, het is een hele lieve oudere vrouw, die heerlijk kan kokkerellen en bakken. En voor een altijd hongerige kleuter volg ik gewillig die heerlijke bakluchtjes die door de gang naar de straat ontsnappen. Tant Janssen roept me regelmatig naar binnen, mijn fietsje mag op de plaats staan. Ik kruip op een stoel aan die lange keukentafel en ervaar al heel jong dat het recht van een vrouw op het aanrecht ook een bourgondische verrijking van het leven kan zijn. Tant Janssen heeft een groot gezin en haar streng uitziende man werkt bij de douane. En zij staat veel in de keuken achter dat aanrecht naast het kolenfornuis.
Zo was dat gisteren ook. Tant Janssen was cake aan het bakken en lekkere koekjes. Ik mocht de pannen met deeg uitlepelen. Nou ja lepelen, met mijn kleine vingertjes werden die grote pannen compleet schoon geveegd. ‘Zo, die kunnen weer in de kast’, zei tant Janssen. Een beetje teleurgesteld dat het al op is, lik ik mijn vingertjes zorgvuldig af. Tant Janssen draait zich om en ik zie haar een traan wegpinken met haar prachtige schort. ‘Ôzze Ar komt morgen eindelijk weer thuis’, zegt ze. Ik weet absoluut niet waar het over gaat want ik heb Ar nog nooit gezien, laat staan zien weggaan, maar het maakt wel indruk om tant Janssen zo te moeten zien. Om ze op andere gedachten te brengen kijk ik naar de rand van het fornuis. Daar staat een bord melk met kruimeltjes brood erin op te warmen, dat zag er lekker uit. ‘Wat is dat tant Janssen?’. ‘Dat is ouwe-wijve-pap voor oom Janssen!’. Nou maar niet verder meer vragen want haar man kwam op mij heel streng over, en dan kun je beter zwijgen en wat afstand houden.
Maar nu wist ik dus ook waarom ze vandaag het huis aan het versieren waren. Een van de buurmeisjes, Elly, staat met haar pruillipjes nieuwgierig toe te kijken, maar durft niets te vragen. ‘Ôzze Ar komt vandaag naar huis’, verlos ik haar uit die kwellende nieuwsgierigheid. ‘Ooooohhh . . . ‘, zegt ze en dribbelt heupwiegend weg. ‘Ze hebben lekkere cake en koekjes vandaag . . . ’, roep ik haar nog na. Want dat was voor mij natuurlijk het belangrijkste, want dat Ar thuiskomt!? Even later komt Elly weer aangedribbeld. ‘Je weet er lekker niks vahan . . . ‘, pruilt ze. Nou en, denk ik, mijn enige zorg is hoe kom ik straks aan een lekker stuk cake! Elly komt akelig dichtbij en treitert met: ‘Die heet helegaar niet ôzze Ar maar Arnold, en die komt niet thuis maar heeft in Indië gediend . . . . wahaa!’. Ik knijp haar afwerend in de arm, ze kijkt me schaapachtig grinnikend aan, draait zich om en loopt schielings naar huis. Halverwege zet ze het plotsklaps op een hollen en maakt een geluid van wel zeven brandweerwagens. Wat een aansteller!
Ja, het leven van een driejarig jongetje in die oergezellige Leeuwerikstraat zag er nog redelijk overzichtelijk uit. Alleen de omgang met vrouwen was overduidelijk ambivalent. Ik hield van oudere vrouwen, vooral als ze een kleurige schort droegen. Je zocht ze meestal op bij het aanrecht, in de altijd behaaglijk warme omgeving van het kolenfornuis. Je mocht om die schort nog ongegeneerd je armpjes heen slaan, je gezichtje drukken in die schort. Ik weet nog precies hoe het rook, die frisse geur van sunlight-zeep vermengd met die onweerstaanbare luchtjes van gebakken aardappelen, gebraden vlees en die zelfgemaakte custard-pudding. Het gaf een veilig geborgen gevoel, van warmte, genegenheid en liefde. En misschien wel het allerbelangrijkste, het gaf meestal wat lekkers te eten. Ik wist het zeker, later ging ik trouwen met mijn moeder. En daar zou de komende tien jaar zeker geen verandering in komen.
Maar dan had je ook nog die jeugdige uitvoering, de buurmeisjes. Die met die keurig opgetrokken sokjes, die oerstomme jurkjes en die afzichtelijke strikjes in het haar. Je kon ze alleen op afstand houden door ze te pesten, en dat deed ik dan ook driftig. Diezelfde Elly had met een paar leeftijdgenootjes een ‘kusclubje’. Hoe kleffer of smeriger kun je het hebben. Ze probeerden van de wat oudere jongens een kusje te stelen om aan hun verzameling toe te voegen. Het griezelde me al als ik eraan dacht om met mijn mond in de buurt van dat mormel te moeten komen. Mijn mond was er immers om te watertanden als ik honger had, en om aan tafel dat lekkere voedsel te kauwen, langs mijn gehemelte te strelen en door te slikken. Er kwam ook altijd een meisje uit de Pepijnstraat, die wilde met ons jongens komen spelen. Ze wilde dan of vadertje-moedertje, of doktertje spelen. Ik weet niet meer wat het verschil was, maar wel de overeenkomst. Als een van ons toestemde, lag in een mum van tijd haar smoezelige onderbroekje op haar schoentjes en tilde ze haar rokje op. De hele sfeer was dan meteen verpest, het rook naar pies en er viel ook nog eens totaal niets te zien. Wij jongens hadden tenminste nog een piemeltje. En ons enige seksueel getinte spelletje was wie er het hoogst tegen de muur kon piesen. Nou, en dat was echt een spelletje van niks. Je frommelde je piemeltje onder je broekspijpje vandaan, velletje naar achteren schuiven, billetjes tegen elkaar knijpen en zo hoog mogelijk aanzetten. En dat was zo afgelopen, als de straal ophield konden we weer overgaan naar wat kleine jongetjes behoren te doen. Kuilen graven en zo hard mogelijk tegen een bal trappen. En dan zo smerig mogelijk liefst met kapotte knieën thuiskomen. Waar je enige grote liefde op je staat te wachten in die prachtige bonte schort. Ze tilt een grote pan soep van het fornuis en zet die midden op tafel. Daarbij een onweerstaanbare geurige sliert in de keuken achterlatend van lekkere bouillon vermengd met verse soepgroente.
Intussen wordt het alsmaar drukker in de Leeuwerikstraat. Het is gezellig bij het huis van tant Janssen. Mannen staan buiten te ‘klasjeneren’ en een sigaret te roken, door het raam zie ik de vrouwen nippen aan het volgende kopje koffie. Zal er dan helemaal niemand aan mij denken? Jawel hoor, daar komt John naar buiten, ‘de Wit’ noemen ze hem vanwege zijn blonde haar. ‘Heb jij m-misschien z-zin in een st-stukje cake?’, vraagt hij. Hij stottert een beetje, wacht mijn antwoord niet eens af en tilt me gemakkelijk op. Even later zit ik tussen tant Janssen en de Wit in. Voor me staat het allermooiste bordje van het zondags servies met daarop: twee stukken cake en vier koekjes. Tant Janssen kijkt me lachend aan en streelt een verlegen driejarige kleuter door het haar: ‘Dat is allemaal voor jou, eet maar lekker op’.
Het is 2015 en ik zit achter mijn computer. Ik lees mijn aantekeningen nog eens door. Zo heeft het toen ongeveer gegaan. Wat is er verschrikkelijk veel gebeurd en veranderd in die 65 jaar. Maar gelukkig ook weer niet alles. Veel van dat driejarig jongetje zal altijd bij me blijven.