dinsdag 26 mei 2015

Er was eens een driejarig jongetje

image

Vorige week kreeg ik van mijn oudste zus deze foto. Dat jongetje op dat driewielertje ben ik. Gebiologeerd gaan mijn gedachten terug naar mijn jongste jeugd in de Leeuwerikstraat in Blerick. Ik heb zelfs nog op Google-Maps gekeken hoe die locatie er op dit moment uitziet. Hoe zag het leven van dat driejarig jongetje er toen uit. Veel details komen weer boven, en ik vind dat ik ze met jullie moet delen. Zo moet het ongeveer zijn geweest.

Het is 1950 in de Leeuwerikstraat, het leven schijnt z’n normale gangetje te gaan. Kinderen spelen op het Leeuweriksveldje, aan de overkant liggen nog de herinneringen aan die tweede wereldoorlog. Tussen de huisnummers 12 en 20 liggen de afschrikwekkende ruïnes van de door een bombardement verwoeste huizen. Maar op nummer 26 wordt de boel uitbundig versierd. Rood-wit-blauwe en oranje vlaggetjes worden kruiselings aan het hekwerk vastgemaakt. De poort naar de voordeur staat welkom wagenwijd open. Om die voordeur wordt kleurrijk het groen voorzien van zelfgemaakte papieren bloemen. Daar moet Jantje het fijne van weten, en met m’n driewielertje ga ik op onderzoek.

Eigenlijk een bekende weg voor mij, want ondanks m’n drie jaar weet ik de weg naar ‘tant Janssen’ gemakkelijk te vinden. Nogal wiedes, het is een hele lieve oudere vrouw, die heerlijk kan kokkerellen en bakken. En voor een altijd hongerige kleuter volg ik gewillig die heerlijke bakluchtjes die door de gang naar de straat ontsnappen. Tant Janssen roept me regelmatig naar binnen, mijn fietsje mag op de plaats staan. Ik kruip op een stoel aan die lange keukentafel en ervaar al heel jong dat het recht van een vrouw op het aanrecht ook een bourgondische verrijking van het leven kan zijn. Tant Janssen heeft een groot gezin en haar streng uitziende man werkt bij de douane. En zij staat veel in de keuken achter dat aanrecht naast het kolenfornuis.

Zo was dat gisteren ook. Tant Janssen was cake aan het bakken en lekkere koekjes. Ik mocht de pannen met deeg uitlepelen. Nou ja lepelen, met mijn kleine vingertjes werden die grote pannen compleet schoon geveegd. ‘Zo, die kunnen weer in de kast’, zei tant Janssen. Een beetje teleurgesteld dat het al op is, lik ik mijn vingertjes zorgvuldig af. Tant Janssen draait zich om en ik zie haar een traan wegpinken met haar prachtige schort. ‘Ôzze Ar komt morgen eindelijk weer thuis’, zegt ze. Ik weet absoluut niet waar het over gaat want ik heb Ar nog nooit gezien, laat staan zien weggaan, maar het maakt wel indruk om tant Janssen zo te moeten zien. Om ze op andere gedachten te brengen kijk ik naar de rand van het fornuis. Daar staat een bord melk met kruimeltjes brood erin op te warmen, dat zag er lekker uit. ‘Wat is dat tant Janssen?’. ‘Dat is ouwe-wijve-pap voor oom Janssen!’. Nou maar niet verder meer vragen want haar man kwam op mij heel streng over, en dan kun je beter zwijgen en wat afstand houden.

Maar nu wist ik dus ook waarom ze vandaag het huis aan het versieren waren. Een van de buurmeisjes, Elly, staat met haar pruillipjes nieuwgierig toe te kijken, maar durft niets te vragen. ‘Ôzze Ar komt vandaag naar huis’, verlos ik haar uit die kwellende nieuwsgierigheid. ‘Ooooohhh . . . ‘, zegt ze en dribbelt heupwiegend weg. ‘Ze hebben lekkere cake en koekjes vandaag . . . ’, roep ik haar nog na. Want dat was voor mij natuurlijk het belangrijkste, want dat Ar thuiskomt!? Even later komt Elly weer aangedribbeld. ‘Je weet er lekker niks vahan . . . ‘, pruilt ze. Nou en, denk ik, mijn enige zorg is hoe kom ik straks aan een lekker stuk cake! Elly komt akelig dichtbij en treitert met: ‘Die heet helegaar niet ôzze Ar maar Arnold, en die komt niet thuis maar heeft in Indië gediend . . . . wahaa!’. Ik knijp haar afwerend in de arm, ze kijkt me schaapachtig grinnikend aan, draait zich om en loopt schielings naar huis. Halverwege zet ze het plotsklaps op een hollen en maakt een geluid van wel zeven brandweerwagens. Wat een aansteller!

Ja, het leven van een driejarig jongetje in die oergezellige Leeuwerikstraat zag er nog redelijk overzichtelijk uit. Alleen de omgang met vrouwen was overduidelijk ambivalent. Ik hield van oudere vrouwen, vooral als ze een kleurige schort droegen. Je zocht ze meestal op bij het aanrecht, in de altijd behaaglijk warme omgeving van het kolenfornuis. Je mocht om die schort nog ongegeneerd je armpjes heen slaan, je gezichtje drukken in die schort. Ik weet nog precies hoe het rook, die frisse geur van sunlight-zeep vermengd met die onweerstaanbare luchtjes van gebakken aardappelen, gebraden vlees en die zelfgemaakte custard-pudding. Het gaf een veilig geborgen gevoel, van warmte, genegenheid en liefde. En misschien wel het allerbelangrijkste, het gaf meestal wat lekkers te eten. Ik wist het zeker, later ging ik trouwen met mijn moeder. En daar zou de komende tien jaar zeker geen verandering in komen.

Maar dan had je ook nog die jeugdige uitvoering, de buurmeisjes. Die met die keurig opgetrokken sokjes, die oerstomme jurkjes en die afzichtelijke strikjes in het haar. Je kon ze alleen op afstand houden door ze te pesten, en dat deed ik dan ook driftig. Diezelfde Elly had met een paar leeftijdgenootjes een ‘kusclubje’. Hoe kleffer of smeriger kun je het hebben. Ze probeerden van de wat oudere jongens een kusje te stelen om aan hun verzameling toe te voegen. Het griezelde me al als ik eraan dacht om met mijn mond in de buurt van dat mormel te moeten komen. Mijn mond was er immers om te watertanden als ik honger had, en om aan tafel dat lekkere voedsel te kauwen, langs mijn gehemelte te strelen en door te slikken. Er kwam ook altijd een meisje uit de Pepijnstraat, die wilde met ons jongens komen spelen. Ze wilde dan of vadertje-moedertje, of doktertje spelen. Ik weet niet meer wat het verschil was, maar wel de overeenkomst. Als een van ons toestemde, lag in een mum van tijd haar smoezelige onderbroekje op haar schoentjes en tilde ze haar rokje op. De hele sfeer was dan meteen verpest, het rook naar pies en er viel ook nog eens totaal niets te zien. Wij jongens hadden tenminste nog een piemeltje. En ons enige seksueel getinte spelletje was wie er het hoogst tegen de muur kon piesen. Nou, en dat was echt een spelletje van niks. Je frommelde je piemeltje onder je broekspijpje vandaan, velletje naar achteren schuiven, billetjes tegen elkaar knijpen en zo hoog mogelijk aanzetten. En dat was zo afgelopen, als de straal ophield konden we weer overgaan naar wat kleine jongetjes behoren te doen. Kuilen graven en zo hard mogelijk tegen een bal trappen. En dan zo smerig mogelijk liefst met kapotte knieën thuiskomen. Waar je enige grote liefde op je staat te wachten in die prachtige bonte schort. Ze tilt een grote pan soep van het fornuis en zet die midden op tafel. Daarbij een onweerstaanbare geurige sliert in de keuken achterlatend van lekkere bouillon vermengd met verse soepgroente.

Intussen wordt het alsmaar drukker in de Leeuwerikstraat. Het is gezellig bij het huis van tant Janssen. Mannen staan buiten te ‘klasjeneren’ en een sigaret te roken, door het raam zie ik de vrouwen nippen aan het volgende kopje koffie. Zal er dan helemaal niemand aan mij denken? Jawel hoor, daar komt John naar buiten, ‘de Wit’ noemen ze hem vanwege zijn blonde haar. ‘Heb jij m-misschien z-zin in een st-stukje cake?’, vraagt hij. Hij stottert een beetje, wacht mijn antwoord niet eens af en tilt me gemakkelijk op. Even later zit ik tussen tant Janssen en de Wit in. Voor me staat het allermooiste bordje van het zondags servies met daarop: twee stukken cake en vier koekjes. Tant Janssen kijkt me lachend aan en streelt een verlegen driejarige kleuter door het haar: ‘Dat is allemaal voor jou, eet maar lekker op’.

Het is 2015 en ik zit achter mijn computer. Ik lees mijn aantekeningen nog eens door. Zo heeft het toen ongeveer gegaan. Wat is er verschrikkelijk veel gebeurd en veranderd in die 65 jaar. Maar gelukkig ook weer niet alles. Veel van dat driejarig jongetje zal altijd bij me blijven.

maandag 18 mei 2015

Smeliënboerderij

imageDe voormalige Smeliënboerderij wordt al in de archiefstukken uit 1682 genoemd. De bewoner werd in de volksmond altijd de Smeliënboer genoemd. In 1965 werd de markante wit gepleisterde langevelboerderij gesloopt, Drika en Sef Vallen waren van 1921-1965 de laatste bewoners. De vader van Drika, Petrus Hendricus Janssen was daarvoor van 1901-1921 de Smeliënboer. Verder terug in de tijd ligt nog opgeborgen in de archieven.

De boerderij lag in de Smeliënkamp, een 48 hectare grote wijk in Blerick in de driehoek Leeuwerikstraat, Ottostraat en Smeliënstraat. De Smeliënboerderij lag aan de Smeliënstraat 23, kijk maar eens op het situatieschetsje rechts. De naam is ontleend aan smelen, het dialectwoord voor het buntgras[2], een grassoort die hier ongetwijfeld welig tierde. De naam smelen veranderde door de tijd naar smeliën.

Veel oudere Blerickenaren zullen zich de Smeliënboerderij herinneren. Ik zeker wel, achterom ons huis in de Leeuwerikstraat 13 liep immers een paadje direct naar de Smeliënboer. Vaak moest ik van mijn moeder bij Drika petatten gaan halen.  Je liep een beetje angstig door de poort de schuur binnen. Het was er altijd donker en het rook er muffig naar die petatten, die simpelweg op een hoop lagen, afgedekt met jutezakken. De vloer was ongelijk en was gewoon zandgrond. En daar kwam Drika aangesloft op de pantoffels, de handen afvegend aan de schort: ‘Aah jông, haet mam dich gesteurd, wat zal ut ziën?’.’Hallo Drika, viëf kilo petatte en unne bloomkoël astebleef’. De aardappelen werden afgewogen op zo’n oude weegschaal, een baskuul. Thuisgekomen leverde ik trots de ingrediënten voor ons avondmaal in en mijn moeder keek in de tas. ‘Potdorie, ze haet dich weer miër zand as petatte verkôch! Maar dich kins d’r auk niks aan doon! Bedank jông, gank maar gauw speule . . ‘. De Smeliënboerderij werd met een brede hoge ligusterheg en breed struikgewas afgescheiden van de Lambertuskerk. Dat was in onze jeugdjaren een ideale speelomgeving, want het struikgewas en de hoge ligusterheg omzoomden de gehele kerk. Daar hebben we stiekem onze eerste sigaret gerookt en de eerste onschuldige kusjes gewisseld. Lambertus zal ongetwijfeld wel een oogje dichtgeknepen hebben . . .

image

Tot 1965 was de Smeliënboerderij ongetwijfeld het meest markante bouwwerk in de wijk. Een lang laag witgepleisterd slordig aandoend gebouw. Sef streek regelmatig de onderkant van de muren met zwarte teer, om het vocht buiten te houden. Eeuwenlang lag hij daar wat verlaten, want op veilige afstand van Fort Sint Michiel mocht niet gebouwd worden. Dat betekende ook dat het dorp Blerick lange tijd niet kon uitbreiden naar het noorden. Zoals gezegd lag daar namelijk, tegenover het centrum van Venlo, Fort Sint-Michiel en bouwen in het schootsveld van het fort mocht absoluut niet. Waarschijnlijk lag de Smeliënboerderij er dus al voordat men begon met bouwen van het fort, mogelijk dus al in de zestiende eeuw. Toen aan het einde van de 19e eeuw, op 1 oktober 1866, de Spoorlijn Venlo - Eindhoven gereed kwam, veranderde er veel in Blerick. Het Fort werd gesloten en afgebroken, Blerick kon eindelijk bouwen in noordelijke richting.

imageEr groeide een nieuwe parochie. En op Sint-Lambertusdag, 17 september 1932, werd de Lambertusparochie verheven en werd rector B. Diederen de eerste pastoor. Deze trof voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe kerk, waarvoor de Blerickse architect Jacq Grubben de tekeningen maakte. De eerste steenlegging vond plaats op Tweede Paasdag, 2 april 1934, door deken Jules van Oppen, die op 16 december van datzelfde jaar de inzegening verrichtte. Op 6 juni 1935 werd de kerk door Mgr. Lemmens geconsacreerd.

image

Ook de Buizenfabriek Blerick domineerde lange tijd mede het uiterlijk van de wijk. Deze fabriek is al lange tijd geleden gesloopt en op het terrein is intussen de nieuwbouwwijk Het Hof van Blerick verrezen. De huizen die destijds om de buizenfabriek heen zijn gebouwd, werden gedeeltelijk gesloopt voor de aanleg van de Burgemeester Gommansstraat. Deze weg moest de Venlose zo snel mogelijk met de nieuwe wijk Hazenkamp verbinden.

Als ik nu nog wel eens door de Smeliënstraat kom, stop ik altijd even. Ik kijk naar rechts, waar mijn ouderlijk huis nog steeds ligt in de Leeuwerikstraat 13. Ons paadje naar de Smeliënstraat is er niet meer. Ik kijk naar links en zie een kale vlakte. De Smeliënboerderij heeft plaats moeten maken voor een paar parkeerplaatsen en wat groen. Eigenlijk had hij er best kunnen blijven staan!? Maar ja, het idyllische dorp Blerick moet plaats maken voor een nietszeggend stadsdeel van Venlo. Jeugdsentiment en nostalgie mogen alleen nog op Facebook ‘Bliërick van vruueger en noow’, en we droomden nog lang en  . . . .

imageStukje Genealogie:

Sef Vallen, geb.28.02.1889 Blerick, z.v. Godfried Vallen en Joanna Wilhelmina van Asten; trouwde 14.04.1921 in Maasbree met Drika Janssen, geb.01.03.1891 Helden, ovl.10.11.1985 Blerick. Ze hadden geen kinderen.

Drika was de dochter van Petrus Hendricus Janssen (1852 Helden-1929 Blerick) en Maria Catharina Driessen (1854 Helden-1898 Helden; getr.09.04.1877 Helden). Woonden vanaf 31.12.1900[1] in de Smeliënboerderij Blerick. Hun kinderen: image

  1. Beatrix (1878-1959) getr. Johannes Wijlaars
  2. Agnes (1978-1910) getr.Joseph Willem Hubert Jacobs
  3. Johanna (Hanneke 1881-1963) getr. (1) Quirinus Crombouw; (2) Fredrik Floris Janssen
  4. Wilhelmus (1883-1884)
  5. Wilhelmus (1884-jong ovl.)
  6. Petrus (1887-<1972) getr. Petronella Theodora Walda
  7. Josephus Godefridus (1889-1890)
  8. Hendrika (Drika 1891-1985) getr.Joseph Vallen
  9. Josephus Gerardus (1893-1969) getr. Hendrika Janssen
  10. Wilhelmina Petronella (1895-1975) getr.Joannes Christiaan Ernst

[1] Zie inschrijving bevolkingsregisters. Ze waren onder nummer 212 in sectie B de laatsten van het jaar 1900 met twee mannelijke en drie vrouwelijke inschrijvingen (waar waren de overige drie??)

[2] Buntgras (Corynephorus canescens; ook genoemd bent, bente, pijpenstrootje, smelen) is een dicht pollen-vormende vaste plant die behoort tot de grassenfamilie (Gramineae of Poaceae). De soort is in Nederland en België inheems. Pijpenstrootje is één van de soorten die een rol spelen bij de vergrassing van heidevelden. De plant is zo smakeloos dat hij zelfs niet door schapen wordt gegeten. De plant komt voor op droge, meestal kalkarme zandgrond. In de duinen en op stuifzand komt de plant het meeste voor.

maandag 4 mei 2015

Ode aan een vergeten Titulaer

Soms kom je in een stamboom iemand tegen, die in de vergetelheid is geraakt en geen verdere nakomelingen heeft. Dat laat me dan niet los, en dan probeer je toch wat sporen na te trekken. Op 5 januari 1823 overlijdt ‘kurassier’Jan Titulaer op de ziekenzaal van het garnizoen in Deventer. Wie was hij? Veel heb ik niet kunnen achterhalen, maar genoeg voor deze ode aan een vergeten Titulaer.

JanKurassierOp 7 januari 1823 doen Jacobus Bonarts, wachtmeester en bekende van de overledene, oud 37 jaar en Johannes Diderik Boode, korporaal en bekende van de overledene, oud 38 jaar, aangifte bij de burgemeester der stad Deventer, provincie Overijsel, Joan Jacobson. Op 5 januari 1823 is ’s nachts om twee uur in Deventer overleden Jan Titulaer, kurassier, zoon van Ursula Titulaer, oud 27 jaar, geboren te Brizel (Beesel).

Een week later, op 13 januari 1823 wordt zijn overlijden in Beesel ingeschreven. Hier staat ook iets meer informatie. Jan wordt 20 december 1822 opgenomen in de Infirmerie (ziekenzaal) van het Garnizoen Deventer, waar hij 16 dagen later overlijdt aan ‘febri influant’. Hoge koorts, waarschijnlijk een uit de handen gelopen griep? Jan woonde destijds in Deventer en zijn overlijden wordt gemeld aan de plaats waar hij vandaan kwam, Beesel. Toch een beetje vreemd, zoals verder zal blijken.

Jan is 27 jaar geworden, veel te jong, en als we in de doopakten van Beesel gaan snuffelen blijkt dat er geen Jan maar ene Franciscus Antonius Titulaer daar wordt gedoopt op 19 januari 1795 in Beesel. Hij was de onwettige zoon van Maria Ursula Titulaer uit Blerick, destijds verblijvend in Beesel. Zijn doopgetuigen zijn Anna Gertruijdis van Oijen (verblijvend in Beesel, uit Venlo) in plaats van Aldegondis Titulaer (uit Blerick) en Joannes Antonius Goossens (uit Beesel).

Zijn moeder Maria Ursula Titulaer was gedoopt in Blerick 25.02.1768, overleden Venlo 17.12.1825. Onze Jantje was nog geen twee jaar toe zijn moeder trouwde 09.11.1796 in Venlo met de 28-jarige kleermaker Wilhelmus Christianus Janssen. Ze gingen samen wonen op de Gasthuisstraat in Venlo en kregen daar nog vijf kinderen. Het bleek een zeer zware periode voor zijn moeder, want drie van haar kinderen overleden jong:

  1. Gerardus Nicolaus, geb.19.12.1797, ovl.27.12.1810
  2. Hendrik (Henri), geb.07.03.1799; wordt in het testament van zijn oom Paulus Hermannus Titulaer (ovl.08.01.1832) genoemd en woonde toen in Luik.
  3. Aldegonde, geb.21.02.1801, ovl.25.04.1802
  4. Petronelle Marie, geb.02.02.1803, ovl.05.08.1806
  5. Allegonda (Aldegonda Catharina), geb.04.04.1805, ovl.09.05.1877; getr.26.11.1832 met Joseph Lodewijk Bours, verwer (huisschilder) in Venlo.

Twee kinderen groeiden bij hun moeder op, zullen ze hun halfbroer Jan gekend hebben?

JanBeeselgSaillant detail is dat op de Gasthuisstraat destijds ook nog ene Franciscus Antonius Titulaer met zijn gezin woonde, meesterlooier van beroep. De Gasthuisstraat in Venlo loopt van het plein voor het stadhuis, einde Vleesstraat rechtsaf naar de Sint-Joriskerk, hoek Parade en Kerkstraat.

Zeer waarschijnlijk groeit Jan dus op in Beesel bij zijn tante, dat was immers zijn laatste woonplaats voordat hij vertrok naar Deventer. Mijn vermoeden is dat Maria Ursula op het einde van haar zwangerschap naar haar zus in Beesel is gegaan om te bevallen. Deze zus, Helena Aldegondis, was getrouwd met Joannes Antonius Goossens, één van de doopgetuigen van Jan. De reden waarom hij niet mee is gegaan met zijn moeder naar Venlo zal wel altijd een raadsel blijven.

Maar onze Franciscus Antonius gaat verder als Jan door het leven en wordt kurassier in het 3-de Regiment, 4-de Eskadron, 7-de Compagnie van het Garnizoen in Deventer. Kurassiers waren de zwaar bewapende cavaleriesoldaten te paard die een borstharnas droegen dat een kuras heette. Daar komt dan ook de naam kurassier vandaan. Kurassiers waren op het slagveld de zwaarste eenheid, in taak en impact vergelijkbaar met de huidige tankdivisies. Hierboven een natuurgetrouwe afbeelding zoals hij er in vol ornaat moet hebben uitgezien. We zijn toch een beetje trots op je!

Het gezin van zijn opa en oma had enig aanzien in Blerick. Opa en oma runden van 1750-1789 de herberg Sur Meuse. Oma was overigens de dochter van de daarnaast gelegen herberg van de familie Gijsen. Hun twee zoons Gerardus Nicolaus en Paulus Hermannus waren stinkrijk. Helaas bracht het gezin geen verdere stamhouders voort. Het testament van Paulus Hermannus omvatte 40 pagina’s.

Opa Franciscus Titulaer, geboren Venlo 12.01.1724, overleden Blerick 01.12.1786, z.v. Urbanus en Maria Christina Ingenriet. Hij wordt in 1779 genoemd als gezworene in Blerick, Franciscus trouwt 28.04.1749 in Blerick met buurmeisje Aldegonde Gijsen (*Blerick 30.01.1727; +Blerick 15.02.1789), d.v. Gerardus Gijsen en Maria Verheyen (getr.Blerick 01.07.1724). Ze krijgen in Blerick tien kinderen (alle niet nader aangegeven data vinden in Blerick plaats):clip_image002

  1. Maria, geb.12.01.1750, overleden 19.01.1829. Ze was tweemaal getrouwd, (1) huwelijk 18.07.1779 met Johannes Verhagen, (2) huwelijk 17.01.1789 met Ludovicus Horris (*Obbicht; +Blerick 25.03.1835.
  2. Aldegondis, geb.16.03.1753, overleden 17.10.1810. Zij was niet getrouwd, maar kreeg wel in Venlo een onwettige zoon Joannes Franciscus (*Venlo 02.09.1790; +Venlo 10.09.1790). Zij neemt met haar broer Paulus Hermannus in 1789 Sur Meuse over.
  3. Wilhelmina, geb.20.03.1755, overleden 31.08.1831. Ze was tweemaal getrouwd, (1) huwelijk 20.05.1778 met Pieter Steegh (op Grootray, *Grubbenvorst), (2) huwelijk in Grubbenvorst 15.02.1803 met Henricus Hermans (*Grubbenvorst).
  4. Urbanus Mathis, geb.24.02.1757, overleden 07.12.1785; hij trouwde 29.07.1783 met Anna Theunissen.
  5. Gerardus Nicolaus, geb.06.12.1759, overleden 09.06.1833; hij trouwde 06.03.1791 met Catharina Hermans (*Maasbree 27.02.1771; +16.12.1819). In 1822 wordt hij vermeld als rentenier in Grubbenvorst, pikant detail is dat 16.01.1788 in Baarlo Joanna Wylders wordt geboren. Ze is onwettige dochter van Anna Maria Wylders, als vader noemt ze Gerardus Nicolaus Titelair uit Blerick, deze ontkent echter de vader te zijn.
  6. Maria Catharina, geb.28.12.1761, overleden Baarlo 27.07.1816; zij trouwt 06.11.1782 in Venlo met Jacobus Schaffers (*Wachtendonck).
  7. Paulus Hermannus, geb.29.01.1764, overleden 08.01.1832. Deze stinkrijke vrijgezel wordt in 1822 genoemd als rentenier in Blerick. Hij neemt met zijn zus Aldegondis in 1789 Sur Meuse over. Zijn grafsteen staat nog op het oude Antoniuskerkhof.
  8. Matthias, geb.08.07.1766, negen dagen oud overleden 17.07.1766.
  9. Maria Ursula, geb.25.02.1768, overleden Venlo 17.12.1825. De moeder van Jan.
  10. Helena Aldegondis, geb.15.02.1772, overleden te Kessel 26.04.1850; zij trouwde 01.05.1793 in Beesel met Joannes Antonius Goossens.

Beste Jan, meer heb ik niet van je kunnen vinden. Er resten nog zo veel vragen, ik zou zo graag even met je willen praten. Wie was je vader? Waarom werd je roepnaam Jan? Waarom mocht je niet met je moeder mee? Welk geheim schuilt er achter je bestaan? Maar dat kan niet meer, dus moeten we je verder voor eeuwig laten rusten.

Bedankt dat je er even voor mij mocht zijn!

vrijdag 1 mei 2015

Herrie in de keuken

Geregeld gaan we over en weer op bezoek bij m’n zwager en allerliefste schoonzus. Altijd beregezellig, de twee oudere zussen worden ineens weer een paar jonge zusjes die elkaar altijd veel te veel hebben te vertellen. Mijn zwager en ik wisselen langs de zijlijn steeds de laatste IT-snufjes uit. Soms kan ik hem ergens mee helpen, maar hij leert bij, steeds vaker komt hij met iets nieuws.

‘Laatst deed onze Ipad helemaal niets meer, Bertha had gezocht naar Flight-Radar, er was niets meer mee te beginnen’.

‘Met Bertha?’, reageerde ik.

‘Nee gek, met die Ipad!’.

‘Heej, dat is vreemd, altijd gewoon even helemaal uitzetten, tot 10 tellen, en weer aanzetten’, deden we vroeger op het werk al.

‘Nou, ik heb het uiteindelijk wel gevonden, Bertha had de vliegtuigmodus aangezet en gedacht daarmee op Flight-Radar te komen’, grijnsde hij.

‘Boehahahaha . . . , ja, dat had ons ook kunnen gebeuren’.

Maar hij had ook nog een heuse tip gevonden. Als je een Emailbericht verwijderd hebt, en je wilt dat weer herstellen, dan moet je met de Ipad rammelen. Je zou dan een ‘pop-up-windoowtje’ moeten krijgen met de tekst ‘Herstel prullenmand’. En als je dan op ‘Herstel’ tikt, dan zou dat bericht weer worden teruggezet.

‘Boehahahaha . . . twee grappen in twee minuten is een beetje te veel voor mij Hans’.

‘Nou ja, kijk maar, dat staat hier, maar wat ik ook rammel met dat ding, er gebeurt niks’.

image

Hij kijkt daarbij bloedserieus. Ter demonstratie rammelt hij heftig met z’n Ipadje, en luistert er zelfs quasi aan. Net zoals ze dat wel eens deden met een zuigeling die pas gedronken had. Die gaf dan meestal een boertje terug, en als je pech had weliswaar geen Email maar wel zijn drinken over je schone trui. Toch heb ik het idee dat ik in de maling wordt genomen. Dus een beetje beducht pak ik zijn Ipad, en verdomme, het staat er echt. Dus ik zeg: ‘Heb je eerst ook een Email verwijderd en daarna gerammeld?’. ‘Nee, hoezo, heb gewoon gerammeld maar er gebeurde niks!’. Nog steeds met enige twijfel mag ik een berichtje uit zijn overvolle Emailbox verwijderen. Pak de Ipad stevig met twee handen vast en rammel dat ding stevig door elkaar. Maar goed dat er geen losse onderdelen inzitten, want die hadden het niet overleefd. Maar verroest. ‘Pieng’, er verschijnt een venstertje met ‘Herstel prullenmand’. Ik tik voorzichtig op ‘Herstel’ en ‘Pieng’. Heel trots laat ik hem zien dat het mij wel is gelukt. We beginnen aan de koffie en een verlate maar heerlijke oranje Tompoes.

Na de borrel melden de dames dat ze wel trek hebben, we gaan zoals we dat altijd doen in Duitsland een hapje eten. Onze reisleider van de dag, Hans, legt ons een paar alternatieven voor. We komen er niet uit, dus hak ik maar weer de knoop door: ‘Zullen we naar El Toro gaan?’. Prima, en even later toeren we naar Nijmegen en vervolgens over een mooie landweg langs Berg-en-Dal door Wyler naar het pittoreske Kranenburg. Hans parkeert soepeltjes voor de deur van het Balkan-Restaurant El Toro en we installeren ons handenwrijvend tussen de andere gasten. Het is gezellig druk en een vriendelijke dame brengt ons de kaart. Het water loopt me in de mond als ik al dat lekkers voorbij zie komen. Ik verheug me al op een pittige Gulaschsuppe en die Rumpsteak à la Lustiger Bosniak laat mijn maag al huppelen van plezier. En dan nog afblussen met een niet te versmaden ‘sliebowietsj’.

Maar wat is dat? Wat gebeurt daar? In de keuken naast ons tafeltje staan er een paar verschrikkelijk tegen elkaar te schelden. Iedereen kijkt verschrikt op, ze veren op uit hun stoel, kijken naar elkaar en daarna richting keuken. Maar die woordenwisseling in de keuken loopt volledig uit de hand. Twee koks met lange Bordeaux-rode schort en zwart Joegoslavisch koksmutsje rennen tierend, schreeuwend en dreigend achter elkaar aan, de ene deur uit en de andere in. Net op het moment dat de voorste voor de tweede keer ons tafeltje nadert, grijpt (waarschijnlijk) de baas hem bij z’n nekvel en sist ‘denke an die Kunden’ en flikkert hem zonder pardon de straat op. ‘Volgens mij maken ze hier opnames voor Herrie in de keuken’, mompelt mijn zwager heel rustig. Niemand lacht want het spektakel gaat gewoon door. Blijkbaar zijn er drie koks, want nu vliegen de resterende twee zich in de haren. En ja hoor, ook de tweede wordt bij kop-en-kont aangepakt en vliegt met een trap na het niet meer zo pittoreske pleintje op. Net op het moment dat ik heel moedig op wil staan op zoek naar de eventuele aanwezigheid van Herman den Blijker komt de derde totaal over-de-rooie uit de keuken en schreeuwt ‘ich ziehe mich um, ich bringe ihn um . . . . ich ziehe mich um, ich bringe ihn um’. Ik ga weer zitten en een jongeman, schuin tegenover ons, die met zijn ouders wacht op zijn eten, kijkt me angstig aan. ‘Dat wordt geen Joegoslaaf meer vandaag, of we moeten die kok straks samen delen’, een glimlach kan er heel zuinig vanaf. ‘Kom op’, zeg ik, ‘we zoeken wel wat anders’.

Onze reisleider van de dag brengt ons gezwind naar het zeven kilometer verderop gelegen Nütterden, naar Gasthof Zum Dorfkrug. ‘Daar is het altijd lekker rustig’, stelt hij ons gerust. We parkeren de auto achter een enorme grote witte bus uit Woerden en stappen het etablissement binnen. In het voorbijgaan lees ik nog ‘Gutbürgerliche Küche’ en zeg tegen Marijke ‘altijd goed, schat’.

imageMaar binnen zit die hele bus met kwetterende oudjes uit Woerden hongerig te wachten. Het blijkt een wandelclub te zijn op hun jaarlijkse uitje. Er is nog net een tafeltje vrij voor ons aan de rand van Woerden. Gezellig praten met elkaar is onmogelijk en verschrikt zie ik Marijke naar buiten kijken. In de serre staan zes opgewonden vrouwtjes een ‘act’ te oefenen, begeleid door een zevende dame met accordeon. Ze onderscheiden zich van de rest en zijn herkenbaar als meidengroepje door een felle goudgele sjaal, waaraan ze allemaal zenuwachtig zitten te frommelen tijdens de repetitie. ‘Dat wordt niks hier, veel herrie en lang wachten op ons eten’, zie ik Marijke denken. De ober komt met de kaart en ik trek hem meteen aan zijn jasje. ‘Können Sie vielleicht einen Tisch freimachen da vorne ins Café . . . ?’. De man steekt begripvol zijn vinger op en fluistert in mijn oor: ‘trinken Sie erstmal ruhig etwas’. We krijgen ons droog wit wijntje en ‘richtiges Altbier’ voorgeschoven en daar komen zij al naar binnen. Vlak achter mijn zwager installeert de dame zich wijdbeens met die trekbuul en beroert de eerste valse noten. De overige zes krolse katten vechten om een plekje, niemand wil er vooraan staan, en niemand mag voor hun neus gaan staan, een schier onmogelijke plaatsendans. Even moet ik daarbij denken aan de Bed-Bad-Brood-discussie, ik weet niet waarom, maar daar is geen tijd meer voor. Een struise dame neemt er de leiding, je kent ze wel, zo eentje met overduidelijk de-broek-aan. Zo’n eng wijf, die je zeker niet in huis moet hebben maar die wel resoluut gewenst of ongewenst de leiding neemt. Ene Willem blijkt al 84 keer mee te zijn geweest op het wandel-uitstapje en Kenau Hasselaar rekent totaal nutteloos en compleet verzonnen voor hoeveel kilometers hij daarvoor wel gelopen moet hebben en ik bedenk me daarbij hoe vaak hij tegen een boom heeft gepist. Ik gooi er luidruchtig een ‘Willempiee . . . ‘ tegenaan, maar wordt weer geremd met ‘Jan, gedraag je!’. En ja hoor, op de muziek van ‘hij was een smokkelaar’ zetten de krolse katjes heel origineel in: ‘Hij was een wandelaar , die diep in het bos . . .’, hoe verzinnen ze het? Ik ben niet meer te remmen en fungeer al sjoenkelend als achtergrondkoortje .

Daar komt de ober en verwijst ons naar een keurig gedekt tafeltje op gepaste afstand van het Woerdense wandelgeweld. En even later zit ik een lekkere schnitsel af te blussen met ‘richtiges Schwarzbier’ en werd het toch-nog en alweer beregezellig. Aanmerkelijk verzadigd en verkwikt gaan we weer terug naar Bemmel, en onze reisleider stelt voor: ‘gaan we over Kranenburg, kijken of we nog bloedsporen kunnen ontdekken’. ‘Neehee . . ‘, horen we twee zusjes achterin de auto. ‘Maar jij wilde toch zo nodig naar El Toro’, opperde zwager Hans in mijn richting en geeft stevig gas.

‘Ik denk dat hier wel een blog uit kan ontstaan’, mompelt de ene zus tegen de andere.

Een dagje met mijn zwager en schoonzus, altijd een verhaal waardig . . .