maandag 23 november 2015

Maandagmorgen

Ik geloof niet zo in dramatische maandag-morgens of ongeluk-brengende vrijdagen de dertiende. Maar op latere leeftijd ga je toch wel eens twijfelen aan die dingen. Lang geleden hoorde je wel eens ‘maandagmorgens zijn net als mannen, ze komen te snel’. Maar ja, voor gepensioneerden maakt dat niet meer uit of het maandag, woensdag of wat-dan-ook is. Ze lijken allemaal hetzelfde, net als de buurvrouw die op de koffie komt, ze komen en gaan. Toen we nog werkten vond iedereen die maandagmorgen verschrikkelijk, ik niet! Als je auto het niet deed kwam de dooddoener ‘Die zal wel op maandagmorgen zijn gemaakt’. Ik dacht dan ‘nou en . . ‘.

Maar vanmorgen bij de koffie na die vierde tegenvaller vroeg ik toch maar even aan mijn echtgenote: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’. Ja, zover is het al, ook op mijn korte geheugen kan ik al niet meer rekenen. Zo weet ik normaal ook precies wat ik ’s nachts gedroomd heb, maar vanmorgen wist ik het absoluut niet meer.

Gisteravond na het schaatsen gingen we naar bed. ‘God, wat ziet het er hier verschrikkelijk uit, morgenvroeg moet er eindelijk weer eens gezogen worden’, verzuchtte mijn liefste. Ik kreeg een zoen, ze verborg zich in het dekbed en mompelde slaapdronken ‘slaap lekker schat’. Nu kan ze al een maandje slecht uit de voeten, want ze heeft aan haar rechterenkel een ‘gedegenereerd sprongbeen’. Dus ik besloot maar niet tegen te spreken. Het is immers nooit smerig bij ons. Zelfs stof lijkt in ons huis te lijden aan hechtingsvrees. Bij een weekje overslaan raakt de stofzuiger echt niet verstopt. Ik zei ‘welterusten’ en nam toch maar vast de planning voor morgenvroeg door. Eerst zorgen dat ik als eerste wakker ben, naar beneden thee zetten, de koffie alvast klaarzetten, samen ontbijten, dan het huis door met de stofzuiger, koffie drinken, douchen, eten koken en dan kan ik eindelijk weer mijn ding doen achter de computer. Al gauw val ik in slaap en droom iets waarvan ik vanmorgen absoluut niet meer wist waarover. Ook niet belangrijk, want mijn dromen zijn altijd héél gewoontjes. Over mijn werk waar ik al tien jaar niet meer naartoe hoef. Of over geweldige sportprestaties waarover je alleen nog maar kunt dromen. Nooit eens over dat miljoen dat ik nog altijd hoop te winnen. Of over die blonde stoot die passioneel alle denkbare lichaamssappen aan me onttrekt.

imageMet mijn blauwe ochtendjas over mijn maandagmorgen-grijze pyjama loop ik slaapdronken de trap af. Als in een roes gaat het knopje om van het theewater, trek ik de rolluiken op en de radio gaat op ‘Nostalgia’. Nu even wachten tot het water kookt. Oh ja, maar gelijk het koffie-apparaat vullen. Ik grijp bedachtzaam het koffieblik uit het keukenkastje. ‘Potverdomme’, koffie moet worden bijgevuld. Nieuw pak koffie voorzichtig met de schaar opengemaakt, en nog voorzichtiger de gemalen koffie in het smalle hoge ronde blik gemikt. Hmmm, dat ruikt lekker. Ik zoek het donkerbruine maatschepje, want er moeten nu twee volle scheppen in de filter. ‘Potnondedju’, heb ik, ontzettende eikel, dat maatschepje vergeten eruit te halen. Ligt dat nu onder een pond vers gemalen koffie begraven op de bodem van dat ellendige blik. Nou, dat heb ik weer. Als een kist op maandagmorgen geoogste wortelen kijk ik naar dat tot de rand gevulde blik en bedenk hoe dat klote schepje zonder te morsen omhooggewerkt moet worden. Een vork, en wat afdekken met de handpalm, en met wat wurmen komt het schepje boven koffie. Ik weet niet hoe het komt, maar ik moet ineens denken aan mijn kijkoperatie aan m’n knie.

Na het ontbijt haast ik snel naar boven, waar de stofzuiger al wacht in de zolderkast. De badjas kan uit, want er moet nu gewerkt worden. Elke vierkante centimeter van onze twee verdiepingen tellend huisje vereist een grondige zuigbeurt. Een beetje te gretig grijp ik de zuigslang achter uit de stofzuiger. Een keurig plastic klemmetje zorgde ervoor dat de stofzuigerstang vast achter de stofzuiger in dat klemmetje gemonteerd kon worden. ‘Zorgde’, want een zachte maar felle ‘knikkk . . ‘ verraadt dat ik met m’n lompe kracht het klemmetje gemold heb.  ‘Potverdepotnondedju . . .’. imageMaar laat ik nu niet bij de stofzuigerzakken neer gaan zitten, want dat stofzuigen moet toch gebeuren. Het is niet mijn hobby, dus niet zeuren, maar gewoon de klus klaren. Op het eerste kamertje schuif ik de lamellen open voor het raam. Eigenlijk totaal overbodig, want stof zie ik sowieso toch niet, zorgvuldig de hele vloer afwerken kan ook in het donker. ‘Dzoeffff . . . kling klong . . .’. Achter me zie ik een van de lamellen languit gestrekt tegen de verwarming hangen. Nou ja, dat kan er ook wel bij. Met ingehouden woede doorloop ik even in mijn maandagmorgen-grijs alle kamertjes om rustig te worden. Ik voel me als een vaalgrijze ijsbeer die 87 keer zijn prooi misgelopen is. Toch maar weer terug naar de plek des onheils. Die lamel ligt er nog steeds onveranderd. Wat blijkt, die lamellen hangen aan zo’n lullig geperforeerd gaatje. En precies, Jan heeft met zijn lompe lijf tegen een van die sensibele lamelletjes geleund, en dat gaatje kon daar niet tegen. Nu hebben we vorige week de vliering opgeruimd en ik dacht me te herinneren dat daar nog een paar van die reserve-lamellen lagen. Nou daar gaan we dan weer, door de zolderkast die op maandagmorgen heel moeilijk bereikbare vliering opgekropen. Gelukkig, mijn dag kan niet meer kapot, de juiste maat ligt erbij. Even later is het lamellenlegertje op kamer één weer compleet en vervolg ik mijn zuigbeurt.

Het zweet staat me inmiddels al op de rug als ik in moeizaam gebukte houding onder ons twee-bij-twee bed de vloer zorgvuldig ontdoe van onzichtbaar stof. ‘Pokkk . . . ‘, ik zak als een automatisme op de koude harde vloer op mijn altijd pijnlijke artritis-knieën. Ter voorkoming van het doorzakken van het grote bed staan exact in het midden twee stevig gemonteerde steunen. Helaas blijkt één van de twee niet bestand tegen mijn voorzichtige aanraking van de stofzuigermond. De moed zou me in de schoenen zijn gezakt, ware het niet dat ik zelfgebreide maandagmorgen-grijze sokken droeg. Het enige wat ik kan uitbrengen is ‘dat-is-toch-in-Gods-naam-niet-mogelijk’. Maar al snel blijkt dat het toch mogelijk was, en lig ik met bezwete rug in een onmogelijke positie die steun te herbevestigen.

imageAls ik uiteindelijk aan de benedenverdieping begin, vraagt mijn allerliefste: ‘Waar was toch je zolang?’. ‘Goed werk vraagt nu eenmaal veel aandacht’, besloot ik maar even te liegen. Want als ik dat nu allemaal moet gaan uitleggen dan ben ik voorlopig nog niet klaar. ‘Wat deed jij in die zolderkast?, probeerde ze verder. ‘Nou, die heb ik ook maar een goede beurt gegeven’, loog ik verder.

De benedenverdieping zuigen verliep zonder noemenswaardige problemen en naarmate je het laatste stukje nadert krijg je er ook steeds meer zin in. Ik snap niet hoe dat komt. Toen we aan de koffie zaten vroeg ik toch maar even aan Marijke: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’.

Ik zette de stofzuiger op tafel om zorgvuldig dat klemmetje weer vast te plakken met contactlijm. ‘Wat is er nu weer gebeurd?’. En onder het genot van twee lekkere bakken koffie heb ik keurig en heel zielig opgebiecht wat me deze morgen allemaal was overkomen. De tranen liepen ons over de wangen van het lachen. ‘Geweldig’, kon Marijke nog net uitbrengen.

En ik dacht, dat moet ik opschrijven.

dinsdag 17 november 2015

Bankencrisis

Soms misdragen zich ouders langs het speelveld, foei toch! Te vaak misdragen zich spelers en speelsters zich op het sportveld, mag niet maar kan gebeuren! Maar helaas komt het ook wel eens voor dat de verantwoordelijken zich misdragen, onverteerbaar! In bijgaande blog geef ik een inkijk hoe mijn grijze hersencellen dat moeizaam verwerken naar pijnlijk lopende volzinnen. Helaas laat gezien mijn leeftijd het korte geheugen me enigszins in de steek en worden feiten door elkaar gehusseld. Diegene die iets herkent en zich eraan stoort, is altijd welkom voor een heilzaam consult. Het kost niets, ik zorg voor de koffie.

Hartstikke leuk, onze kleindochter is bij handbal! Natuurlijk had ik veel liever gehad dat ze op atletiek ging, in de garage staan alvast een paar junioren-speren klaar, en een slingerkogeltje hangt zich te vervelen aan de muur. Maar ja, misschien komt het er nog wel van, je weet maar nooit. Intussen ben ik toch maar weer bij AV Loodzwaar begonnen met werptrainingen voor de jeugd, dus ze kan zo aansluiten, als ze dat wil.

imageMaar handballen is ook een machtige sport, heb ik zelf tot m’n vijftigste actief gedaan bij HV Belabberd. Fijne club, altijd beregezellig gehad, vooral bij de veteranen. Wat hebben we altijd gefeest. Vorig jaar gingen we toch maar eens een paar wedstrijdjes kijken hoe dat ging met onze kleindochter. Nou, opa zat te glimmen op de tribune. Ze was balvast en heeft het spelletje goed door. En nooit zomaar op het doel knallen. Nee, eerst kijken of er iemand nog beter voor staat, een echte teamplayer. Ik zeg nog tegen mijn zoon: ’Leuk, ik herken me in haar. Ik stond altijd midden-opbouw en midden-verdediging’. Na de wedstrijd nog een gesprekje gehad met haar trainer. Die kende ik nog, altijd mee samen gespeeld, een rustige introverte man. Ik zeg tegen hem: ‘Een leuk stel meiden heb je, daar is vast wel wat van te maken’. Hij glimlacht: ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’.

Tijd verstrijkt snel, we waren al lang niet meer wezen kijken. Tot vorige week, de meiden speelden een belangrijke wedstrijd. Onze kleindochter begint op de bank. Na tien minuten blijkt die belangrijke wedstrijd eigenlijk een makkie, ze staan al voor met 7 – 0. Alleen, er wordt niet gewisseld, wat overigens normaal is bij handbal. Eigenlijk een ‘must’ bij jeugd en al helemaal met deze stand. De tegenstanders wisselen wel keurig door, en hun inzet is ondanks de achterstand onverminderd. Maar de vier meiden bij ons op de bank, die zitten nagels te bijten. Waarom, ze staan toch ruim voor, de wedstrijd is gespeeld. Ik weet niet waar ik het vandaan haal, maar waterpolo-trainer Sven-Erik Uri flitst ineens door mijn hoofd. Hij wisselde zijn complete team in een uiterst belangrijke wedstrijd. Ze stonden voor met 4 – 1. Zijn wissels beloonden die ‘move’ met zeven doelpunten op rij! Dat is motiveren, zo smeed je een sterk team. En dan zit ik hier naar een compleet ander niveau te kijken, ook nog eens naar sensibele meiden van 13-14 jaar!!?? Mijn prostaat speelde op, dus ik ging maar even naar de WC, de spanning is uit de wedstrijd maar niet uit mij. Nog net zie ik een lichte overtreding van de tegenstander. Gewoon een lompigheidje, kan gebeuren. Op die leeftijd hebben meiden nog niet altijd de controle over hun te snel groeiende onderdelen. Maar daar vergeet onze trainer zijn introverte inborst en loopt druk tegen die zwarte lijn aan te dribbelen en vraagt heel irritant om een tijdstraf. ‘Wat is er met die aan de hand’, vraag ik me af.

Als ik m’n plaats weer inneem zegt Oma tegen me: ‘Ze zit nog steeds op de bank!’. ‘Och, ze zal er wel in de tweede helft inkomen’. Het is 12 – 1 en de eerste helft gaat de laatste minuut in. ‘Heej, ze moet invallen’. ‘Dat is belachelijk, ze moeten nog 50 seconden, maar ja, dan begint ze waarschijnlijk meteen in de tweede helft’. Nadat ze één keer op en neer heeft gelopen en één keer de bal voortreffelijk heeft mogen doorspelen, fluit de scheidsrechter.

Het hele team verzamelt zich in de hoek van de zaal, en onze trainer begint druk gesticulerend de boel op te fokken. Nu loop ik zelf nog maar pas zo’n kleine zestig jaar rond op sportvelden en in sportzalen. Dus ik zeg tegen Oma wat ik gezegd zou hebben: ‘Nou meiden, het loopt goed. We gaan die dingen die we op training hebben geleerd geconcentreerd uitvoeren. En we gaan goed doorwisselen, dus houd het tempo erin. Iets meer rust in het spel, laat de bal snel het werk doen en hou het achter goed dicht.’ De scheids fluit. Verrekt, hij stuurt de basis weer in het veld. Bij elke verloren bal zwaait hij met zijn armen langs de knieën en schudt boos met zijn hoofd als ware het een Champions-League-finale. ‘Waar maakt die zich druk over . . . ‘, vraagt Oma zich hardop af. Maar ik heb het intussen echt wel gehad. Onze kleindochter inclusief nog twee meiden zitten nog steeds nagelbijtend aan hun bank gekluisterd. Ze kijken naar hun zeven vriendinnen, die echt in mijn ogen niet zoveel beter zijn als de drie ballingen op de strafbank. Ik probeer me in te leven in die hoofdjes. Mijn grenzeloze empathie gaat met me aan de haal en drijft me in een donkere hoek van achterstelling, vernedering, negering, onbegrip en groot intens verdriet. Intussen staan hun vriendinnetjes met 25 – 2 voor en er zijn nog twee minuten te spelen. Onze kleindochter mag invallen als de klok nog 1:50 minuut aangeeft. Oma en ik kunnen deze vernedering niet aan, staan stilzwijgend op en gaan naar huis, we wachten niet op haar om samen wat te drinken. Want als oma en opa weten we hoe ze zich zal voelen, wie zou dat immers niet weten? Dan zitten er straks drie te huilen in een sportkantine. Het moment van opmonteren moeten we nog even uitstellen.

imageBlijkbaar is onze introverte trainer op onverklaarbare wijze geradicaliseerd. Zijn woorden ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’, galmen pijnlijk door mijn hoofd. ‘Zo ga je niet met mentaal kwetsbare 13-jarige meiden om’, probeert Oma mijn analyse in te leiden. ‘Dit heeft niets, maar dan absoluut niets meer met sport te maken, het zijn potdomme meisjes van 13-14 jaar’, sis ik nogal pissig. ‘Nou ja, ik kan er toch ook niets aan doen’, schrikt Oma. ‘Nee, maar ik probeer al mijn hele leven lang jeugd-atleetjes te motiveren voor mijn sport. Ik geef iedereen altijd gelijkwaardig aanwijzingen, ik maak ze allemaal even belangrijk of ze nou 8 meter stoten of 12 meter. Ik ben niet voor niets al 58 jaar onafgebroken gek van atletiek, en atletiek van mij’. ‘Ja, maar atletiek is geen handbal, dit is een teamsport’, probeert Oma weer. ‘Nou nee, elke sport is een teamsport. Je doet het met elkaar. Sport is het podium waar we leren sociaal met elkaar om te gaan. Wij ouderen moeten aan de jeugd overbrengen hoe je elkaar beter maakt. Als wij al niet in staat zijn om wederzijds respect bij te brengen. Met onze ervaring kunnen we de jeugd stimuleren gezond met je lijf en geest aan de gang te gaan’.

‘Opa, wind je niet op, het is toch maar spel’, probeert Oma me weer rustig te krijgen.

‘Ja maar, we vinden toch allebei dat dit voor minstens drie jonge meiden een misselijk makende vorm van intimidatie is. Ze moesten een vertrouwenspersoon naar die wedstrijdjes laten kijken’, en we vervolgen onze driftige weg naar de auto, en ik realiseer me dat ik zelf vertrouwenspersoon was. ‘Als het een vent was, dan zei hij tegen die drie meiden dat ze niet in zijn team passen. Gewoon die grote broek aantrekken en ze naar huis sturen, dat ze bij hem moeten opkrassen. Dat ze beter hun lidmaatschap bij HV Belabberd kunnen inleveren. Want dit heeft niets meer met sociaal gedrag te maken, totaal niets met teambuilding en is overduidelijk respectloos intimiderend gedrag.’

Thuis gekomen gooi ik met het dichtgooien van de garagedeur de laatste frustratie van me af. Een kleine en een grote slingerkogel kijken me aan, het bosje speren dat slordig op het wandrek ligt, schrikt, en maakt een troostend geluid. Alsof ze me willen zeggen ‘Geduld is een schone kunst, en levenslessen zijn niet altijd prettig’.

Bij de koffie mompel ik nog voor me uit: ‘Hopelijk houdt iemand die klojo nog eens een spiegel voor’.

‘Waar heb je het over Opa . . . . ‘.

zaterdag 7 november 2015

Jehova

jehovaIk zit achter m’n computer te schrijven. Irritant, de bel gaat. Potverdomme wie kan dat weer zijn. Marijke is boven, dus moet ik me losrukken uit mijn zojuist moeizaam geformuleerde eindelijk lopende volzin. De voordeur is nog op slot, inclusief de twee nachtsloten, ook dat nog. Met meer dan tegenzin maak ik de deur open en twee overdreven vriendelijk kijkende mannen staan verwachtingsvol voor de deur.

‘Goedemorgen meneer, mag ik u iets te lezen aanbieden?’. Vier door het woord geblindeerde ogen kijken me aan.

Potnondedju flitst het door mijn hoofd, ‘Jehova’, en mijn korte geheugen is meteen die hele mooie eindelijk lopende volzin kwijt. De adrenaline klokt me naar de keel, maar ik moet netjes blijven.

‘Goedemorgen samen. Nee, ik lees nooit, ik schrijf liever en daar hebben jullie me net bij gestoord’.

‘Zozo, meneer, maar dan moet u toch eerst wat gelezen hebben’. En de oudste van de twee etaleert met twee knokige handen een kleurige folder in mijn richting. Ik voel de irritatie opborrelen. Ik wil die klojo’s te lijf gaan, ik wil die folder kapotscheuren, andere mensen lastig vallen met hun gezeik. Maar ik ga het gesprek aan, had ik natuurlijk niet moeten doen:

Hoezo, om te kunnen schrijven moet je gewoon eerst nadenken. Simpelweg je eigen verstand gebruiken. Gewoon je unieke grijze hersencellen open stellen. Als ik opschrijf wat een ander verzonnen heeft, of oreer wat een ander geschreven heeft, dan noemen ze dat of plagiaat, of godsdienstwaanzin en dat levert alleen maar grote ellende op’.

‘Maar u moet toch eerst de kennis opdoen, voordat u iets kunt opschrijven. En hierin vindt u de echte waarheid’. De man creëert afstand, zet een stap naar achteren en tilt die vale klote folder op. Wat potverdomme, de waarheid!

‘De waarheid voor mij is wat ik om me heen ervaar, daar denk ik goed over na, doe vervolgens verwoede pogingen om dat in mijn brein te ordenen en dat schrijf ik dan van me af. Moesten jullie ook eens proberen. Flikker die rotzooi weg, open je ogen, kijk om je heen en gebruik je eigen hart en ziel als referentiekader’.

‘Tjahaa . . maar dan moet u toch eerst gelezen hebben wat er geschreven staat’, hield de man vol en het foldertje zakt een klein beetje naar beneden. Zijn jongere kompaan knikte, wat een meeloper.

‘Nee, dat moesten we juist niet doen. Kijk naar de ellende in de wereld om je heen. De volgelingen van Allah en God snijden elkaar de kop af, verkrachten elkanders vrouwen en vermoorden weerloze kinderen. Simpelweg omdat ze elkaars waarheid niet accepteren die muurvast met bloed verankerd is in Koran en Bijbel. Nee, vertel mij niet wat ik moet lezen . . . ‘. De kompaan twijfelt plotseling zichtbaar aan zijn geloof ‘uhh . . . daar heeft meneer wel gelijk in . . . ‘.

De oudere man werpt zijn jongere kompaan een ijzige blik toe. ‘Jaaa . . maar dan moet u toch maar eens lezen wat hierin geschreven staat voor zolang u nog de tijd heeft’, hield de oudere man zichzelf staande in zijn lange grijze regenjas. Zijn ogen keken me gebroken aan, ik voel ‘t, het eindspel is begonnen, het foldertje bedekt nu slechts discreet zijn schaamstreek.

‘Je lijkt wel gehersenspoeld, je repeteerwekker loopt af, maar je wordt niet wakker. Je weigert blijkbaar elke dialoog. Ik wens jullie verder een gezegende dag’. Oei dat had ik niet moeten zeggen.

‘Ahaa . . . meneer gelooft dus wel, wil ik u er toch op wijzen dat hier toch de juiste richting staat beschreven’, mompelt hij zonder verdere overtuiging want het foldertje verdwijnt schielings in de vetleren tas.

‘Ja, ik geloof niet alleen, maar ik weet dat je mensen slechts kunt overtuigen door goed te doen! En ik vind dat mensen bekeren met onwrikbare verderfelijke teksten verboden moet worden. Een fijne dag verder en ik hoop dat jullie willen nadenken over dit gesprek. Goedemorgen’. Ik betrap me erop dat ik de voordeur overdreven zacht dicht druk.

Wie waren dat . . . ?’, vroeg Marijke.

Jehova . . . !’, antwoord ik.

Och God . . . ‘, zegt Marijke.

Buiten staan een oudere man en een jongere kompaan tegenover elkaar. De jongere wijst naar ons raam, en spreekt duidelijk geagiteerd met gespreide handen tegen de oudere man. Die staat onwrikbaar kaarsrecht, zijn grijze regenjas strak als hing hij aan een verankerd kleerhangertje. Een vetleren tas onder een arm geklemd. De andere hand priemde met een knokig wijsvingertje in de richting van zijn jongere kompaan. Zijn hoofd schudde vastberaden nee.

Zou ik toch een gelovige aan het denken hebben gezet? God zal het weten, of niet . . .

donderdag 5 november 2015

Kloosterstraat in Blerick, 125 jaar geleden

imageBestevader (Wiel Aerts) schreef in 1951 een column in ‘Ons blad’, het kerkblaadje van Blerick, Hout-Blerick en de Boekend met de titel: ‘De Kloeësterstraot vur sestig jaor truuk’. Overigens zijn veel van deze verhalen in 1997 gebundeld in een prachtig boek ‘Oèt d’n alden tièd’. In alle bescheidenheid en met respect voor Bestevader heb ik zijn mooie tekst aangevuld met foto’s en wat meer (genealogische) detailinformatie, zie hiervoor de verwijzingen. We krijgen zo een (nog) completer beeld hoe de Kloosterstraat (Koestraot) er 125 jaar geleden uitzag en wie er woonden. Maar we laten eerst Bestevader aan het woord:

'n Ald Blièricks tiep, Lueës Nöl, zag ens wie hae in de mesjienefebriek en ièzergeterie van Hille in de Baovestraot kwaam en al det werke en die drökte zoog: ‘Maar! Maar! Wet det heej raspelt en spint; wet det heej aan baord geit.’ As hae det druk gedoons d'n aafgeloupe zoómer in ós Kloeësterstraot hei gezeen, zuuj hae det ouk gezag höbbe. Die niej riolering legge, die door de vergruuëting van Blièrick nuuëdig waas, umdet die alde toch al te ing en verslete waas, die graafmesjiene die de grónk verwerkde, det gehei met die baddings vur de kank van die depe graaf aaf te damme vur die geweldige buùze in te legge, det goof enne mingelmoos van werkvolk en materiaal, zank en stein en gate det me good mós oètkièke det me neet de bein brook, en dao hóng met det werm waer 'n lóchje oèt die kepodde gaas- en rioleringsbuùze det me mei de naas toe mós halde. Maar, zult ge zegge, wae waas Lueës Nöl? Ein van ós veurvadere? Nae, want 't waas ennen alde jónggezel (vreejgezel). Eine van die woeë van Sleevenhièr haet gezag: ‘Zalig de armen van geest, enz. . .’. Enne geweldige groeëte kaerel dae zien laeve lank has aan zien moder eur hendje hei geloupe en wie hae allein op de werreld stóng de kos neet kós verdeene en in 't ermehuuske is gestorve. Maar noow nag de Kloèsterstraot, 't grótste leid is geleeje, 't begint op te schete, nag 'n gedeilte van 't waegdek legge en 'n fónkelnieje straot is d'r wir klaor en as die noow nag vól nieje winkelhuùs lik wie ze mei zegge - maar det zal nog wal wet deure. As me zich noow nag die alde Koestraot veurstelt. Laot ós det ens naogaon oèt miene schoeëltièd. Van de alde bewoeëners van de straot woeëne d'r nag twieë, namelik Louis Hille en de witvrouw (weduwe) Jean Nabbe.

1SAM_2Góng me van de Mert op de Pool aan, kreeg me links ièrs 't hoès van Sanger Hille [zie A], de enige manufacturezaak van Blièrick, woeëvan Louis Hille nag euver is. Den Kerpen Drees, veróngelök beej d'n brank beej Schoure. Nao zienen doeëd bleef d'n insigste zoon Sjang [zie B] met 'n paar alde vrouwkes euver, is later nao de stad getrokke en dao gestorve. As jónggezel, umdet hae te bang waas, wie ze zagte, um 'n maedje te vraoge. Den 't huuske van Thisse ein van de ièrste Blièrickse gerdeneers, enne Venlose van gebaorte. Den Frings [zie C] de koperslaeger. Det hoès steit d'r nag en is bewoeënd door Klaasse de leiendekker. Frings en zien vrouw Kerlien ware ouk Venlose, ze heie niks as 'n pleegdochter, Mina. Volges tante Kerlien 't veurbeeld en 't bleumke van de parochie. Den 'n aope terrein en den 'n groeëte boerderie met stel, scheure en magezièn van Carleij's Thies (Gröbbe) [zie D], boer en gemeinte-óntvenger en hangelaer in guano (kunsmis) en kaole. Van zien groeëte femièlie is, geluif ik, nemus mièr in Blièrick. Den Hermans Koeëbus [zie E], ièrs werkzaam in de febriek van Hille, later lantaeropstaeker en gemeinte-werkman en op hoeëge laeftièd in Blièrick gestorve nao ièrs met zien vrouw en groeëte femièlie golde broèlof geveerd te hëbbe. Zien groeëte femièlie is noow nag euver hièl Blièrick verspreid. Den de femièlie Heithuze [zie F], bekind um zien jonges met eur linkse bein. Den Levrinse Kuuëb [zie G], boer, gerdeneer en voorman, ouk hièl ald gewore en golde broèlof geveerd. Dao woeëne nag vuuël femièlies van in Blièrick. Den de smeed Pinge [zie H], 1SAM_6489enne echte grapjas, noow de Grot van Calypso (nummer 37) met zes jónges met zoeëwet Chinese name Jong en Jen en Jung en dreej nette maedjes. Die femièlie is zoeëwet gans geëmigreerd nao Amerika. En de letste aan dae kank de femièlie Goofers [zie I], bekker, mulder en jaeger. Dao leepe vruujer altièd 'n paar groeëte jachhung ronk. Hae deej vuuël jage met Clercx. Zien vrouw Mieke Tant haet nag lang in det hoès gewoeënd det d'r nag gedeiltelik steit, maar noow onbewoeënbaar is en aafgebroke zal waere. Den leep me taege de Pool aan woeë op 'n pómp stóng en 'n bleik (graasveld um de was te druuëge) waas vur ederein. Góng me wir truuk nao de Mert, den loog op d'n hook 'n klein huuske van Schöppen Driekske, later nao de begiène gegaon en dao gestorve. Den kreeg me 'n stök wei, Carleij's Bóngerd, met 'n groeëte alde hek naeve de straot. Naeve die hek 'n lieëgte, zo'n saort graaf woeë 't water in verzónk en me peere (wörm) kós vange um te visse. Den de huuskes van Peskes [zie J], de mangemaeker, later snièder Bernaards, Peskes ziene schoeënzoon. Peskes hei 'n groeëte femièlie, vuuël jonges die bekind ware as zengers, ouk meis oèt Blièrick vertrokke en den de kuùper Nelisse. Den leep d'r ennen aerdwaeg (1e Graaf van Loonstraot) met 'n bietje sintels op nao de stasie toe en den op d'n hook Schoures Jan [zie K] zien boerderieke, wet d'r noow (nummer 38) nag steit en beej 't kloeëster huùrt. 1SAM_Juliana1910Den 't hoès van Van Elswijck [zie L], ennen tummerman, beroemd um de döp die hae makde. Dao koch me vur dreej cent ennen dop, enne zoeëgeneumde ‘elswieker'. Dao kós nemus aan kómme tippe. Den de schoester Veugelers [zie M], beejgenaamd 'de Köls’ en d'n alde Gièrards beejgenaamd 'de Vièffrankskop', ennen alde renteneer. Dao gónge we altièd plante koupe, die hae trok in d'n haof achter zien hoès. Den Gelaudemans [zie N], krieëmer en winkeleer, later brökwachter, klein van pesteur maar kaerig (pittig). Zien winkelke met zien lekker brök en 'n groeët stök johannesbroeëd vur enne cent stóng beej de jeug good bekind. Den hei me nag de huùs van de femièlie Linskes en Mente, ens de elite van Blièrick, maar of d'r nag wet van euver is? Det zal neet vuuël zien. Sic transit! En den 't letste hoès wet d'r nag steit, die ruïne kinne we has zegge, waas 't hoès met brouwerie, ièrs van De Rijk [zie O], later van menièr Vogels (nummer 2, maar den wet veuroèt). Det hoès met ziene groeëte lingdeboum waas ens op zon- en fieësdaag de verzamelplaats van de gemeinte. Dao stoeide en speulde ens de Blièrickse jeug en loesterde de aldere nao 't niejs en de verkuip die de veldwachter nao de hoeëgmis van 't balkón van 't raodhoès aan 't volk veurloos. Daonao verspreidde zich 't mansvolk um in de herberge in d'n umtrek van de Mert beej 'n dröpke of 'n schöpke beer det niejs te bespraeke. Die huùs van de femièlies Linskes en Mente staon d'r ouk nag gedeiltelik. In die straot is dus in 'n gooj halve ieuw hièl wet gebeurd en hièl wet verangerd. Dao kós me wal has 'n book euver schriève, maar we zulle 't heej maar beej laote. We haope maar det in de toekóms alle verangeringe in de gooje richting zulle gaon toet heil van 't alde Blièrick in zien niej moeëj pekske.

1SAM_0A - Louis (Lodewijk Hubertus) Hillen werd op 25 augustus 1869 in Blerick geboren, zoon van Alexander (Sanger) Hillen en Maria Berdina Verschueren. Hij was importeur van pijpen en groothandelaar in rokersbenodigdheden. Daarnaast had hij een assurantiekantoor en was hij eigenaar van een steenoven aan de Tangkoel in Hout-Blerick. Hillen was een zeer invloedrijk man in Blerick. In de jaren twintig en dertig zat hij in de gemeenteraad van Maasbree. Vanaf 1930 was hij bovendien enige jaren wethouder. Ook was hij bestuurslid van diverse kerkelijke instellingen. Louis Hillen overleed op 19 oktober 1952, hij was ongehuwd.

B – Sjang (Joannes Hubert) Kerp (1866 Blerick-1941 Venlo), vrijgezelle zoon van Andries Kerp (1824 Blerick-1891 Blerick) en Joanna Smets (1824 Blerick-1884 Blerick). Kerpen Drees overleed 27 mei 1891 bij een brand.

C - Hendrik Frings (1829 Venlo-1908 Blerick), koperslager; was tweemaal getrouwd, (1) 1858 Sevenum met herbergierster Helena van den Homberg (1815 Straelen-1888 Blerick), (2) 1889 Venlo met herbergierster Cornelia Hubertina Carolina Beijen (1836 Venlo-1914 Blerick). Uit beide huwelijken geen kinderen, wel een pleegdochter Mina.

D – Mathijs Grubben (1835 Blerick-1915 Blerick), gemeente-ontvanger, zoon van Jan Grubben en Anna Maria Verrrijnen. Hij trouwde 1876 Helden mat Maria Louisa van den Beuken (1853 Helden-1915 Blerick), en kregen 12 kinderen. De naam Carleij komt van Jan Mathijs Carleij (1775 Schin op Geul-1863 Blerick), die een grote boerderij had aan de Kloosterstraat en schuin tegenover een grote boomgaard. Jan Mathijs Carleij was burgemeester van Maasbree 1830-1832 en 1835-1836. Hij was tweemaal getrouwd, (1) huwelijk met Ida Linssen (1796 Blerick-1815 Blerick) en (2) huwelijk met Antje Jans Ooijevaar (1781 Barsingerhorn-NH).

E – Jacobus Hubertus Hermans (1849 Blerick-1929 Blerick), trouwde in 1874 met Catharina Hubertina van Avesaat (1853 Blerick-1925 Blerick). De hele Kloosterstraat werd in 1924 versierde voor hun Gouden Bruiloft.

F - Joannes Christiaan Hubertus Heijthuijsen (1823 Maasbracht-1892 Blerick), winkelier en dijkwachter, zoon van Theodorus Heijthuijsen en Martina Tilborg. Trouwde 1862 Neer met Joanna Bollen (1834 Blerick-1907 Blerick), tapster en dienstmeid, dochter van Joannes Bollen (timmerman) en Willemina Tijssen (dienstmeid en landbouwster). Zij woonden in Neer op de Waije en na 1874 in Blerick, en hadden 5 dochters en 4 zoons.

G - Op nummer 35 woonde Levrinze Kuëb Titulaer (1837 Venlo-1928 Blerick). Die was boer, gerdeneer, voerman, lijndrijver en samen met zijn vrouw Wilhelmina van Eldijk (1850 Maasbommel-1923 Blerick) hadden ze 15 kinderen, 5 dochters en 10 zoons. Levrinze Kuëb was een van de laatste lijndrijvers, hij trok de schepen stroomopwaarts richting Luik. Daarnaast reed hij als voerman met paard en kar veel vracht op het Duitse Ruhrgebied, en sleet hij koopwaar op de dorpen. In de minder drukke tijd bewerkte hij ook nog zijn eigen grond. De zoons groeiden uit tot bomen van kerels, waar moeder Wilhelmina als een kloek over waakte. Wiel en Piet bleven het langst thuis, en werden na sluitingstijd geregeld door hun moeder uit de grot van Calypso opgehaald. Een keer was Bolle Pietje haar voor en moesten de broers voor één nacht in het kotje voor openbare dronkenschap. In de grot van Calypso was een vreemd clubje gehuisvest met een zeer beperkt aantal leden. Slechts als je zonder te ‘kloeken’ een stevel bier van drie liter naar binnen kon werken, werd je toegelaten tot het selecte groepje. Vier zoons van Levrinze Kuëb waren lid. In 1922 werd hun Gouden Bruiloft groots gevierd, ze woonden toen aan de Witherenstraat.

H - Op nummer 37 woonde Peeter Pingen (1835 Meerlo – 1913 Blerick ), hoefsmid, in 1866 getrouwd met Joanna Stroeks (1842 Blerick – 1892 Blerick). Ze hadden 4 dochters en 8 zoons. De voorgevel van hun huis lag niet keurig parallel aan de rooilijn van de Kloosterstraat, maar lag daar eigenwijs dwars op. Dat slordige bouwpatroon maakte van Blerick dat typische pittoreske dorp. Tot 1905 was het een smederij. Eind negentiende, begin twintigste eeuw waren er overigens in de kern van Blerick drie smeden: Pingen in de Kloosterstraat, Hermans aan de Steegstraat en Derks op de hoek Witherenstraat/Kloosterstraat. Brouwer Louis Wolters van stoombierbrouwerij La Belle Alliance uit Venlo kocht het pand aan het begin van de twintigste eeuw van smid Peter Pingen. Hij zocht blijkbaar nieuwe afzet voor zijn bier en begon er een kroeg. Wolters was ook degene die het idee kreeg om de hele binnenkant van het café van kurk te voorzien. Vrijwel de gehele wand en het plafond was met schors van de kurkeik betimmerd. Op sommige plaatsen waren stukken spiegelglas aangebracht. Door dit alles kreeg het café de aanblik van een grot , en men besloot het dan ook de ‘Grot van Calypso’ te noemen. De grot werd vooral de eerste decennia druk bezocht door spoorwegarbeiders, die er op een gegeven moment de broederschap van het bier oprichten. En door de aantrekkingskracht van het Blerickse centrum van al die nieuwe arbeiders werd het ook wel in de volksmond de Zeedijk genoemd.

Handrie Janssen (1879 Blerick – 1943 Blerick) was van 1922 tot zijn overlijden in 1943 de kastelein van de Grot van Calypso. Hij was een zoon van de Venlose Johan Janssen (1826 Venlo-1883 Venlo) en de Blerickse Adelaïde Titulaer (1839 Blerick-1900 Blerick). Hij was tweemaal getrouwd. In 1903 met Johanna Gertruda Hubertina Bongartz, dochter van een garagehouder / kolenboer, die in 1906 acht dagen na de geboorte van hun tweede kind in het kraambed is overleden. In 1910 hertrouwde Handrie met Gertruda Maria Hubertina Lamberts, er kwamen nog drie kinderen bij.

Handrie had een technische opleiding genoten en was niet erg honkvast, in 1911 verbleef hij nog in Londen als machinebouwer. Vanaf 1912 werkte hij als elektricien aan de ‘verlichting’ van Venlo. Toen hij zich gepasseerd voelde bij een promotie, omdat de Gemeente Venlo een technicus van ‘buiten’ aannam, heeft hij ontslag genomen. Met hulp van familie van zijn moeder kon hij op de Kloosterstraat beginnen in de voormalige smederij met woonhuis, de ‘Grot van Calypso’ . Handrie is in 1943 in zijn slaap gestorven aan een hartstilstand, zijn zoon Joep nam de zaak over. Het oude maar slecht onderhouden pand waarin de Grot was gevestigd, moest in 1965 wijken toen de Kloosterstraat werd doorgetrokken naar de Witherenstraat. Joep Janssen (Joep van de Grot)was dus gedurende 22 jaar de laatste kastelein in de grot. Alweer een markant pand met een rijke historie moest van het Blerickse toneel.

I - Op nummer 39 woonde Jan Goofers (1823 Weert-1895 Blerick), molenaar, bakker en jager. Zijn tweede vrouw Mieke Tant was een typisch Blericks dorpsfiguur. Zij dreef een handeltje in koloniale waren en verkocht brood. Mieke Tant was erg gul en gaf veel aan de armen van Blerick. Veel kinderen uit de Boekend aten tussen de middag hun boterhammen bij haar op. De kinderen moesten in Blerick naar school, omdat in hun dorp nog geen school was. Mieke Tant heette eigenlijk Johanna Maria van den Beuken (1847 Helden – 1928 Blerick), en was tweemaal getrouwd. In 1871 in Helden met Mathieu Hermkens, en in 1892 Blerick met de 69-jarige Joannes Goofers (molenaar en koopman). Joannes Goofers was al twee keer eerder getrouwd 1847 met Maria Josepha Hoffman (3 kinderen) en Maria Coopmans (8 kinderen). Op 15 juli 1872 ging de standaardmolen te Blerick voor 3000 gulden naar Jan Goofers, koopman in Blerick. Zoon Lambertus (1851SAM_39-1948), getr. Anna Maria Lormans, nam het handwerk van zijn vader over in 1898.

J – Martinus Peskens (1826 Buggenum-1887 Blerick), mandenmaker; trouwde 1851 met Margaretha Jacobs (1827 Blerick-1883 Blerick). Ze kregen 2 dochters en 6 zoons. Snièder Bernaards is waarschijnlijk kleermaker Johannes Bernardus Driessen, die trouwde met dochter Willemina Peskens en in haar ouderlijk huis gingen wonen.

K – Johannes Hubertus Schouren (1826 Tegelen-1908 Blerick; getrouwd met Maria Dorothea Paulina Gertrudis Hubertina Peeters (1842 Blerick-1926 Venlo), zes kinderen waarvan er vijf jong overlijden.

L – waarschijnlijk is dit de stoelendraaier / houtdraaier Joseph Francis van Elswijck (1834 Venlo-1911 Venlo), getrouwd met Maria Helena Klein (1842 Venlo-1934 Venlo).

M – Johannes Veugelers (1860 Neer-1911 Blerick), getrouwd met Margaretha Hubertina Jacobs (1862 Blerick-1945 Assen).

N – Nicolaas Renier Geloudemans (1839 Breda-1931 Blerick), bakker, winkelier, brugwachter; getrouwd met Johanna Maria Antonetta Joosten (1841 Venlo-1910 Venlo). Ze kregen zeven kinderen, waarvan er drie jong overleden.

O - Op de hoek Kloosterstraat-Antoniuslaan lag het markante pand van brouwerij de Rijk. In 1895 werd dit verkocht aan de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. De brouwerij werd overgenomen door Leonard Hubert Vogels (1850 Buggenum – 1925 Venlo) en zijn vrouw Helena Joanna Jongmans (1849 Leiden – 1908 Blerick).