maandag 24 februari 2014

Stekeltjes


Nog maar kort geleden was ik een doodordinaire kleine cactus, die onder de vertrouwde stekeltjes van mijn moeder groot probeerde te worden. Mijn toekomstvisie leek beperkt tot doelloos staren over de zee, mijn welbevinden lag in de handen van de milde grillen van een mediterraan klimaat. Het ergste wat me in dit onbezorgde leventje totnogtoe was overkomen was het bezeikt worden door een aangelijnde poedel. Tot vorige week dan, toen die grote man in korte broek met een geel SAP-petje me voorzichtig losweekte van m’n moeder. Hij draaide me liefdevol in een papieren zakdoekje en ontvoerde me samen met zijn vrouw naar hun kleine knusse mobiele huisje op een bejaardencamping. En nu sta ik hier in een afgesneden plastic flesje met mijn enige wortel verankerd in het zilte grind. Keurig op een tafeltje met een geborduurd kleedje, ik schaam me rot, ik lijk wel een Paasei. Nou zeg, in de afgelopen week hebben mijn stekels heel wat te verduren gehad. Je maakt wat mee, het is aangenaam behaaglijk hier binnen, soms word ik een stukje verplaatst maar gelukkig hoor ik steeds het vertrouwde ruisen van de zee op de achtergrond.

Overdag word ik alleen gelaten door mijn verzorgend personeel, ze gaan wat wandelen, fietsen en doen boodschappen. ’s Avonds komen ze dan binnen en schuiven moordlustig aan tafel voor een paar spelletjes Rummikub. Maar wat een stelletje zenuwpezen zijn dat, ze kunnen niet eens wachten tot ze weer aan de  beurt zijn. Pas als de een ‘pas’ heeft gezegd, dan mag de ander. Soms wordt dat wel eens vergeten.  
‘Jij bent!’.
‘Hoe zo, je hebt geen pas gezegd’.
‘Ja hoor, je moet wel goed opletten’.
‘Denk je dat ik hier voor de kloten van de harmonie zit te wachten?’.
‘Waar maak je je druk over, jij bent!’.
Het spelletje eindigt als er eentje met een brede glimlach zijn plankje omdraait en alle steentjes op zijn. Er volgt een ‘high-five’, en de steentjes worden weer gehusseld. Ze houden er definitief mee op als ze minimaal allebei één keer gewonnen hebben!!?? Na het verorberen van een stokbrood, belegd met tomaten, uien, kruiden en een toefje mayonaise zakken ze onderuit en gaan ze televisie kijken. Ik zal je vertellen, je komt stekels tekort om dat allemaal te kunnen volgen.

Tegen elf uur wordt de televisie omgedraaid en mijn verzorgers gaan op bed liggen kijken naar zo’n ouwehoer-programma. Raar volkje die Nederlanders, ze horen zich graag zelf praten, luisteren niet naar elkaar, weten het altijd beter, laten niemand uitpraten, draaien uitzichtloos in kringetjes op glad ijs net zoals Sven Kramer op de 10 kilometer, zitten samen aan tafel met een glaasje water en noemen dat dan een discussieprogramma. Kunnen ze beter gaan rummikuppen, daar wordt tenminste een stevig glas wijn bij gedronken met een crackertje, en dat is een stuk spannender. Even later wordt het stil, die lange doet een laatste plas en het licht gaat uit. Ik hoor alleen nog maar de branding van de zee en die onophoudelijke zeewind. Ik herken in het zacht fluitende geluid de wind zoals die waaide door moeders stekeltjes, en ik denk nog eens terug aan de afgelopen dag.

’s Morgens begint die dag al vroeg. Het is druk op straat, voornamelijk met oudere mannen, allemaal met een eigenaardig krom loopje, sommigen met handschoentjes aan, zeulend met groene cassettes richting chemisch toilet met de gezamenlijke grote en kleine boodschappen van de afgelopen dag. Daartussen door weer andere mannen, voortgetrokken door nerveuze hondjes in overduidelijke grote nood. Heej, schuin tegenover staat er eentje verveeld te niksen met de handen in de zakken, nonchalant tegen steentjes te schoppen. Vast en zeker buiten de deur gezet omdat er binnen gewerkt wordt. En ja hoor, een afzichtelijk mormel wurmt zich uit de camper met een absoluut niet bij haar passend bloemetjes-dekbed, de man vlucht achter de camper. Wat kijkt die vrouw lelijk, wat ben ik blij dat ik met m’n stekeltjes mijn leven lang solitair mag blijven. Even later hoor ik een rochel, de man komt gehoorzaam vanachter de camper en krijgt een wasbak in de handen gedrukt. Het mormel maakt stekelige gebaren met haar wijsvinger, gevolgd door een wegwuivend gebaar met de overige vingers. De man huppelt gedwee en nederig weg met z’n bakkie.

’s Middags wurmt zich een niet al te slanke Duitse langs de camper van mijn verzorgend personeel. ‘Waar gaat dat naartoe?’, vraagt mijn butler nors en springt op. ‘Entschuldigen Sie bitte, zu unsere Bekannten an die Überseite’. ‘Daar hebben ze verdammt-nach-mal die weggetjes voor aangelegd!’, wijst mijn butler op het keurige asfalt. ‘Ich werd das nicht mehr machen’, lacht de dikke Duitse zenuwachtig. ‘Heel verstandig, want ik heb van m’n vader een trauma uit de oorlog overgenomen van Duitsers die te dicht langs onze voordeur marcheren’. De lach verdwijnt, haar mond valt open als de  laadklep van een vuilniswagen. Ze wordt eerst zacht rood, dat geleidelijk overgaat in ongezond paars, draait zich om en vlucht weg. Nou, daar kunnen mijn stekels nog veel van leren.

Even later doet die lange zijn trainingsspullen aan, een korte blauwe broek, witte sokjes en blauwe sportschoentjes, dat ziet er ernstig uit. Hij grijpt een kleine kogel zonder en een grote kogel met handgreep, stopt twee discussen in een emmer en loopt richting strand. Het komende uur hoor ik regelmatig ‘poefff’ alsof er kleine bommetjes ontploffen in het zand. Maar ook de vrouw des campers laat zich niet onbetuigd en oefent intussen indoor met twee blauwe gewichtjes. Ik wist niet dat het verzorgen van een eenvoudige cactus zoveel krachttraining vereiste. Binnen het uur komt de man weer terug, en doet alsof hij moe is.
'Ging ‘t?’. Maar er komt even geen antwoord.
‘Frans Klep heeft altijd gelijk, ’n uurtje trainen op onze leeftijd is meer dan genoeg!’.
‘Dat vroeg ik je niet, hoe ging het?’.
‘Heerlijk, geweldig, twaalf meter!’.
‘Watte, met gewicht?’.
‘Nee, met de kogel, gewicht viel tegen, dikke 15 meter!’.

Zo verstrijken hier de dagen samen met mijn twee nieuwe verzorgers. Ze hebben het perfect samen, alles gebeurt binnen de 6*2 meter, goed te overzien voor een cactus. Buiten schijnt de zon, de stralen strelen mijn stekeltjes, terwijl zij alweer zitten te genieten van een sinaasappel. ‘Zullen we morgen maar paella gaan eten?’, hoor ik de een zeggen. ‘Alweerrr . . . . ‘, en ze beginnen allebei te bulderen van het lachen.

Mijn stekeltjes en ik gaan ons nog wel even amuseren met die twee.

zaterdag 1 februari 2014

Een ezel stoot zich geen twee keer

Carnaval valt wat laat dit jaar, dus we keken elkaar aan: ‘waar wachten we nog op?’. Na de verjaardag van de kleindochter toch maar de camper uit de stalling halen en op naar de zon. Een paar nieuwe bandjes erop, even een kleine wasbeurt en dan wordt ie compleet volgestouwd met kleren, drank, etenswaar en vooral gehaktballen. ‘Ja, we moeten wat hebben om aan te pakken de eerste dagen!?’ Alsof ze in Frankrijk en Spanje momenteel getergd worden door een strenge hongerwinter. Want Spanje dat gaat ’t worden, want zowel de websites van Zoover als Weeronline garanderen pas onder Barcelona een redelijke temperatuur en een zonnetje. De totale afstand wordt zorgvuldig in vier etappes opgedeeld van ongeveer 450 kilometer. De eerste stop is in de buurt van Troyes en de tweede ergens in midden Frankrijk. Maar het valt verdomd niet mee om eind januari een camping te vinden die én open én geschikt is voor een camper. Het moeten verharde plaatsen zijn, nou ja, minimaal grint als ondergrond en zeker geen gras in deze tijd van het jaar. Mijn trouwe lezers herinneren zich ongetwijfeld nog wel dat we twee jaar geleden muurvast zaten in de ontdooide bovenlaag bij het koddige echtpaar Lambiek en Sidonia. Onze camper en wij twee hebben werkelijk doodsangsten uitgestaan, en een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen. Dus dat nooit meer. . . .

In het door ons geselecteerde midden Frankrijk bleek de enige camping, die bereid was ons te ontvangen, een oude bekende. De campingbeheerder lijkt qua uiterlijk en karakter zo’n beetje op Olivier B. Bommel en laten we hem dan ook maar Bommel noemen. Acht jaar geleden hadden we ’n half jaar bij hem gestaan, een prachtige camping op een pregnante heuvel bij een pittoresk dorpje, ruime plaatsen in een halve cirkel om een authentiek middeleeuws kasteeltje. Héél lang geleden had Bommel zijn grootste misrekening gemaakt door met een echte Franse freule te trouwen. Hij dacht duimen draaiend en pijp rokend, bommelend als een heer van stand langs de grote schouw, oud te worden en gelukkig te blijven. Nu drijft hij een zieltogende kleine camping rondom het in verval rakend kasteeltje, zijn twee zoons zijn uitgevlogen en zijn dochter (met een verstandelijke handicap) zorgt voor zijn natje en droogje. En de freule? Die laat zich door het immens grote jubelende land chaufferen door een extreem-rechtse gepensioneerde officier en voert elke avond intieme gesprekjes via het internet met haar eerste gepassioneerde Spaanse geliefde. Onze arme Bommel is van nature lui, of nog sterker, hij voert het liefst geen moer uit. Als voormalig diplomaat in het Midden-Oosten kan hij ontzettend goed ouwehoeren en slaagt erin elke campinggast over te halen tot ongebreidelde hand- en spandiensten, zoals een heer van stand dat gewoon is te doen. Na dat half jaar was ik Bommel dan ook wel zo verschrikkelijk kotsmoe, dat ik dacht ‘een ezel stoot zich geen twee keer aan dezelfde steen’.
Maar ja, na acht jaar, hij was ook nog eens de enige die open was, we kennen de camping goed en principes zijn er om ze te breken nietwaar!? En zo rijdt onze schone camper over het keurig verharde pad van de camping van Olivier B. Bommel. Alsof hij ons had verwacht komt hij toeterend achter ons aan. Hij stapt uit, niets ouder geworden, een decadent zeemleren jasje om zijn bolle buik. Een stralende lach maakt die bolle Bourgondische kop bijna aantrekkelijk: ‘is dat al acht jaar geleden?’. We spreken af dat we op het verharde pad blijven en straks komen betalen. Bommel gaat schroeven kopen om iemand over te halen zijn onwillige plafond van verder verval te behoeden. En wij gaan ons intussen installeren. Ik kijk waar het gras nog redelijk hard is, besluit met een mooie bocht de camper in de gewenste stand te draaien om morgenvroeg op tijd te kunnen vertrekken. Ik stap in, voltooi bijna de geplande bocht tot . . . godnondedjuu, muurvast! Zorgvuldig schakel ik bij toerbeurt in de vooruit en in de achteruit en geef vooral heel voorzichtig gas, maar die twee eigenzinnige gloednieuwe voorbandjes vermaken zich kostelijk in die steeds dieper wordende modderpoel en onze zo geliefde camper verplaatst zich geen millimeter. Potverdomme , shittt . . . Verder vloeken heeft geen zin, Marijke kijkt strak voor zich uit en zwijgt heel verstandig. Totale ontreddering, onmacht en radeloze boosheid overvallen me. Dat mij dat net hier bij die lapzwans van een Bommel moet gebeuren. Ik had me nog zo voorgenomen ‘dat zou me nooit meer gebeuren’. Nou moet ik Bommel gaan vragen, het voelt als smeken, om me hieruit te redden. Ik krimp letterlijk ineen van ellende en Marijke zegt ‘ik ga maar vast aan het eten beginnen’. Geweldig, zij weet altijd het juiste op het juiste moment te zeggen. Had ze gezegd ‘hoe kun je nou zo stom zijn Jan?’, dan had ze natuurlijk ook gelijk gehad maar dan had ik me ongetwijfeld tierend en huilend ingegraven in de Franse modder en hadden we nu alweer thuis gezeten.

Wachten duurt lang, maar wachten op Bommel in deze vernederende situatie duurt nog veel langer. Eindelijk kwam Bommel terug. Mijn maag trok samen en mijn schaamte maakte me zo nietig dat m’n broek bijna afzakte: ‘Bommel, kun je me helpen, onze camper zit vast in de modder’. En verdomd, Bommel trekt zijn zeemleren jasje uit, nu zie ik pas dat zijn buik echt bijna perfect bolvormig is. Hij hijst zijn broek op en bestijgt een museum-rijpe blauwe tractor. ‘Als-tie-ut-maar-doet’ zegt Bommel en, ik lieg niet, na een minuut steunen, rook uitpuffend maar stug volhouden ‘poe-te-poe-te-poe-te-poet’. Het blauwe gevaarte komt schuddend in beweging en Bommel dommelt gedwee mee. ‘We hebben ook nog een sleepkabel nodig’, roep ik zenuwachtig dribbelend langs de tractor. ‘Oh jaaa . . ’, en Bommel grijpt zijn telefoon en er wordt in Bommels-Frans overlegd. Even later ‘dat was mijn zoon, ik weet niet waar die rommel allemaal ligt, we moeten kijken in de onderste la in de grote schuur’. In het halfdonker strompel ik de grote schuur in, kijk wild om me heen ‘hoe-moet-je-hier-ooit-iets-vinden’. Maar de Voorzienigheid drijft me naar een immense werkbank met grote laden. En daar lag een grote zware ketting met twee vervaarlijke haken, hèhè. Marijke neemt plaats achter het stuur van de camper, ik haak de zware ketting vast aan de schokkende tractor en even later staat onze camper weer op het verharde pad. Marijke stuurt hem ook nog eens heel scherp in de achteruit tot bij een paaltje voor de stroomaansluiting. Bommel kijkt me onderzoekend aan : ‘die kan wel rijden met dat ding’.

‘Nou Bommel, bedankt, ik kom na het eten met je afrekenen!’. En Bommel verdwijnt met zijn dikke kont schuddend op het blauwe stotterende monster, dat onze niet meer zo schone camper toch maar mooi heeft gered.
Na het eten melden we ons bij de kasteelpoort en zijn dochter geleidt ons naar binnen. ‘Bonjour m’sieu m’dam’, zegt ze en we trakteren elkaar op twee dikke zoenen, zo heurt dat in Frankrijk. Bommel zit breedsporig aan de grote tafel bij de manshoge gebogen prachtige schouw. ‘Wat krijg je van ons?’. ‘Doe maar 3 euro voor de stroom!’. Ik leg 20 euro voor hem en hij mompelt ‘da’s veel te veel’. ‘We zijn je erg dankbaar voor je hulp’, en Bommel verbergt de twee briefjes schielings voor de overige kasteelbewoners. ‘Wat drinken we?’, en even later zitten we te nippen van de kostelijke rode en witte wijn. Want verstand van wijn dat heeft ie. En weer moeten we diezelfde verhalen aanhoren die we acht jaar geleden al tachtig keer hebben moeten aanhoren. Over dingen die een diplomaat niet mag vertellen en onmiskenbaar draaien om geld en vrouwen. Ik ben die zelfverheerlijking zat en sta op. Net op dat moment komt de freule thuis, haar hoedje scheef op het adellijke hoofd en zeulend met twee zware tassen. Dochterlief neemt de tassen getraind en gedwee over en de sfeer in het machtige kasteelverblijf is meteen om te snijden. We geven snel een hand en ik kan nog net ‘au revoir’ inslikken, want een ezel stoot zich toch geen twee keer aan dezelfde steen.
 
Of eigenlijk waarom niet, want Bommel is misschien een rare seigneur, maar heeft ons toch wel mooi uit de modder getrokken.