Nog maar kort geleden was ik een doodordinaire kleine
cactus, die onder de vertrouwde stekeltjes van mijn moeder groot probeerde te
worden. Mijn toekomstvisie leek beperkt tot doelloos staren over de zee, mijn
welbevinden lag in de handen van de milde grillen van een mediterraan klimaat.
Het ergste wat me in dit onbezorgde leventje totnogtoe was overkomen was het
bezeikt worden door een aangelijnde poedel. Tot vorige week dan, toen die grote
man in korte broek met een geel SAP-petje me voorzichtig losweekte van m’n
moeder. Hij draaide me liefdevol in een papieren zakdoekje en ontvoerde me
samen met zijn vrouw naar hun kleine knusse mobiele huisje op een
bejaardencamping. En nu sta ik hier in een afgesneden plastic flesje met mijn
enige wortel verankerd in het zilte grind. Keurig op een tafeltje met een
geborduurd kleedje, ik schaam me rot, ik lijk wel een Paasei. Nou zeg, in de
afgelopen week hebben mijn stekels heel wat te verduren gehad. Je maakt wat
mee, het is aangenaam behaaglijk hier binnen, soms word ik een stukje
verplaatst maar gelukkig hoor ik steeds het vertrouwde ruisen van de zee op de
achtergrond.
Overdag word ik alleen gelaten door mijn verzorgend
personeel, ze gaan wat wandelen, fietsen en doen boodschappen. ’s Avonds komen
ze dan binnen en schuiven moordlustig aan tafel voor een paar spelletjes
Rummikub. Maar wat een stelletje zenuwpezen zijn dat, ze kunnen niet eens
wachten tot ze weer aan de beurt zijn.
Pas als de een ‘pas’ heeft gezegd, dan mag de ander. Soms wordt dat wel eens vergeten.
‘Hoe zo, je hebt geen pas gezegd’.
‘Ja hoor, je moet wel goed
opletten’.
‘Denk je dat ik hier voor de kloten van de harmonie zit te
wachten?’.
‘Waar maak je je druk over, jij bent!’.
Het spelletje eindigt als er
eentje met een brede glimlach zijn plankje omdraait en alle steentjes op zijn.
Er volgt een ‘high-five’, en de steentjes worden weer gehusseld. Ze houden er
definitief mee op als ze minimaal allebei één keer gewonnen hebben!!?? Na het
verorberen van een stokbrood, belegd met tomaten, uien, kruiden en een toefje
mayonaise zakken ze onderuit en gaan ze televisie kijken. Ik zal je vertellen,
je komt stekels tekort om dat allemaal te kunnen volgen.
Tegen elf uur wordt de televisie omgedraaid en mijn
verzorgers gaan op bed liggen kijken naar zo’n ouwehoer-programma. Raar volkje
die Nederlanders, ze horen zich graag zelf praten, luisteren niet naar elkaar,
weten het altijd beter, laten niemand uitpraten, draaien uitzichtloos in
kringetjes op glad ijs net zoals Sven Kramer op de 10 kilometer, zitten samen
aan tafel met een glaasje water en noemen dat dan een discussieprogramma.
Kunnen ze beter gaan rummikuppen, daar wordt tenminste een stevig glas wijn bij
gedronken met een crackertje, en dat is een stuk spannender. Even later wordt
het stil, die lange doet een laatste plas en het licht gaat uit. Ik hoor alleen
nog maar de branding van de zee en die onophoudelijke zeewind. Ik herken in het
zacht fluitende geluid de wind zoals die waaide door moeders stekeltjes, en ik
denk nog eens terug aan de afgelopen dag.
’s Morgens begint die dag al vroeg. Het is druk op straat,
voornamelijk met oudere mannen, allemaal met een eigenaardig krom loopje, sommigen
met handschoentjes aan, zeulend met groene cassettes richting chemisch toilet
met de gezamenlijke grote en kleine boodschappen van de afgelopen dag.
Daartussen door weer andere mannen, voortgetrokken door nerveuze hondjes in
overduidelijke grote nood. Heej, schuin tegenover staat er eentje verveeld te
niksen met de handen in de zakken, nonchalant tegen steentjes te schoppen. Vast
en zeker buiten de deur gezet omdat er binnen gewerkt wordt. En ja hoor, een
afzichtelijk mormel wurmt zich uit de camper met een absoluut niet bij haar
passend bloemetjes-dekbed, de man vlucht achter de camper. Wat kijkt die vrouw
lelijk, wat ben ik blij dat ik met m’n stekeltjes mijn leven lang solitair mag
blijven. Even later hoor ik een rochel, de man komt gehoorzaam vanachter de
camper en krijgt een wasbak in de handen gedrukt. Het mormel maakt stekelige
gebaren met haar wijsvinger, gevolgd door een wegwuivend gebaar met de overige
vingers. De man huppelt gedwee en nederig weg met z’n bakkie.
’s Middags wurmt zich een niet al te slanke Duitse langs de
camper van mijn verzorgend personeel. ‘Waar gaat dat naartoe?’, vraagt mijn
butler nors en springt op. ‘Entschuldigen Sie bitte, zu unsere Bekannten an die
Überseite’. ‘Daar hebben ze verdammt-nach-mal die weggetjes voor aangelegd!’, wijst
mijn butler op het keurige asfalt. ‘Ich werd das nicht mehr machen’, lacht de
dikke Duitse zenuwachtig. ‘Heel verstandig, want ik heb van m’n vader een
trauma uit de oorlog overgenomen van Duitsers die te dicht langs onze voordeur
marcheren’. De lach verdwijnt, haar mond valt open als de laadklep van een vuilniswagen. Ze wordt eerst
zacht rood, dat geleidelijk overgaat in ongezond paars, draait zich om en
vlucht weg. Nou, daar kunnen mijn stekels nog veel van leren.
Even later doet die lange zijn trainingsspullen aan, een
korte blauwe broek, witte sokjes en blauwe sportschoentjes, dat ziet er ernstig
uit. Hij grijpt een kleine kogel zonder en een grote kogel met handgreep, stopt
twee discussen in een emmer en loopt richting strand. Het komende uur hoor ik
regelmatig ‘poefff’ alsof er kleine bommetjes ontploffen in het zand. Maar ook
de vrouw des campers laat zich niet onbetuigd en oefent intussen indoor met
twee blauwe gewichtjes. Ik wist niet dat het verzorgen van een eenvoudige
cactus zoveel krachttraining vereiste. Binnen het uur komt de man weer terug,
en doet alsof hij moe is.
'Ging ‘t?’. Maar er komt even geen antwoord.
‘Frans Klep
heeft altijd gelijk, ’n uurtje trainen op onze leeftijd is meer dan genoeg!’.
‘Dat vroeg ik je niet, hoe ging het?’.
‘Heerlijk, geweldig, twaalf meter!’.
‘Watte, met gewicht?’.
‘Nee, met de kogel, gewicht viel tegen, dikke 15
meter!’.
Zo verstrijken hier de dagen samen met mijn twee nieuwe
verzorgers. Ze hebben het perfect samen, alles gebeurt binnen de 6*2 meter,
goed te overzien voor een cactus. Buiten schijnt de zon, de stralen strelen
mijn stekeltjes, terwijl zij alweer zitten te genieten van een sinaasappel.
‘Zullen we morgen maar paella gaan eten?’, hoor ik de een zeggen. ‘Alweerrr . .
. . ‘, en ze beginnen allebei te bulderen van het lachen.
Mijn stekeltjes en ik gaan ons nog wel even amuseren met die
twee.