Ja, fijne kerst, wat stelt dat eigenlijk voor? Kerstmis wordt het sowieso en dat fijne moet je er toch zelf van maken! De feitelijke aanleiding is heel simpel, maar wordt te vaak naar de achtergrond geschoven. Vandaag viert Jezus Christus zijn 2011e verjaardag. Het romantische kerstverhaal op zich spreekt altijd aan, hoe God zijn eigen zoon geboren laat worden in een nederige kribbe te midden van een os en een ezel. In ieder geval was het belangrijk genoeg om onze jaartelling mee te beginnen, de wereld begon weer op ‘nul’. De nieuwgeborene werd welkom geheten door de herders in het veld en van heel ver uit het oosten kwamen slechts drie mannen om hem te aanbidden. Hij heeft indertijd de krant vast niet gehaald, en vanaf het moment dat men wist van zijn bestaan werd hij verguisd en werd er op hem gejaagd. Net zoals nu levert immers iedere bedreiging van de gevestigde orde een potentieel gevaar op. Een moeizame strijd, een leven van goedheid, wijsheid, vergeving en respect begon. Hopelijk weten velen van ons nog hoe het Jezus Christus vergaan is en hoe hij na 33 jaar aan het kruis werd gehangen.
Vanmorgen na een uitgebeid kerstontbijt zaten we naar de herhaling van de documentaire over Nelson Mandela te kijken. Niet dat we de uitzending gemist hadden, maar we moesten het gewoon nog een keer zien. Op 18 juli 1918 werd in Transkei de zoon van een eenvoudige herder geboren, Nelson Mandela. Voor zijn vreedzame strijd tegen de apartheid en tegen de verschrikkelijke vernedering van de zwarte meerderheid werd hij in 1964 tot levenslang veroordeeld op Robbeneiland. De ‘beschaafde’ wereld wist ervan en keek ernaar. Na 27 jaar werd hij uiteindelijk vrijgelaten en vier jaar later was hij de eerste zwarte president van Zuid-Afrika. Tot zover de naakte feiten. In de documentaire kwamen alleen mensen aan het woord, die hem van nabij kennen of meegemaakt hebben. Wat ons daarbij opviel dat iedereen zo diep en emotioneel geraakt werd door deze man, de ogen bleven niet droog. Nelson Mandela, een nederig man, een groot leider die met een ontwapenende glimlach zijn grootste vijanden overtuigde van hun ongelijk, werd een voorbeeld voor iedereen. Gewoon door ‘hoe’ hij zich onverzettelijk inzette voor vrede en gelijkheid in een zo verscheurd land. Die Nelson Mandela, die ook vond dat mannen hun eigen bed moeten opmaken en hun eigen potje moeten koken. Ook dit is een zoon van God, geboren in een hutje op de onmetelijke grasvlakte van Transkei, die als jongen de kudde van zijn vader hoedde, zich wilde inzetten voor gelijke behandeling van de ‘zwarten’, daarvoor 27 jaar werd opgesloten in een kille cel en daarna ongebroken de strijd uiteindelijk won.
Waarom begrepen de Khadaffi’s, de Moebaraks en de Sadam Hoeseins hem niet? Waarom opent hij Assad niet de ogen? Willen jullie het antwoord? Gewoon die hebzuchtige macht, dat niet te stoppen dierlijke instinct om anderen te onderdrukken en zichzelf superieur te stellen! Dat is nou precies het tegenovergestelde van die fijne kerst!
Vanmiddag hebben we onze ‘traditionele’ wandeling gemaakt naar de roze zusters in Steyl. Bij het klooster is een kleine kapel, die een voorzichtige inkijk geeft in de kloosterkerk en op de eeuwigdurende aanbidding van de roze zusters. We waren net op tijd voor het middaggebed, de ‘none’. Door de vitrage zag je het vage roze en witte van de nonnen, die psalmen zongen met ijle sopraanstemmetjes, die zo prachtig nagalmen in de kerk. Een moment voor zelfreflectie en na te denken over die idiote beslissingen die om ons heen worden genomen die de wereld en zijn bewoners onomkeerbaar naar de knoppen helpen. Ja, je kunt het niet beïnvloeden, maar om er in deze sfeer over na te denken kan geen kwaad.
We gaan naar buiten en verzuchten naar elkaar ‘ook dit is een fijne kerst’ en wandelen naar de kapel van de paters SVD. We steken een hele rij kaarsen aan voor mensen die het moeilijker hebben dan wij. Met kerst denk je immers niet aan jezelf, je denkt aan de ander. Net zoals Jezus Christus en Nelson Mandela dat altijd doen en gedaan hebben. Kunnen we nog wat van leren.
zondag 25 december 2011
vrijdag 9 december 2011
Laatste tienkamp in 1977
Een beetje aangemoedigd door de 'Oude atleten' pagina op Facebook ben ik weer eens aan het neuzen in oude plakboeken en oude uitslagen. Heej, blijf even steken in 1977. Het is 't allerlaatste jaar dat ik heb meegedaan aan de Zuidnederlandse Tienkamp kampioenschappen, het was in Roosendaal. Ik weet het nog goed, het was er slecht weer en het waaide ontzettend hard. Zo hard zelfs dat de complete hoogspringmat werd opgetild en twintig meter verder tegen het hekwerk terecht kwam. Ooh ja, we bleven slapen in Roosendaal.
's Avonds zijn we nog op stap gegaan in de binnenstad, we raakten per ongeluk in een homo-bar verzeild. Het was er best wel gezellig, maar niet iedereen van ons vond dat. Eentje bleef er angstvallig met z'n rug stevig tegen de muur staan.
Als ik nu de uitslagen nog eens doorlees besef ik me dat 1977 tevens de doorbraak was van twee nieuwe meerkamptalenten uit onze regio. Hiernaast de krantenknipsels uit 1977, als je er op 'klikt' wordt het wat groter en beter leesbaar.
Waar blijft de tijd, alweer 34 jaar geleden . . . .
's Avonds zijn we nog op stap gegaan in de binnenstad, we raakten per ongeluk in een homo-bar verzeild. Het was er best wel gezellig, maar niet iedereen van ons vond dat. Eentje bleef er angstvallig met z'n rug stevig tegen de muur staan.
Als ik nu de uitslagen nog eens doorlees besef ik me dat 1977 tevens de doorbraak was van twee nieuwe meerkamptalenten uit onze regio. Hiernaast de krantenknipsels uit 1977, als je er op 'klikt' wordt het wat groter en beter leesbaar.
Waar blijft de tijd, alweer 34 jaar geleden . . . .
zondag 4 december 2011
David tegen Goliath
Soms kun je bij sprookjes niet duidelijk genoeg zijn, maar ook hier berust iedere gelijkenis met de werkelijkheid op toeval.
Er was eens een heel gelukkig volkje in het binnenbos. Ze waren klein van postuur en gering in aantal, en omdat ze alles samen deden en deelden waren ze heel gelukkig. Men noemde hen ook wel de Baloren, omdat ze nogal balorig konden zijn en balorigheid in artikel 1 van hun grondwet hadden opgenomen. Ze werden niet groter als asperges en niet dikker dan winterpeen. De balorige vrouwtjes werden elfjes genoemd, gewoonweg omdat de liefde van zelfjes ging. Ze onderscheidden zich van de mannetjes omdat ze niet zo recht waren als asperges en meer wulpse vormen aannamen dan een winterpeen. Vaak droegen ze een door spinnen geweven manteltje, die leken op vleugeltjes als de elfjes heupwiegend door het binnenbos huppelden.
In het balorig binnenbos moest natuurlijk hard gewerkt worden voor de kost, maar dat nam niet weg dat er tijd genoeg overbleef om te sporten en te spelen. De moedersport was Goliath, met de meest balorige onderdelen als lopen, springen en werpen. Er was niet veel accommodatie voor nodig, een klein cirkelvormig lapje bosgrond werd ontdaan van het ruwe bosgras en de grote boskiezels. Daarbinnen werd dan rondjes gelopen, over struikjes gesprongen en met van alles gegooid. Er waren vijf werponderdelen. Zo was er eikeltje stoten en eikeltje slingeren. Met het hoedje van de vliegenzwam werd er paddediscus geworpen, met kleine rechte takjes van gelijke lengte en gewicht moest zover mogelijk worden geworpen. En tenslotte was er het steenslingeren, afgekeken van David tegen Goliath. De elfjes hadden een kniekousje gebreid, ditmaal niet bedoeld om balorige voetjes te warmen maar om een fikse steen in te stoppen. De kous werd dan rond geslingerd en zover mogelijk weggegooid. Een stekelige dichte haag meidoorn garandeerde de veiligheid voor de balorige kindertjes. Na het laatste onderdeel werden de afstanden opgeteld en die de hoogste totaalafstand over vijf onderdelen haalde, mocht een zwoele nacht op het Eros-eilandje doorbrengen met de wilde elfjes. Het gebeurde wel eens dat er niet veel later een huwelijksfeest was omdat er een balorig motje onderweg was. De baloren maalden daar niet om.
En de baloren en de elfjes leefden nog lang en gelukkig? Dat had je gedacht! Geregeld toog men op wedstrijd in het immense buitenbos, ieder jaar verzamelden zich de beste werpers bij de Tusporen en de Hanzoren. En uiteraard ook de jaarlijkse thuiswedstrijd bij de Baloren zelf. Heel geniepig en heel geleidelijk groeide er tweespalt, binnen het cirkeltje in het binnenbos ontstonden twee groepen. Allereerst de Nerodivads, ze waren het meest omvangrijk. Althans in aantal, niet in omvang, want zij leken het meest op die asperges. Zij liepen alsmaar rondjes, waardoor ze alsmaar magerder werden. Omdat ze zo mager werden gingen ze weliswaar steeds harder lopen, maar werden aldus volkomen ongeschikt om bomen te kappen en vruchten te torsen. Hun elfjes moesten het zware werk overnemen en dat leidt niet naar een gelukkig bestaan. En zeg nu zelf, vrijen met zo’n koud wit asperges-stengeltje nodigt niet erg uit.
Op het binnenterrein was een klein groepje werpers aan de gang. Tegengesteld aan de Nerodivads hadden zij de geuzennaam Davidoren gekregen, vanwege de eerdergenoemde David die Goliath versloeg met zijn slingersteen. Zij hadden meer het aanzien van massieve winterpenen met een frisse kleur, waar je als elfje stevig houvast aan hebt. Andersom werden de elfjes door de Davidoren met gemak op handen gedragen.
Ondanks het ontbreken van een aandelenbeurs werd het crisistijd in het binnenbos, enerzijds de baloren die na het rondjes lopen te moe waren om te werken en de andere baloren, die trainden om daarna harder te kunnen werken. Ook het kamp van de elfjes werd sterk verdeeld, de Nerodiva’s waren jaloers op de elfjes van de werpers, de Gooi-ze elfjes. En niets ergers en gemener als ruziënde elfjes, zeg ’t nou zelfjes.
Zo gebeurde het dat vorig jaar de Hanzoren en Baloren hun spelen op dezelfde dag hadden gepland. De Davidoren staken daar tijdig een stokje voor, met de grote Hanoor werden datums verschoven, hèhè dat ging net goed. Nu konden beide werpfeesten tot een gigantisch succes uitgroeien. Echter als straf werden de Gooi-ze elfjes geweerd bij hun eigen thuisspelen. In het najaarszonnetje zaten daar de lieftallige Gooi-ze elfjes op een rijtje, ze mochten niet meehelpen en konden slechts werkeloos toezien op hun eigen Davidoren. En ja, hoe gaat dat dan, dubbel gigantisch succes valt niet bij iedereen goed, en zelfs in sprookjes moet je dat dan gewoon de nek omdraaien.
Komend jaar staat het werpfeest van de Hanzoren en de Baloren wéér op dezelfde dag gepland. Wat een verschrikkelijk balorig drama, boze tongen beweren dat één elfje dwars lag. En daar moeten twee geweldige werpfeesten en alle Davidoren het tegen afleggen. Maar het binnenbos draait door, voor de Gooi-ze elfjes maakt ’t niet uit. Ze mochten toch al niet meedoen en blijven als één goede fee achter hun Davidoren staan.
Nou, ho effe, dat met die goeie en slechte fee is weer een ander sprookje. Tsja, het is ook allemaal zóó verwarrend, soms krijg je ook het balorige gevoel dat je in een akelig griezelig buitensprookjesbos bent beland.
En toch leefden ze nog lang en gelukkig.
Er was eens een heel gelukkig volkje in het binnenbos. Ze waren klein van postuur en gering in aantal, en omdat ze alles samen deden en deelden waren ze heel gelukkig. Men noemde hen ook wel de Baloren, omdat ze nogal balorig konden zijn en balorigheid in artikel 1 van hun grondwet hadden opgenomen. Ze werden niet groter als asperges en niet dikker dan winterpeen. De balorige vrouwtjes werden elfjes genoemd, gewoonweg omdat de liefde van zelfjes ging. Ze onderscheidden zich van de mannetjes omdat ze niet zo recht waren als asperges en meer wulpse vormen aannamen dan een winterpeen. Vaak droegen ze een door spinnen geweven manteltje, die leken op vleugeltjes als de elfjes heupwiegend door het binnenbos huppelden.
In het balorig binnenbos moest natuurlijk hard gewerkt worden voor de kost, maar dat nam niet weg dat er tijd genoeg overbleef om te sporten en te spelen. De moedersport was Goliath, met de meest balorige onderdelen als lopen, springen en werpen. Er was niet veel accommodatie voor nodig, een klein cirkelvormig lapje bosgrond werd ontdaan van het ruwe bosgras en de grote boskiezels. Daarbinnen werd dan rondjes gelopen, over struikjes gesprongen en met van alles gegooid. Er waren vijf werponderdelen. Zo was er eikeltje stoten en eikeltje slingeren. Met het hoedje van de vliegenzwam werd er paddediscus geworpen, met kleine rechte takjes van gelijke lengte en gewicht moest zover mogelijk worden geworpen. En tenslotte was er het steenslingeren, afgekeken van David tegen Goliath. De elfjes hadden een kniekousje gebreid, ditmaal niet bedoeld om balorige voetjes te warmen maar om een fikse steen in te stoppen. De kous werd dan rond geslingerd en zover mogelijk weggegooid. Een stekelige dichte haag meidoorn garandeerde de veiligheid voor de balorige kindertjes. Na het laatste onderdeel werden de afstanden opgeteld en die de hoogste totaalafstand over vijf onderdelen haalde, mocht een zwoele nacht op het Eros-eilandje doorbrengen met de wilde elfjes. Het gebeurde wel eens dat er niet veel later een huwelijksfeest was omdat er een balorig motje onderweg was. De baloren maalden daar niet om.
En de baloren en de elfjes leefden nog lang en gelukkig? Dat had je gedacht! Geregeld toog men op wedstrijd in het immense buitenbos, ieder jaar verzamelden zich de beste werpers bij de Tusporen en de Hanzoren. En uiteraard ook de jaarlijkse thuiswedstrijd bij de Baloren zelf. Heel geniepig en heel geleidelijk groeide er tweespalt, binnen het cirkeltje in het binnenbos ontstonden twee groepen. Allereerst de Nerodivads, ze waren het meest omvangrijk. Althans in aantal, niet in omvang, want zij leken het meest op die asperges. Zij liepen alsmaar rondjes, waardoor ze alsmaar magerder werden. Omdat ze zo mager werden gingen ze weliswaar steeds harder lopen, maar werden aldus volkomen ongeschikt om bomen te kappen en vruchten te torsen. Hun elfjes moesten het zware werk overnemen en dat leidt niet naar een gelukkig bestaan. En zeg nu zelf, vrijen met zo’n koud wit asperges-stengeltje nodigt niet erg uit.
Op het binnenterrein was een klein groepje werpers aan de gang. Tegengesteld aan de Nerodivads hadden zij de geuzennaam Davidoren gekregen, vanwege de eerdergenoemde David die Goliath versloeg met zijn slingersteen. Zij hadden meer het aanzien van massieve winterpenen met een frisse kleur, waar je als elfje stevig houvast aan hebt. Andersom werden de elfjes door de Davidoren met gemak op handen gedragen.
Ondanks het ontbreken van een aandelenbeurs werd het crisistijd in het binnenbos, enerzijds de baloren die na het rondjes lopen te moe waren om te werken en de andere baloren, die trainden om daarna harder te kunnen werken. Ook het kamp van de elfjes werd sterk verdeeld, de Nerodiva’s waren jaloers op de elfjes van de werpers, de Gooi-ze elfjes. En niets ergers en gemener als ruziënde elfjes, zeg ’t nou zelfjes.
Zo gebeurde het dat vorig jaar de Hanzoren en Baloren hun spelen op dezelfde dag hadden gepland. De Davidoren staken daar tijdig een stokje voor, met de grote Hanoor werden datums verschoven, hèhè dat ging net goed. Nu konden beide werpfeesten tot een gigantisch succes uitgroeien. Echter als straf werden de Gooi-ze elfjes geweerd bij hun eigen thuisspelen. In het najaarszonnetje zaten daar de lieftallige Gooi-ze elfjes op een rijtje, ze mochten niet meehelpen en konden slechts werkeloos toezien op hun eigen Davidoren. En ja, hoe gaat dat dan, dubbel gigantisch succes valt niet bij iedereen goed, en zelfs in sprookjes moet je dat dan gewoon de nek omdraaien.
Komend jaar staat het werpfeest van de Hanzoren en de Baloren wéér op dezelfde dag gepland. Wat een verschrikkelijk balorig drama, boze tongen beweren dat één elfje dwars lag. En daar moeten twee geweldige werpfeesten en alle Davidoren het tegen afleggen. Maar het binnenbos draait door, voor de Gooi-ze elfjes maakt ’t niet uit. Ze mochten toch al niet meedoen en blijven als één goede fee achter hun Davidoren staan.
Nou, ho effe, dat met die goeie en slechte fee is weer een ander sprookje. Tsja, het is ook allemaal zóó verwarrend, soms krijg je ook het balorige gevoel dat je in een akelig griezelig buitensprookjesbos bent beland.
En toch leefden ze nog lang en gelukkig.
Abonneren op:
Posts (Atom)