woensdag 28 juni 2017

Harry’s laatste wedstrijd ?

Ik keek ’s morgens nog naar de deelnemerslijst op Atletiek.nu. Er is zomaar een avondwedstrijdje bij AV Weert, de zoveelste van het Limbra-circuit. Enkele Brabantse en Limburgse atletiekclubs hebben de koppen bij elkaar gestoken om regionale atleten niet-ver-van-huis een reeks wedstrijden te bieden. Dank aan die clubs die de handen uit de mouwen steken, een geweldig initiatief.

Heej, wat leuk, Harry van den Heuvel staat ook op de lijst voor kogelstoten en kogelslingeren’, roep ik.
‘Dan wordt het in ieder geval weer een gezellige avond!’, zegt Marijke.De 74-jarige Harry van den Heuvel (Atletiekvereniging Valkenswaard) loopt zo’n beetje als een rode draad door mijn 60-jarige aaneengesloten atletiek-carrière. De bijzonder sympathieke en innemende verschijning is een toonbeeld van wat atletiek behoort te zijn: fanatiek, gezellig, sociaal, doorzetten, trouw, inzet voor de club, de sport en aandacht voor de individuele atleet. Alle ingrediënten bij mekaar gehusseld in die oergezellige Brabander. Marijke en ik melden ons ’s avonds in Weert, we zitten net aan de koffie wanneer ik een hand voel op mijn schouder:
‘Hallo Harry, leuk om je te zien, we gaan d’r weer samen tegenaan’, ik sta op en wil zijn hand schudden.
‘Nee Jan, eerst Marij’, en hij laat me even voor joker met mijn uitgestoken hand staan. Zo is Harry, altijd volgens de etiquette en correct tot in de puntjes. Zijn rechterhand pakt die van Marijke en de ander wordt bemoedigend op haar schouder gedeponeerd.
‘Hoe is tie Marij . . ‘, en ik doe even niet mee. Maar dan pakt hij mijn hand en we begroeten elkaar als echte atletiekvrienden.
‘Dit is alweer de derde wedstrijd samen Harry’, heb ik vlug uitgerekend, ‘die van Jan Smit, de avondwedstrijd in Valkenswaard en dan vanavond’. Het gezicht van Harry betrekt, er valt even een stilte.
‘Dit wordt waarschijnlijk mijn allerlaatste wedstrijd . . . .’, mompelt Harry.
‘Nee, dat geloof ik niet, dat kan ik niet geloven, dat wil ik niet voor waar accepteren . . . ‘, schreeuw ik bijna.
‘Ja, het wordt allemaal een beetje te duur, enne het zit allemaal een beetje tegen . . . .’. Ik ben compleet uit het veld geslagen en staar naar mijn oudere atletiekvriend. Na zijn droevige mededeling is hij blijkbaar ook even de weg kwijt en zit ongelooflijk te klungelen om zijn borstnummer 330 vast te spelden. Het lukt hem niet meer, Marijke staat op en vraagt:
‘Zal ik je even helpen Harry’, en zonder antwoord af te wachten wordt zijn startnummer keurig recht vastgespeld. Intussen vliegen allerlei beelden uit het verleden door mijn hoofd. Waar kwam ik Harry wel niet tegen?
‘Potverdomme Harry, ik weet nog van toen ik pas senior was, dat jij de Kempische kampioenschappen organiseerde. Ik zie je nog van alles regelend over het veld stiefelen, volgens mij was je ook nog speaker’.
‘Ja, dat heb ik ook jaren gedaan’, antwoordt hij droefgeestig.
‘Wij van Festina bleven altijd lang hangen na de wedstrijd! En jij vond dat blijkbaar zó gezellig dat je een handvol consumptie-muntjes op ons tafeltje strooide. Potverdomme Harry, jij weet wat klantenbinding is, wat PR voor je club is . . .’. Hèhè, gelukkig, Harry tovert weer een brede glimlach op zijn Bourgondische snuit.
‘Jaha’, zegt Harry, ‘ik heb ook nog 20 jaar de jeugd getraind en ik geloof nog zo’n 7 jaar actief geweest voor d’n bond’. Nou dat allemaal uit zitten tellen wat ie zoal gedaan heeft, dat hoeft voor mij niet. Ik weet wat ie voor onze atletiek betekend heeft, en nog betekent. Dat hij Brian Lesterhuis nog discus heeft geleerd met een autoband, ik weet het allemaal wel. Ook dat ziekte en blessures hem niet gespaard zijn gebleven. Maar ook hoe hij dat met zijn positiviteit heeft gedragen en naar zijn omgeving vrijuit communiceerde. Ik wilde het eigenlijk niet horen, maar tussen neus-en-lippen door begreep ik dat de relatie met zijn club méér uit geven, dan uit geven-en-nemen bestond. Ik wil dat eigenlijk niet horen, want dat doet zelfs mij pijn. Ik weet dat nieuwe bestuurders maar al te vaak meer affiniteit hebben met hun eigen ego dan met onze atletiek. Het is niet anders.
‘Harry, stop asjeblief niet uit wrok. Want ik weet dat je het allemaal verdomde graag gedaan hebt, met een niet loslatende liefde naar alles wat met atletiek te maken heeft. Laat dat niet toe’.
‘Nee Jan, dah wit ik wel, maarre . . .’.Onze namen worden opgeroepen bij de kogelring. Harry is dik tevreden met zijn 6.03 meter, ik met mijn 11.42 meter. Ons gesprek verplaatst zich naar de slingerkooi. Harry is zeer in zijn nopjes met 14.13 meter en ik niet zo met mijn 37.55 meter. De lezer zal misschien denken, dat is een groot verschil. Maar voor Harry en mij zijn geworpen afstanden er niet om persoonlijke afstand te creëren. Nee, onze atletiekbeleving brengt ons veel dichter bij elkaar. De wedstrijd is afgelopen, Harry neemt afscheid: 
‘Ja, ik wil niet te laat thuis zijn, morgen avond ga ik weer naar het koor’. We geven elkaar de hand, en ik doe dat wat overdreven op zijn Harry’s. De rechterhand met gevoel zonder te knijpen, de linkerhand bemoedigend op de schouder.
‘Harry, het was weer gezellig vanavond. Tot de volgende keer, en waar dat maakt potverdomme niet uit. Als het maar in korte broek op een atletiekveld is’. Marijke en ik kijken hem na als hij met gebogen hoofd het sportpark afloopt. 

‘Die man verdient een standbeeld’, mompelen we bijna in koor.