maandag 22 juni 2015

Doodslag in Blerick landelijk nieuws in 1913

doodslag1

Op 24 december 1913 komt een man op de Nieuwborgstraat met messteken om het leven. Het is de 41-jarige Martinus Sparidaans, geboren 19.05.1872 Tilburg, wagenlichter bij het spoor. Hij was getrouwd 08.05.1893 in Maasbree met Wilhelmina Hendrikx. Hij woonde op de Leeuwerikstraat 32 en had zes kinderen. Zijn vrouw was op dat moment twee maanden in verwachting.

imageHet Nieuws van den dag schrijft 24 december: ‘Men meldt ons uit Blerick: Dinsdagnacht is een zekere Sparidaans aldaar doodgestoken. De vermoedelijke dader is aangehouden’. De dader blijkt Mathijs Renier Houben, geb.19.07.1880 Maasbree, spoorbeambte.

Enkele dagen later komt het Rotterdamsch nieuwsblad met iets meer informatie van ‘De doodslag te Blerik: Zooals wij reeds mededeelden is te Blerik de werkman Sparidaans, van de werkplaats der Staatsspoor van het nabijgelegen Venloo, dood gestoken. De verslagene laat een vrouw met 8 (moet zijn 6) kinderen achter. De cafés waren reeds gesloten, toen op straat een vechtpartij ontstond. De uitslag der herstemming voor een lid der Provinciale Staten had de menschen in een opgewonden stemming gebracht. Sparidaans, de verslagene, die met den twist niets uitstaande had, kwam uit nieuwsgierigheid toeloopen en ontving een steek in het linkerdijbeen, waardoor een slagader werd doorgesneden. Enkel minuten later was hij reeds overleden aan verbloeding. Twee personen zijn aangehouden.’

Op 7 februari 1914 lezen we in het Rotterdamsch nieuwsblad: ‘Het OM bij de rechtbank te Roermond heeft tegen R.H.H., arbeider bij de Staatsspoor te Blerick wegens mishandeling met doodelijk gevolg op M.Sparidaans, arbeider aldaar, 2 jaar gevangenisstraf geëischt.’

De Tilburgse courant van 29 december 1913 geeft een volledig verslag van wat er gebeurd is. Blijkbaar waren verdachte en slachtoffer beiden lid van de Fanfare der Centrale Werkplaats. Ze hadden een serenade gebracht voor een nieuw gekozen lid van de Provinciale Staten, en er daarna waarschijnlijk stevig op gedronken. Martinus Sparidaans wilde waarschijnlijk tussenbeide komen in een ruzie tussen Houben en Hendriks met de noodlottige afloop. Veldwachter Bolle Pietje is snel ter plaatse, maar kan alleen de verdachten staande houden. Van moord is hier dus geen sprake, alhoewel dat voor het gezin Sparidaans weinig verschil heeft gemaakt. Lees het krantenbericht maar eens door!

doodslag2

vrijdag 19 juni 2015

De van Bornestraat vóór de sloop

1967

Vanuit de oude dorpskern van Blerick liepen wat niet al te rechte paadjes naar de omliggende velden en buurtschappen. Die paadjes werden weggetjes waarlangs wat huisjes werden gebouwd. Het dorp breidde geleidelijk uit en er ontstonden straatjes waar de Blerickenaren het zich gezellig maakten en de ‘naoberplicht’ cultiveerden. Niets was indertijd recht in Blerick, het was een gezellige ‘onderein’. Een ideale leeromgeving voor de latere rijopleiding van de kazerne.

aavanBornestraEen van die uitvalweggetjes was de van Bornestraat, zoals te zien als een witte stippellijn hiernaast. Vanaf het kruispunt Pepijnstraat / Kloosterstraat liep vroeger de van Bornestraat, die vanaf de Jacob Catsstraat ongemerkt overging in de Nieuwborgstraat. Zo’n typisch dorpsstraatje zoals dat bij Blerick paste. Na een eng stukje tussen van Ewijk en zaal Juliana door kreeg je een klein pleintje bij Basten, een stukje verderop alweer zo’n ingewikkeld stukje Blerick. Linksaf de Averbodestraat en rechts een verbinding naar de Urbanusstraat. Weer een klein stukje verder rechtsaf de Wieënstraat. In deze verwarring ingeklemd lag een klein perkje met een bank onder een boom, de Julianaboom. In 1909 werd deze boom geplant bij de geboorte van prinses Juliana, op de foto rechts zien we de boom achterin bij de lantaarnpaal. De van Bornestraat heette tot 1940 dan ook de Julianastraat. Na de invasie van de Duitsers en de inname door Venlo moesten vele straatnamen in Blerick eraan geloven, dus ook de Julianastraat. Slechts de boom en zaal Juliana herinnerden aan onze prinses en latere koningin. Na 65 jaar werd de boom bij de aanleg van het Schepenenplein in 1974 verplant en moest even later definitief het loodje leggen. Ja, iedereen weet het, oude bomen moet je niet verplaatsen. De nieuwe van Bornestraat werd vernoemd naar Otto van Borne (1170-1220), de vazal van de Graaf van Loon die goederen in Blerick beheerde. Misschien geen slechte vervanger, hij stichtte ook de Lambertuskerk in 1219.

1942-3

1942-2

Op FaceboaaBasten3ek ‘Bliërick van vruueger en noow’ komen een aantal foto’s voorbij van de van Bornestraat. Het zijn meestal naamloze getuigen, daarom ben ik nog eens op zoek gegaan naar wat krantenknipsels uit de Nieuwe Venlosche Courant van tijdens de tweede wereldoorlog. De verschillende flarden geven zeker geen compleet beeld, maar wel een kleine inkijk naar die bewoners van zo’n 70 jaar geleden.

Op de foto links zien we het eerste smalle stukje van Bornestraat en hieronder café Traut.

Op nr.1 blijkt in 1942 een snelweger en een nieuwe wit gelakte winkelopstand te koop. Op nr.21 kun je je naaimachine te koop aanbieden tegen de hoogste prijzen, ze mogen zelfs defect zijn. In oktober schenkt mevrouw Smetsers-Hermans op nr.14 het leven aan een zoon. Op nr.24 (voorheen Julianastraat) overlijdt Joanna Welles, weduwe van Jan Hubertus Peeters, en eerder van Bernard Hubertus Peeters. Op 25 november gaat Adela Niessen van nr.8 trouwen met Karst Hoogenberg.

aaTraut2

Uit de krant

1942-1

Op 23 januari 1943 bedankt het echtpaar Hoogenberg-Niessen van nr.8 voor de belangstelling bij het huwelijk. Op nr.19 woont ene J.Kessels, die geïnteresseerd blijkt in aan- en verkoop van brandhout. Waarschijnlijk is dit de vader van Lou Kessels, een goede biljartspeler. J.van Hoogstraten van nr.25 zoekt een flinke leerjongen. Jacobs van nr.2 vindt het hoog tijd voor de tabaksplanten. Mevrouw G.Schreuder van nr. 1 is op zoek naar een goed wollen badpak, terwijl ene J.Schreuder van nr.7 een flink meisje zoekt voor de morgenuren.

Op 4 augustus wordt op nr.2 bij Jacobs een sikkel met bijbehoren gestolen, hij roept de ‘persoon’ op een en ander terug te bezorgen. Verder verliest een kind van van Hoogstraten zijn schoentje, de eerlijke vinder wordt verzocht dit terug te brengen. G.Titulaer van nr.51 wil zijn hoge CRES-schoenen maat 30 ruilen voor een fort of ander jongensspeelgoed!

1943-2

1943-1IMG_0994In 1943 wenst A.Smits van ‘de kleine winst’ van nr.19 clientèle, familie en bekenden een zalig nieuwjaar. Daaronder wenst ene J.Smits ‘koloniale waren’ van de van Bornestraat hetzelfde. In 1944 overlijdt ene Peter Antonius Smits, 40 jaar, op 4 september 1904 te Blerick geboren, broeder van de Congregatie der broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria, bekend onder de kloosternaam Reginaldus, voorheen wonende Julianastraat 21 te Blerick, op 22 april 1918 verhuisd naar Oud-Vroenhoven, later naar het klooster Kelfkensbos in Nijmegen. Op donderdag 5 oktober 1944 te Nijmegen door granaatvuur om het leven gekomen bij het bergen van weckflessen uit de kelder van het verbrande broederklooster aan het Kelfkensbos. (bron: oorlogsdodensite gemeente Nijmegen).

1944-1

Smederij P.Niessen van nr.30 sluit twee dagen vanwege een familiefeest. Een jaar later woont P.Savelkouls op nr.30 en biedt pootuienplanten aan. J.Puts van nr.12 sluit de rij, hij zoekt een verzilverd trompet-mondstuk.BoerderijWelles2

De van Bornestraat nummer 6

kon ik in 1967 huren van een Tegelse eigenaar. Je kreeg in die tijd niet makkelijk een huis en ik was als de koning te rijk. Echter er zat een addertje onder het gras. Een onteigenings-procedure liep al, en hij dacht meer te vangen als het bewoond was. Ik heb er vijf jaar gewoond. Natuurlijk niet veel aan opgeknapt, maar als het nodig was, stak buurman Pauwels de helpende hand toe. Geweldig gezellig zo midden in het dorp, maar zeker ook beangstigend met die aanhoudende sloop van de huizen om ons heen. ‘s Zondagsavond met die van HVB een pilske drinken bij Juliana, waar ‘Leike’ en alle regionale sportuitslagen van het weekend langskwamen. De harmonie stelde zich op bij ons voor de deur, en met twee stappen stonden we met de neus vooraan. Alle winkels vlakbij en genoeg speelkameraadjes voor mijn oudste zoon. Naast (achter) ons in de Pepijnstraat woonden twee geweldige families Simons. In de ligusterheg die ons scheidde had mijn oudste zoon al snel een gat gevonden. En als we hem kwijt waren zat hij bij ‘tante Mia’ (Simons-Segers), wat een lief mens. In 1971 werd onze tweede zoon geboren, en de van Bornestraat 6 verzeilde steeds meer in de sferen van een eenzaam verloederd eiland. De ligusterheg werd geleidelijk aan een publiek urinoir, en twee keer moest ik ‘s nachts het bed uit om mijn auto te behoeden voor diefstal. Maar de verkoop wilde maar niet vlotten en vervangende woonruimte bleef uit. En het werd nog erger, onze buurman ging verhuizen en besloot als afscheids-kadootje nog even de ruiten in te gooien. Dat betekende nachtenlang waken totdat de brandweer eindelijk besloot na een poging tot brandstichting de ramen toe te metselen bij de buren. Die buren hielden zowel honden als vogels, en bleken het niet zo nauw met de hygiëne te hebben genomen. ‘s Nachts hoorde je de ratten over de planken vloeren rennen en schreeuwen als kleine kinderen. Met mijn 1.92m lengte en bijna aaNr6100kg schoon-aan-de-haak niet erg bang aangelegd, maar die tergende bezorgdheid voor twee kleine kinderen stond maandenlang te weinig slaap toe.

Toen we ‘letztendlich’ in 1972 verhuisden had dat toch nog een dubbel gevoel. Het plezierig wonen in het dorp afwegen tegen de toenemende bedreiging van een gewetenloze omgeving. In vijf jaar tijd zagen we een sociaal vriendelijke omgeving wegkwijnen en verworden naar een asociaal haat zaaiend getto. De laatste avond had ik nog de banken uit mijn Dyane gehaald en het dak opengerold. Zittend op een Pope-klos vervoerde ik de laatste spullen uit de van Bornestraat. Toen ik de volgende dag nog wat achtergebleven gereedschap wilde ophalen, bleek dat niet meer nodig. De voordeur was ingetrapt en alles wat loszat was vernield en mijn gereedschap verdwenen.

Waarom vertel ik dat

1979In het begin van mijn verhaal staat op de plattegrond in die gele cirkel de situatie toen ik er kwam wonen. Hiernaast zoals de situatie was 12 jaar later in 1979, de witte stippellijn was ooit de van Bornestraat. Het knusse dorpscentrum met zijn uitvalweggetjes is weggevaagd en vervangen door een winkelcentrum met heel veel parkeerruimte. Veel winkels kwamen, een aantal van die winkels verdwenen ook weer. De Staay kwam en is inmiddels alweer verdwenen. Jaren terug liep ik nog wel eens over de kermis op het Schepenenplein. Heel andere sfeer als vroeger op het Lambertusplein. Maar stelde ik me dat voor of is het toch echt waar. Dat onpersoonlijke, ja zelfs dat asociale gevoel van dat laatste jaar in de van Bornestraat kwam weer over me. Je moet niet zaniken, de vooruitgang hou je immers niet tegen. Je wordt een ouwe zak, die vindt dat vroeger altijd alles beter was. Hou daar toch eens mee op . . . !

Op 24 april had ik toch maar een gesprek gekregen met wethouder Jos Teeuwen en twee van zijn ambtenaren. Op vriendelijke toon en met weloverwogen argumenten heb ik voor hen geanalyseerd dat ze er een zootje van gemaakt hebben in Blerick. Met de ons omringende dorpen als sprekende voorbeelden heb ik ook gemotiveerd hoe het vanaf nu beter zou kunnen (en eigenlijk moeten). Natuurlijk baat dat niet . . . ?

Maar het zijn niet de straatjes en de huizen die ze gesloopt hebben, maar ook een stukje van ons dorpse karakter en onze dorpse inborst.

woensdag 3 juni 2015

Hou jij ze dom, hou ik ze arm

imageWas eeuwenlang de gezegende afspraak tussen de pastoor en de notabelen van het dorp. Wilde je een lapje grond op jouw naam krijgen, werd dat keurig in een akte vastgelegd door de notaris tegen een hoge vergoeding. Dat lapje grond moest betaald worden, en dat geld kon je weer lenen tegen hoge rente bij de bankdirecteur. Natuurlijk bracht het lapje grond onvoldoende op, dus moest je elders erbij gaan werken. En werk kreeg je alleen als je een briefje van goed gedrag had van pastoor. En pastoor kreeg steeds het beste stukje vlees van de slacht en een gedeelte van de oogst. En zo ploeterde een heel dorp zich te pletter om die drie klojo’s zich samen te laten verrijken. En pastoor strooide elke zondag als zout in de wonden ook nog eens zijn donderpreek uit over die armoedzaaiers. Respect voor het gezag, gehoorzaamheid aan de kerk, keihard ploeteren en zo zuinig mogelijk overleven waren de vaste repeterende onderwerpen. Hou jij ze dom, hou ik ze arm is niet zomaar de clou van een heel ouwe grap. Nee, die zich een beetje verdiept in zijn genealogie voelt de zware last van dat grote onrecht in de nagelaten sporen van zijn voorouders.

Het is nog niet zolang geleden dat meneer pastoor regelmatige huisbezoeken aflegde. Mijn moeder schrok al als ze hem met zijn damesfiets door de straat zag rijden, en uitte daarbij krachttermen die meneer pastoor zeker niet had goedgekeurd. Hoe klein ik ook was, heel goed kan ik me die bezoekjes herinneren. Pastoor kwam ’s avonds na het avondeten, mijn vader zat van zijn sigaretje achter de krant te genieten in zijn leunstoel. Om het eten te laten zakken, zoals ze dat zeiden. Iedereen kwam bij ons achterom, maar pastoor werd binnengelaten door de voordeur. Mijn vader stond op en samen gingen ze in de goede kamer zitten, aan de voorkant van het huis achter de schuifdeuren. Ik nestelde mij stiekem op de grond naast de tafel. ‘Truus, zet jij verse koffie voor meneer pastoor?’, zei mijn vader totaal overbodig. Hijzelf liep naar de dressoir voor twee mooi geslepen borrelglaasjes en de aangebroken fles vieux. ‘Borreltje meneer pastoor?’, vroeg mijn vader alweer compleet overbodig. Met vaste hand schonk mijn vader de twee glaasjes volkomen gelijkwaardig vol en mikte tot twee keer toe heel voorzichtig de laatste druppel in het glaasje. Mijn vader had blijkbaar genoeg van die overbodige plichtmatige vragen en legde een van zijn zondagse sigaren naast de borrel van meneer pastoor.

clip_image004 ‘Hoe gaat het ermee Titulaer, ik zie u nog steeds niet in de kerk?’, zei pastoor. ‘Een hele geruststelling, meneer pastoor, dan is er nog niets mis met uw ogen. En ik zou daar ook maar niet te veel op rekenen!’, antwoordde mijn vader heel alert. De toon voor het gesprek was gezet, en ik vond dat heel moedig van mijn vader. Maar meneer pastoor probeerde gedragen op serene toon mijn vader het belang uiteen te zetten van regelmatig kerkbezoek, en uiteraard een regelmatige geldelijke bijdrage aan zijn dure instituut. Mijn vader pareerde dit met een gloeiend betoog dat respect naar de medemens en het zichtbaar en controleerbaar naleven van de tien geboden voor hem belangrijker waren. Ja, dat was pastoor met hem eens maar getuigenis afleggen samen met zijn medegelovigen in de kerk was toch een wezenlijke steunpilaar van de katholieke kerk. Mijn vader knipte zorgvuldig het mondstukje van zijn nieuwe sigaar en ik zag hem nadenken over zijn verder te volgen taktiek. ‘Medegelovigen?’, sprak hij op plechtige toon en klikte het sigarenmesje weer dicht. ‘Kan me nog heel scherp het verhaal herinneren dat Jezus die farizeeërs uit de tempel joeg? Als u nu ook eens begon met die schijnheiligen in de kerk de les te lezen, te beginnen met die helemaal vooraan hun zitplaats hebben gekocht! Ze belazeren de boel en schrijven andermans vrouwen op. Ik doe dat niet, ik gedraag mij zoals het hoort en ik voel me bij die club niet thuis!’. Er ontstaat een enge doodse stilte, gelukkig komt mijn moeder binnen met de koffie. Ik schuif wat verder onopvallend onder de tafel, want ik wil nu niet als een van die farizeeërs worden weggestuurd. En ik voel dat hier iets historisch staat te gebeuren. Pastoor verliest de greep op zijn schaapjes, ze worden mondiger en laten zich niet meer arm lullen.

‘Ja, maar onze lieve heer heeft toch altijd het beste met ons voor. We zijn voor hem allemaal gelijk en we zullen straks ook als gelijken verantwoording moeten afleggen’, probeert meneer pastoor. Het gesprek lijkt muurvast vast te lopen, ik durf bijna niet meer adem te halen. ‘Over welke onze lieve heer hebben we het hier eigenlijk’, zei mijn vader, ‘die uit Kevelaer of die van ut kepelke van Genuuje?’. clip_image005 Ik hoor meneer pastoor zachtjes slurpen aan de hete koffie. ‘U bent toch wel op de hoogte dat nog niet zolang geleden die Pruusse de kaarsenkapel in Kevelaer zwart blakerden, en dat ze toch maar sicher den Endsieg zouden veiligstellen voor het Germaanse ras. En op hetzelfde moment konden ze in ut kepelke van Genuuje de kaarsen niet aangesleept krijgen. Mensen baden zich de knieën blauw, dat ze die Pruusse toch maar allemaal overhoop mochten knallen’.

Mijn vader was een verstandige man, die overal veel over nadacht, en vervolgens dan ook voor zijn mening durfde uit te komen. En aan de rustige manier waarop, en met die overtuiging waarmee hij meneer pastoor toesprak vervulde mij met trots onder de tafel. Meneer pastoor wist even niet meer waar de juiste en passende argumenten tevoorschijn te toveren uit zijn eigen oude en nieuwe testament. ‘Ik zal u vertellen, meneer pastoor, als ik ’s zondagsmorgens aan de Maas zit dan vind ik meer bezinning, rust, geluk en blijdschap als bij u op die harde strafbanken’. Meneer pastoor zuchtte tot twee keer toe en moest het op een andere boeg gaan gooien. ‘Oh ja, gaat u nog altijd vissen . . . ‘, klonk het heel bevrijdend.

‘Willen jullie nog een kop koffie’, vroeg mijn moeder, die met de groen geëmailleerde kan binnenkwam. ‘Graag’, klonk het uit twee monden. ‘En voor jou is het bedtijd, ik had je wel gezien . . ‘, zei ze tegen mij. Ik schravelde me omhoog, zei netjes gedag tegen meneer pastoor en mijn vader en verdween met mijn moeder tussen de schuifdeuren. Toen ik even later in bed lag hoorde ik ze nog lang samen praten en lachen.

Vaak denk ik daar nog aan terug. Als kleine jongen kreeg ik immers regelmatig te horen dat mijn vader niet naar de kerk ging. Ook een enkele ouder van een vriendje liet wel eens ontvallen dat ik er eentje was van iemand die niet naar de kerk ging. Zelfs een onderwijzer op school verlaagde zich om een onschuldige jongen op de kerkgang van zijn vader te moeten wijzen. Maar na dit gesprek tussen meneer pastoor en mijn vader deed me dat niks meer, het maakte mij eerder trots, want mijn vader was zijn tijd ver vooruit.

Wat hebben ze ons allemaal voor de gek gehouden. En wat deden ze hun best om de kindertjes tot zich te laten komen. Je wist nauwelijks de weg te vinden naar school, werd het eerste dilemma al voorgelegd. Wil je misdienaar worden of ga je toch maar bij het knapenkoor. Ik koos voor het laatste. Elke maand was het verplicht biechten. In rijen van tweeën werden we naar de kerk gedreven en moesten we aanschuiven bij de biechtstoel. Zenuwachtig ging je dan vragen aan die naast je zat: ‘Wat ga jij zeggen? Ik weet niet wat ik misdaan heb?’. In gezamenlijk overleg werd het dan meestal ‘een koekje gestolen en ongehoorzaam geweest tegen je ouders’. Natuurlijk was dit niet waar, en werd je gedwongen tot pertinente leugens als dat schuifje in de biechtstoel openging en pastoor onverstaanbaar tegen je begon te prevelen. Als ‘penitentie’ kreeg je dan standaard drie onze-vaders en drie wees-gegroetjes en je was er weer voor een maand vanaf. En in de vastentijd kregen we op school allemaal zo’n mooie lege kaart met 42 vakjes. De bedoeling was dat je in de vastentijd elke dag naar de kerk ging, en dan mocht je voor elke dag één hokje inkleuren. Maar ik ging maar een keer per week samen met mijn moeder naar de kerk, dus bij mij waren maar schamele zes hokjes ingekleurd. Met goede vrijdag moesten we die kaarten aanbieden in de kerk. Voor het altaar zat meneer pastoor in vol ornaat, en wij moesten een voor een naar voren lopen om onze kaart bij hem op schoot te leggen. Was toch wel even door de zure appel heen bijten, maar ja, je moest. Dus ik legde de kaart bij pastoor op schoot, ik keek hem daarbij aan en hij schudde wat meewarig met zijn hoofd.

Maar stelde ik me dat voor? Of was dat echt zo? Net voordat ik me wilde omdraaien en weglopen gaf hij me een knipoog.

maandag 1 juni 2015

Frankena, handel in luxe paarden

‘Niet te ver weglopen hoor . . ‘, waarschuwde mijn moeder wanneer ze feilloos aanvoelde dat ik op verkenningstocht wilde bij ons in de buurt. De buurjongens waren niet altijd buiten om te spelen en soms had ik er ook effe helemaal geen zin in. Je moest je immers ook af en toe wat verder van huis wagen. Veel viel er weliswaar niet te beleven. Toch liet ik het Leeuweriksveldje deze keer even links liggen en sloeg op straat rechtsaf. Bij ons schuin tegenover op nummer 6 lag een opslagplaats, een huis met voordeur en grote poort, de hele ruimte volgestouwd met allemaal rotzooi. Het was van de ouwe Canjels. Die kocht hele partijen gasmaskers, veldflessen, ouwe schoenen, bokshandschoenen, je kon het zo gek niet bedenken. Nu weet ik dat ze dat een ‘dumpshop’ noemen, toen was het gewoon een grote puinzooi. Canjels was er zelf ook, want zijn kar stond voor de deur. Ik verzamelde alle moed en maakte de deur voorzichtig open. ‘Halloooh’, riep ik, maar er kwam geen reactie. Die duffe ouwe sorteerde een hele grote stapel muf ruikende kleding uit en maakte er een paar extra stapeltjes van. Hij keek nog niet eens op of om. ‘Bent u aan het opruimen, meneer?’, probeerde ik weer. Maar geen reactie. Nou ja, zo interessant is het ook weer niet en ik ging naar buiten. ‘Hôjje . . . . stomme boer!’, riep ik hem nog na, maar die ouwe gaf geen krimp.

Dan maar verderop gaan kijken. Rechts lag de grote moestuin van de familie van Heukelom en links de fietsenstalling van de buizenfabriek. Ik liep door tot waar de Leeuwerikstraat ophield, en overging in een ruime vijfsprong. De Pepijnstraat liep als enige rechtdoor van het dorp naar het spoor, en had ter plekke drie afsplitsingen. De Smeliënstraat, onze Leeuwerikstraat en het weggetje met noodwoningen naar de Excelsiorstraat. Maar daar mocht ik overal niet komen, de groene cirkel was mijn maximaal toegestane speelomgeving. De buizenfabriek was ook niet zo uitdagend voor een kleine jongen op straat-safari. Je keek in een grote donkere hal, waar continu scherpe metaalgeluiden uit ontsnapte. Maar bij ons op de andere hoek lag het winkeltje met rookwaren van vrouw Ammerlaan. Daar kon je tegen de vensterbank hangen en had je een schitterend overzicht op die hele vijfsprong. Erg druk was het niet in die tijd, een paar fietsers, en paar wandelaars op weg naar het station, een moeder met kinderwagen. Nee, Blerick was toen nog een rustig slaapdorp zonder dat ik toen besefte wat dat was. Alle vaders waren aan het werk, de moeders driftig bezig in het huishouden en een kleine jongen hing verveeld tegen een vensterbank.

Heej, Frankena krijgt klanten, nu even goed opletten, altijd interessant. Frankena was een handelaar in luxe paarden. Het was een harde man, met zijn pet en bruine werkjas oogde hij voor de buitenwereld misschien wel vriendelijk. Maar als hij zijn mond opentrok schrok je je rot. Hij sprak niet maar schreeuwde, iedereen angst inboezemend. Het was een echt norse en gewetenloze man. Ik beklaagde zijn vier zoons, die altijd na school tussen de paarden moesten werken. En het was nooit goed. Ze hadden ook nog een jongste dochtertje. Zijn vrouw was klein, eigenlijk een beetje teer, en erg vriendelijk. Ik had medelijden met haar, maar waarschijnlijk was dat helemaal niet nodig. Twee mannen stappen uit een grote Ford en Frankena loopt hen tegemoet. Ze staan buiten wat te praten en verdwijnen even later in de stallen. Enkele minuten later komen ze samen met een prachtig glimmend bruin paard naar buiten, ze draaien er met z’n drieën begerig omheen en Frankena slaat het arme beest met zijn vlakke hand op de kont. ‘Klatsj . . . ‘, ik schrik van het geluid, dat doet potdomme pijn en ik roep ‘dierebeul’. Dat maakt natuurlijk geen enkele indruk. Het paard wordt met de leidsel aan een metalen oog aan de muur vastgemaakt en Frankena loopt weer de stal in. Hij komt met een tweede paard naar buiten. En zonder dat de twee mannen dat kunnen zien, zie ik hem een busje peper uit zijn jaszak pakken. Potverdomme, die smeerlap, ik heb dat vaker gezien. En ja hoor, hij tilt de staart van het paard op en strooit peper in de kont van het arme beest. Frankena paradeert met het paard op en neer voorbij de mannen. Het arme paard zwiept nerveus met zijn staart en draait heel overdreven met zijn kont. Natuurlijk verrekt hij van de jeuk van die peper. Ik zet mijn beide handjes als een toeter aan de mond en roep: ‘Hij heeft peper in z’n kont gedaan!’. Maar de drie mannen reageren niet, alleen het paard knikt bevestigend in mijn richting. Een van de twee mannen slaat Frankena in zijn hand, maar die slaat terug. Maar de man laat het er niet bij zitten en slaat nog harder terug. Dat gaat zo wel tien keer. De twee mannen schudden hun hoofd, stappen in de auto en rijden weg. Vloekend en tierend brengt Frankena de twee paarden terug in de stal. De show is over, ik roep nog maar eens ‘dierebeul’ in zijn richting en sprint vlug naar huis om het aan mijn moeder te vertellen.

Soms moet een van de zoons op de fiets met de paarden door de straat paraderen. In de ene hand het leidsel van het paard, de andere hand aan het stuur. En dan net op het moment als ze Frankena passeren klapt die met de zweep, waardoor het paard even aanzet. Het gebeurde ook regelmatig dat een paard op de klater sloeg. Gelijk hebben ze, als ik paard bij Frankena was geweest had ik dat ook gedaan. Zijn zoons moesten dan meteen met de fiets erachter aan, ze fietsten het paard voorbij, gooiden de fiets op de grond en versperden het paard met gespreide armen onverschrokken de doorgang. En verdomd, het paard stopte dan en ze konden het bij de leidsels grijpen. Ik vond dat altijd heel erg moedig, ik zou dat nooit gedurfd hebben. Maar die jongens van Frankena waren al heel jong harde werkers, en werden geregeld royaal uitgescholden door hun vader. Ik heb wel eens gedroomd dat ze er ook met de zweep van langs kregen, maar dat zal toch wel niet. Frankena was volgens mij ook ergens een goeie man. Als het ’s winters gesneeuwd had, dan spande hij een van de paarden voor de sneeuwschuiver, en werd de hele weg naar de Lambertuskerk schoongeveegd. En ook het hele kerkplein werd ontdaan van ons maagdelijke winterse speelgoed.

’s Avonds aan tafel vertelde ik het verhaal van die peper ook nog eens aan mijn vader. Hij moest er hartelijk om lachen en vertelde dat zijn opa ook paarden had gehad. Ze noemden zijn opa Levrinze Kuëb, het was een bekende figuur in Blerick en hij was voerman van beroep. Dat betekende dat hij stoffen en huishoudelijke spullen kocht van de schippers in de haven, en die ging hij op de dorpen met zijn kar met paard verkopen. Het paard had een hele mooie haam om zijn hals met glinsterende koperen belletjes. Als hij ’s avonds thuiskwam kon oma altijd precies aan die belletjes horen of hij goede zaken had gedaan of niet. Als de belletjes hard klonken, dan was er niet veel verdiend, want opa hing een beetje gefrustreerd de haam aan de muur. Klonken de belletjes zachtjes, dan had opa hele goede zaken gedaan. Want dan vierde opa dat aan de rand van Blerick met een paar dröpkes. Zijn paard wachtte hier echter nooit op, liet opa achter in de kroeg en liep heel stilletjes en helemaal alleen naar huis. ‘En sloeg uw opa dat paard dan nooit?’, vroeg ik nieuwgierig. ‘Nee hoor, mijn opa sloeg alleen de vliegen van zich af . . .’.

Even later lag ik op bed. Handjes gekruist onder mijn hoofd op het kussen. Ik dacht na over Frankena en over mijn overgrootvader, Levrinze Kuëb. Als ik later groot ben zal ik geen peper in de kont van paarden strooien. En als ik niet meer bang ben en in de buurt van die prachtige dieren durf te komen zal ik ze aaien. En zeker niet slaan.