Er was eens heel lang geleden in Blerick een tijd dat kinderen elke dag slechts drie simpele fases doorliepen: slapen, school en buiten spelen. Als ik dan nu terugkijk vooral op dat buiten spelen, is er toch wel erg veel veranderd. Hoezo vraag je je af? Kinderen zijn kinderen en buiten spelen is buiten spelen. Nou, dan lees dit maar eens door en geef daarna je mening! Het zijn slechts enkele krenten uit mijn buiten spelen in de vijftiger jaren, verluchtigd met wat plaatjes en tekeningen van Piet Camps. Daar gaan we, hou je vast!
Tot aan m’n vijfde levensjaar speelden we in en om het huis, altijd onder de allerliefste en niets ontgaande ogen van ôs mam. Toen ik in 1953 naar de lagere school moest, mocht ik ook echt buiten spelen. Eerst nog op het Liëweriksveldje, dat vlak naast ons huis lag. Naarmate je ouder werd, durfde en mocht je wat verder weg. In die jaren was er veilige speelruimte in overvloed, een auto op straat was een zeldzaamheid. Naast ons huis speelden we op dat genoemde Liëweriksveldje, maar ook om de dichtbij gelegen Lambertuskerk. Vanaf het moment dat we de beschikking kregen over onze eerste ouwe fiets gingen we naar de zandberg in de Kockerse, de bossen in de Wielder of naar de Wienkelder.
Vriendjes genoeg, want als de school uit was, rende iedereen naar huis om zich even later te melden met een boterham op de vuist en ouwe kleren aan op het Liëweriksveldje. ‘Wat gaan we doen?’. Meestal gingen de jongens voetballen, als we tenminste met genoeg man waren! Twee aanvoerders kiezen, die moesten dan ‘aaftraeje’ en vervolgens partijen kiezen. Die als laatste gekozen werd, die van de-letste-mem, was extra gemotiveerd om er flink tegenaan te gaan. Corners werden niet genomen, drie corners was ‘unne-penaltie’. Het alternatief voor voetballen was kuilen graven, als er te weinig ballentrappers beschikbaar waren. De meisjes deden weer héél andere dingen, die we zelfs niet wilden weten. Mijn jongste zus had met haar vriendinnetjes een ‘kusclubje’, hoe klef kun je ’t verzinnen. Dan liever ’s avonds aan tafel verschijnen met kapotte knieën en de haren vol zand! Een ‘kusclubje’ . . . . ik vond het al verschrikkelijk als ik mijn naar Sunlight-zeep-ruikende tantes ’n kusje moest geven.
Na het avondeten mochten we nog even buiten spelen ‘tot-het-donker-werd’. De meisjes deden dan ook mee. Meestal was het dan ‘raegen-piëp-verwissele’ of ‘buske-trappe’. Bij het eerste spel kreeg iedereen een beschikbare regenpijp, maar dan op één na, want die was ‘aan-de-beurt’. Als de anderen wisselden van regenpijp was het de kunst om een regenpijp te stelen en dan was vervolgens degene die geen regenpijp had ‘aan-de-beurt’.
Voor het ‘buske-trappe’ hadden we een leeg conservenblik nodig. Iemand die ‘aan-de-beurt’ was, zette dat ding op een putdeksel midden op straat, en moest met de ogen dicht tot honderd tellen. Ja, dat kon toen nog! De rest van de meute moest zich dan verbergen. Die ‘aan-de-beurt’ was ging dan zoeken en moest die gevonden waren aftikken met het ‘buske’ op de putdeksel. Maar, als hij uit het zicht was met zoeken, dan mochten we het ‘buske wegtrappe’ en moest hij terugkomen en opnieuw tot honderd tellen. Je voelt hem al aankomen, dat leidde tot heftige discussies en nodigde uit tot de zaak te besodemieteren. Maar dat was denk ik ook de essentie van het buitenspelen, je voedde elkaar op tot sociaal acceptabel gedrag. Helaas is dat niet bij iedereen gelukt. Een voor een werden we naar binnen geroepen en het ‘buske-trappe’ werd steeds minder interessant. Bleven er nog een paar over, dan gingen we over tot ‘belke-trekken’. Totdat meestal diezelfde buurvrouw naar buiten kwam, dan was het gedaan, het was bedtijd.
Daarnaast werden ook nog een aantal buitenspelletjes gedaan die je alleen of met een paar man kon doen. Natuurlijk kennen jullie er veel meer. Zeer waarschijnlijk hanteerden jullie ook heel andere regels. Maar zo ging dat bij ons in de Liëwerikstraot:
Wierikse: tegen de tijd dat het vroeger donker werd, zo tegen de tijd van Sintermerte, dan werd er gewieriks! Je vroeg aan je moeder een leeg conservenblik! Met een hamer en een grote nagel werden voorzichtig twee gaten gemaakt aan de rand. Ook de onderkant werd voorzien van een aantal stookgaatjes. Daarna werden de einden van een stevige staaldraad van 1½ meter door de twee gaten vastgemaakt en de wierikspot was klaar. Onderin wat krantenstukjes, daarbovenop een paar dennenappels en de boel in de fik steken. Als hij brandde werden er stukjes dikker hout of kolen in gestopt. En niet te vergeten, een dikke aardappel. Stevig rondslingeren met de wierikspot zorgde ervoor dat de petat goed zwartgeblakerd werd. En na enige tijd zaten we dan onze gepofte petat te pellen, en met onze zwarte vingers lekker op te peuzelen. Ik heb nooit meer zo’n lekkere petatten gegeten. Als het wieriksen ging vervelen, dan slingerden we dat ding niet geheel ongevaarlijk door de lucht, een lange staart vonkenregen achterlatend.
Stelte: sommigen van ons hadden bij Verstraelen een paar stelten laten maken. Gewoon twee stevige stokken van twee meter, met op ongeveer dertig centimeter hoogte twee voetsteunen. Nou ja, als je een paar dagen met die dingen had rondgelopen dan had je het wel gehad. Slimmeriken hadden een goedkoper alternatief. Precies, je pakt twee wierikspotten en gebruikt die als metalen stelten.
Boek-springe: was ook een spelletje wat veel op de speelplaats op school werd gedaan. Je had een gewone en een extreme variant. Bij de gewone ging je gebukt staan, iemand sprong erover heen met handsteun, ging dan twee meter verder gebukt staan, de volgende sprong over de twee bokken en vormde de derde bok. Als iedereen geweest was sloot de eerste bok aan in de rij, en zo ontstond een eindeloze slinger van bokken. Je moest dan wel vooraf afspreken of je mocht ‘fliempe’. Dat was onder het springen met je rechtervoet de bok een schop onder z’n kont geven, want dat kon pijn doen!! De extreme variant was ‘moor-boek’. Er werden twee groepen geformeerd. Een jongen ging met de rug tegen de muur staan, twee handen bij elkaar om de eerste ‘kop’ steun te geven. De rest van de eerste groep ging kop aan kont tegen hem aan staan. Die van groep twee sprongen een voor een op de lange ge-kop-konte bok. Als de laatste had gesprongen, moest hij afklappen. Dit ging door totdat een van de springers er niet meer op kon of er van af viel. Dit was best een link spelletje, wat leidde tot de nodige blessures en ook feitelijk verboden was op school. Maar ja, als er niet op gelet werd!!
Paerdegevech: er werden stellen geformeerd. De een was het paard, en die nam de ander als ruiter op de rug. En dan was het de kunst om bij de andere stellen de ruiter van het paard te trekken en als enige over te blijven, want dan had je gewonnen!
Metske staeke: doe je met z’n tweeën, allebei met een (zak)mes. Er wordt een rechthoek van ongeveer twee bij een meter in het zand getekend, en dat weer precies doormidden gedeeld in twee landjes. Weer even ‘aaftraeje’ wie er mag beginnen. Je gaat in je eigen landje staan en mikt je mes in het land van je tegenstander. Valt het mes om, of blijft het steken buiten de landsgrenzen is de beurt over. Blijft het steken, dan moet in rechte lijn een nieuwe grens worden getrokken en krijg je land erbij. Het spel is uit als je tegenstander (of jij zelf) niet meer kunt blijven staan in je eigen landje.
Fluitjes make: deden we bij voorkeur in het voorjaar met een jong takje vlierhout of fluitekruid! Uitleggen is wat lastig maar op de tekening is het goed te zien hoe we dat deden. Vooral het loskloppen van de bast van het hout was een secuur werkje. Tuurlijk had je ook hier weer een simpele variant. Je pakt een stukje plat gras, klemt dat in de lange weg tussen de beide duimen en blaast tussen de nauwe spleet. En gewoon fluiten met getuite lippen of op je vingers ging ook, maar dit was toch weer wat spannender!
Rijpen: van een ouwe afgeschreven fiets konden we de wielen gebruiken. Banden, spaken en de naaf werden verwijderd en je hield alleen de kale velg over! Nu nog een stukje hout om aan te jagen en we waren alweer een middag onder de pannen!
Schuumke trekken: we kochten vroeger voor 5 cent een stukje sôkkerpáek (laurierdrop) bij Tacken op de Broekstraot, stopten dat in een fles, deden daar water bij, kurk op de fles, en schudden met de fles tot de sôkkerpáek ging oplossen en het bruinachtig ging schuimen. En dan de fles aan de mond en dat schuim opzuigen: schuumke trekken.
Laten we het tollen, pinkelen en kölse maar even laten voor wat het is en gaan we even kijken wat de meisjes aan het doen zijn:
Hinkele: je tekende met stoepkrijt tien genummerde vakken op de tegels. Beginnen met één, daarboven twee hokken genummerd twee en drie, daarboven vier, daarboven twee hokken genummerd vijf en zes, daarboven zeven, daarboven twee hokken met acht en negen, daarboven tien en dan een halve cirkel, dat was de hemel! Om de beurt mochten de kinderen een hinkelsteen gooien, dat was meestal een platte steen of een leeg schoenpoetsdoosje. De eerste keer in het eerste vak. Dat vak moesten ze dan overspringen. Ze hinkelden door alle vakken, mochten bij de dubbele vakken met twee voeten op de grond en in de hemel draaien. Op de terugweg moesten ze het steentje weer oppakken. De tweede ronde moesten ze de hinkelsteen in het tweede vak gooien en zo kwamen al die vakken aan de beurt. Als ze per ongeluk met twee voeten in een vak kwamen, of de hinkelsteen kwam buiten het vak, dan moest ze weer achteraan sluiten! Als je bij tien gekomen was, had je gewonnen! Uiteraard kende ook dit spel evenveel varianten als er meisjes in de straat woonden!
Balle: deden de meisjes erg veel. Met minstens drie ballen tegen de muur. Maar ik heb ze ook met enige bewondering zien jongleren uit de vrije handjes met wel vijf ballen. Ik heb het wel eens stiekem geprobeerd met twee ballen, maar zelfs dat lukte niet. Waarschijnlijk lag hier de basistraining dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, meerdere dingen tegelijk kunnen doen. Meerdere ballen in de lucht kunnen houden!?
Spijkerpoepen: een grote spijker aan een touwtje binden en dit touwtje achter aan de broekriem of aan een ander touwtje om het middel vastmaken. De spijker hangt aan de achterkant, ergens op kniehoogte. De bedoeling is om voor de fles te gaan staan en de spijker in de fles te laten zakken, poepen! Geen spelletje wat je elke dag doet, maar wel gieren van het lachen.
Ratelen: je hebt een speelkaart (of een stuk karton ter grootte van een speelkaart) en twee wasknijpers nodig. Vouw de ene kant van de speelkaart voorzichtig om de beugel van je voorwielspatscherm, en zet hem vast met de twee wasknijpers. Doe dat zo, dat de andere kant tussen de spaken komt. En nu fietsen maar! Trots als een pauw rij je over straat met het geluid van een bromfiets zonder geluidsdemper!! Natuurlijk heeft een van jullie weer een betere variant gemaakt zoals op de foto staat afgebeeld.
Veugelkes vange: doe je vrij simpel met een kolenzeef, een stokje en een lang touw. Zet de kolenzeef op scherp met het stokje, en maak het touw eraan vast. Leg wat broodkruimels onder het zeef en ga met het touwtje achter een muurtje op de loer liggen. Als er een vogeltje komt pikken, in één ruk aan het touw het kolenzeef laten vallen. En kip ik heb je! Natuurlijk gingen we dan alleen kijken welk vogeltje het was en hoe het eruit zag om het vervolgens weer zijn vrijheid terug te geven. Tegenwoordig gebruikt niemand meer een kolenzeef, vroeger werden hier de nog goede kooltjes uit de asla van de kachel gezeefd!
Jullie zijn intussen je hersens aan het pijnigen: ‘wat was er nog meer?’. Ja, we gingen ook kikkervisjes, salamanders, stekelbaarsjes en zelfs jonge snoeken vangen in één van de vele toen nog schone beken. Je hoefde met dat kolenzeef maar een goeie haal te doen en je had beet. Intussen dan wel genietend van die waterkruipers, bloedzuigers en indrukwekkende libellen.
Met slecht weer werd er ook gewoon buiten gespeeld, de gegraven kuil werd afgedekt met planken van aannemer Verstraelen, en we zaten binnen in ons eigen hol. Ook als je ’s zomers van die geweldige onweersbuien kon hebben, bleven we gewoon buiten. In een mum van tijd stond het Liëweriksveldje dan blank. Dan werden de planken weer verwijderd en groeven we in allerijl kanalen om het overtollige water te leiden naar die ene grote diepe kuil. Net als die ene keer, het was al wat later op een zaterdagmiddag. We hadden de kuil tot aan de rand toe vol, en trots als een aap met twee plassers stonden we te kijken naar die vieze gore modderpoel. We zagen eruit als varkens maar het was weer gelukt, de klus was geklaard. Ter afronding roerden we met onze schoppen in die bruine erwtensoep. Heej, daar kwam Gaertje aan. Hij steekt schril af bij ons stelletje vetzakken. Gaertje had pas de communie gedaan. Zijn moeder had hem in bad gedaan en ter voorbereiding om naar de avondmis te gaan in zijn zo-goed-als-nieuwe communiepakje gestoken. Blonde haartjes netjes met een scheiding, zwarte korte broek die met dezelfde gekleurde helpjes aan zijn schouder hing. Daaronder een hagelwit roesjes-hemdje, met om zijn schone halsje zo’n zwart veterdasje. Om het geheel af te maken droeg hij witte kniekousjes in zwarte lakschoentjes. ‘Is de kuil erg diep?’, vroeg Gaertje. ‘Ben je gek’, antwoordde een van ons, daarbij zijn schop overdreven ‘tok-tok’ een luttele 20 centimeter onder het bruine oppervlak te laten verdwijnen. ‘Mag ik ook eens proberen?’, vroeg Gaertje. ‘Tuurlijk, als jij dat zo graag wil’, en een beetje te gretig werd hem die smerige schop in zijn schone handjes gestopt. ‘Moet je wel in het midden proberen’, voegde een van ons toe, maar het kwaad was reeds geschied. Gaertje stak de schop in de modder, volledig vertrouwend op onze informatie dat de schop na 20 centimeter aan zijne schone lichaampje de gewenste steun zou verlenen.
Nee hoor, BLOEPpp . . . , als een volleerd duiker ging Gaertje achter de schop aan en verdween compleet in onze vieze diepe modderpoel. Wij stikten bijna van het lachen, en rolden over de grond, dat maakte niet uit, we waren toch al smerig. Maar snel sloeg het om in schrik, want schop en Gaertje waren compleet opgeslokt door moeder modder-aarde. Slechts enkele blub-blubjes doorbraken de stilte, zoals ook moeders erwtensoep wel eens deed als die stond te pruttelen. Ineens kwam een compleet bruin bolletje boven de modder uit, met twee hagelwitte oogjes, waaronder een geweldige kreet ‘Maaaaaaammmm . . . ‘ uitkwam. Inmiddels zagen we ook zijn twee armpjes, die we snel grepen en tilden iets wat helemaal niet meer op Gaertje leek snel aan de kant. Behoudens zijn oogjes en mondje was alles mooi egaal bruin gesopt in onze nietsontziende modderpoel. Hij spreidde zijn armpjes en keek naar waar eerst die zwarte lakschoentjes zaten. Hij strekte zijn armpjes langs zijn lijfje, keek naar de hemel en deed een minuut lang de ziekenwagen, de brandweer en de politiewagen gelijktijdig na en zette het op een lopen naar huis. En wij lagen weer te schateren van het lachen, en wees eerlijk, als jullie het gezien hadden. Schielings besloten we toch maar naar huis te gaan voordat Gaertjes moeder ten tonele zou verschijnen. We lagen die avond, na een luidruchtig bezoek aan de voordeur, héél vroeg in bed. Nog steeds om de paar minuten schuddend van het lachen.