woensdag 23 juli 2014

Boëte speule

Er was eens heel lang geleden in Blerick een tijd dat kinderen elke dag slechts drie simpele fases doorliepen: slapen, school en buiten spelen. Als ik dan nu terugkijk vooral op dat buiten spelen, is er toch wel erg veel veranderd. Hoezo vraag je je af? Kinderen zijn kinderen en buiten spelen is buiten spelen. Nou, dan lees dit maar eens door en geef daarna je mening! Het zijn slechts enkele krenten uit mijn buiten spelen in de vijftiger jaren, verluchtigd met wat plaatjes en tekeningen van Piet Camps. Daar gaan we, hou je vast!

S-KölseTot aan m’n vijfde levensjaar speelden we in en om het huis, altijd onder de allerliefste en niets ontgaande ogen van ôs mam. Toen ik in 1953 naar de lagere school moest, mocht ik ook echt buiten spelen. Eerst nog op het Liëweriksveldje, dat vlak naast ons huis lag. Naarmate je ouder werd, durfde en mocht je wat verder weg. In die jaren was er veilige speelruimte in overvloed, een auto op straat was een zeldzaamheid. Naast ons huis speelden we op dat genoemde Liëweriksveldje, maar ook om de dichtbij gelegen Lambertuskerk. Vanaf het moment dat we de beschikking kregen over onze eerste ouwe fiets gingen we naar de zandberg in de Kockerse, de bossen in de Wielder of naar de Wienkelder.

Vriendjes genoeg, want als de school uit was, rende iedereen naar huis om zich even later te melden met een boterham op de vuist en ouwe kleren aan op het Liëweriksveldje. ‘Wat gaan we doen?’. Meestal gingen de jongens voetballen, als we tenminste met genoeg man waren! Twee aanvoerders kiezen, die moesten dan ‘aaftraeje’ en vervolgens partijen kiezen. Die als laatste gekozen werd, die van de-letste-mem, was extra gemotiveerd om er flink tegenaan te gaan. Corners werden niet genomen, drie corners was ‘unne-penaltie’. Het alternatief voor voetballen was kuilen graven, als er te weinig ballentrappers beschikbaar waren. De meisjes deden weer héél andere dingen, die we zelfs niet wilden weten. Mijn jongste zus had met haar vriendinnetjes een ‘kusclubje’, hoe klef kun je ’t verzinnen. Dan liever ’s avonds aan tafel verschijnen met kapotte knieën en de haren vol zand! Een ‘kusclubje’ . . . . ik vond het al verschrikkelijk als ik mijn naar Sunlight-zeep-ruikende tantes ’n kusje moest geven.

Na het avondeten mochten we nog even buiten spelen ‘tot-het-donker-werd’. De meisjes deden dan ook mee. Meestal was het dan ‘raegen-piëp-verwissele’ of ‘buske-trappe’. Bij het eerste spel kreeg iedereen een beschikbare regenpijp, maar dan op één na, want die was ‘aan-de-beurt’. Als de anderen wisselden van regenpijp was het de kunst om een regenpijp te stelen en dan was vervolgens degene die geen regenpijp had ‘aan-de-beurt’.

S-KoeteleVoor het ‘buske-trappe’ hadden we een leeg conservenblik nodig. Iemand die ‘aan-de-beurt’ was, zette dat ding op een putdeksel midden op straat, en moest met de ogen dicht tot honderd tellen. Ja, dat kon toen nog! De rest van de meute moest zich dan verbergen. Die ‘aan-de-beurt’ was ging dan zoeken en moest die gevonden waren aftikken met het ‘buske’ op de putdeksel. Maar, als hij uit het zicht was met zoeken, dan mochten we het ‘buske wegtrappe’ en moest hij terugkomen en opnieuw tot honderd tellen. Je voelt hem al aankomen, dat leidde tot heftige discussies en nodigde uit tot de zaak te besodemieteren. Maar dat was denk ik ook de essentie van het buitenspelen, je voedde elkaar op tot sociaal acceptabel gedrag. Helaas is dat niet bij iedereen gelukt. Een voor een werden we naar binnen geroepen en het ‘buske-trappe’ werd steeds minder interessant. Bleven er nog een paar over, dan gingen we over tot ‘belke-trekken’. Totdat meestal diezelfde buurvrouw naar buiten kwam, dan was het gedaan, het was bedtijd.

Daarnaast werden ook nog een aantal buitenspelletjes gedaan die je alleen of met een paar man kon doen. Natuurlijk kennen jullie er veel meer. Zeer waarschijnlijk hanteerden jullie ook heel andere regels. Maar zo ging dat bij ons in de Liëwerikstraot:

steltenWierikse: tegen de tijd dat het vroeger donker werd, zo tegen de tijd van Sintermerte, dan werd er gewieriks! Je vroeg aan je moeder een leeg conservenblik! Met een hamer en een grote nagel werden voorzichtig twee gaten gemaakt aan de rand. Ook de onderkant werd voorzien van een aantal stookgaatjes. Daarna werden de einden van een stevige staaldraad van 1½ meter door de twee gaten vastgemaakt en de wierikspot was klaar. Onderin wat krantenstukjes, daarbovenop een paar dennenappels en de boel in de fik steken. Als hij brandde werden er stukjes dikker hout of kolen in gestopt. En niet te vergeten, een dikke aardappel. Stevig rondslingeren met de wierikspot zorgde ervoor dat de petat goed zwartgeblakerd werd. En na enige tijd zaten we dan onze gepofte petat te pellen, en met onze zwarte vingers lekker op te peuzelen. Ik heb nooit meer zo’n lekkere petatten gegeten. Als het wieriksen ging vervelen, dan slingerden we dat ding niet geheel ongevaarlijk door de lucht, een lange staart vonkenregen achterlatend.

Stelte: sommigen van ons hadden bij Verstraelen een paar stelten laten maken. Gewoon twee stevige stokken van twee meter, met op ongeveer dertig centimeter hoogte twee voetsteunen. Nou ja, als je een paar dagen met die dingen had rondgelopen dan had je het wel gehad. Slimmeriken hadden een goedkoper alternatief. Precies, je pakt twee wierikspotten en gebruikt die als metalen stelten.

S-BoekspringeBoek-springe: was ook een spelletje wat veel op de speelplaats op school werd gedaan. Je had een gewone en een extreme variant. Bij de gewone ging je gebukt staan, iemand sprong erover heen met handsteun, ging dan twee meter verder gebukt staan, de volgende sprong over de twee bokken en vormde de derde bok. Als iedereen geweest was sloot de eerste bok aan in de rij, en zo ontstond een eindeloze slinger van bokken. Je moest dan wel vooraf afspreken of je mocht ‘fliempe’. Dat was onder het springen met je rechtervoet de bok een schop onder z’n kont geven, want dat kon pijn doen!! De extreme variant was ‘moor-boek’. Er werden twee groepen geformeerd. Een jongen ging met de rug tegen de muur staan, twee handen bij elkaar om de eerste ‘kop’ steun te geven. De rest van de eerste groep ging kop aan kont tegen hem aan staan. Die van groep twee sprongen een voor een op de lange ge-kop-konte bok. Als de laatste had gesprongen, moest hij afklappen. Dit ging door totdat een van de springers er niet meer op kon of er van af viel. Dit was best een link spelletje, wat leidde tot de nodige blessures en ook feitelijk verboden was op school. Maar ja, als er niet op gelet werd!!

Paerdegevech: er werden stellen geformeerd. De een was het paard, en die nam de ander als ruiter op de rug. En dan was het de kunst om bij de andere stellen de ruiter van het paard te trekken en als enige over te blijven, want dan had je gewonnen!

Metske staeke: doe je met z’n tweeën, allebei met een (zak)mes. Er wordt een rechthoek van ongeveer twee bij een meter in het zand getekend, en dat weer precies doormidden gedeeld in twee landjes. Weer even ‘aaftraeje’ wie er mag beginnen. Je gaat in je eigen landje staan en mikt je mes in het land van je tegenstander. Valt het mes om, of blijft het steken buiten de landsgrenzen is de beurt over. Blijft het steken, dan moet in rechte lijn een nieuwe grens worden getrokken en krijg je land erbij. Het spel is uit als je tegenstander (of jij zelf) niet meer kunt blijven staan in je eigen landje.

fluit01Fluitjes make: deden we bij voorkeur in het voorjaar met een jong takje vlierhout of fluitekruid! Uitleggen is wat lastig maar op de tekening is het goed te zien hoe we dat deden. Vooral het loskloppen van de bast van het hout was een secuur werkje. Tuurlijk had je ook hier weer een simpele variant. Je pakt een stukje plat gras, klemt dat in de lange weg tussen de beide duimen en blaast tussen de nauwe spleet. En gewoon fluiten met getuite lippen of op je vingers ging ook, maar dit was toch weer wat spannender!

Rijpen: van een ouwe afgeschreven fiets konden we de wielen gebruiken. Banden, spaken en de naaf werden verwijderd en je hield alleen de kale velg over! Nu nog een stukje hout om aan te jagen en we waren alweer een middag onder de pannen!

Schuumke trekken: we kochten vroeger voor 5 cent een stukje sôkkerpáek (laurierdrop) bij Tacken op de Broekstraot, stopten dat in een fles, deden daar water bij, kurk op de fles, en schudden met de fles tot de sôkkerpáek ging oplossen en het bruinachtig ging schuimen. En dan de fles aan de mond en dat schuim opzuigen: schuumke trekken.

Laten we het tollen, pinkelen en kölse maar even laten voor wat het is en gaan we even kijken wat de meisjes aan het doen zijn:

S-HinkeleHinkele: je tekende met stoepkrijt tien genummerde vakken op de tegels. Beginnen met één, daarboven twee hokken genummerd twee en drie, daarboven vier, daarboven twee hokken genummerd vijf en zes, daarboven zeven, daarboven twee hokken met acht en negen, daarboven tien en dan een halve cirkel, dat was de hemel! Om de beurt mochten de kinderen een hinkelsteen gooien, dat was meestal een platte steen of een leeg schoenpoetsdoosje. De eerste keer in het eerste vak. Dat vak moesten ze dan overspringen. Ze hinkelden door alle vakken, mochten bij de dubbele vakken met twee voeten op de grond en in de hemel draaien. Op de terugweg moesten ze het steentje weer oppakken. De tweede ronde moesten ze de hinkelsteen in het tweede vak gooien en zo kwamen al die vakken aan de beurt. Als ze per ongeluk met twee voeten in een vak kwamen, of de hinkelsteen kwam buiten het vak, dan moest ze weer achteraan sluiten! Als je bij tien gekomen was, had je gewonnen! Uiteraard kende ook dit spel evenveel varianten als er meisjes in de straat woonden!

S-BalleBalle: deden de meisjes erg veel. Met minstens drie ballen tegen de muur. Maar ik heb ze ook met enige bewondering zien jongleren uit de vrije handjes met wel vijf ballen. Ik heb het wel eens stiekem geprobeerd met twee ballen, maar zelfs dat lukte niet. Waarschijnlijk lag hier de basistraining dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, meerdere dingen tegelijk kunnen doen. Meerdere ballen in de lucht kunnen houden!?

Spijkerpoepen: een grote spijker aan een touwtje binden en dit touwtje achter aan de broekriem of aan een ander touwtje om het middel vastmaken. De spijker hangt aan de achterkant, ergens op kniehoogte. De bedoeling is om voor de fles te gaan staan en de spijker in de fles te laten zakken, poepen! Geen spelletje wat je elke dag doet, maar wel gieren van het lachen.

FietsratelRatelen: je hebt een speelkaart (of een stuk karton ter grootte van een speelkaart) en twee wasknijpers nodig. Vouw de ene kant van de speelkaart voorzichtig om de beugel van je voorwielspatscherm, en zet hem vast met de twee wasknijpers. Doe dat zo, dat de andere kant tussen de spaken komt. En nu fietsen maar! Trots als een pauw rij je over straat met het geluid van een bromfiets zonder geluidsdemper!! Natuurlijk heeft een van jullie weer een betere variant gemaakt zoals op de foto staat afgebeeld.

kolenzeefVeugelkes vange: doe je vrij simpel met een kolenzeef, een stokje en een lang touw. Zet de kolenzeef op scherp met het stokje, en maak het touw eraan vast. Leg wat broodkruimels onder het zeef en ga met het touwtje achter een muurtje op de loer liggen. Als er een vogeltje komt pikken, in één ruk aan het touw het kolenzeef laten vallen. En kip ik heb je! Natuurlijk gingen we dan alleen kijken welk vogeltje het was en hoe het eruit zag om het vervolgens weer zijn vrijheid terug te geven. Tegenwoordig gebruikt niemand meer een kolenzeef, vroeger werden hier de nog goede kooltjes uit de asla van de kachel gezeefd!

Jullie zijn intussen je hersens aan het pijnigen: ‘wat was er nog meer?’. Ja, we gingen ook kikkervisjes, salamanders, stekelbaarsjes en zelfs jonge snoeken vangen in één van de vele toen nog schone beken. Je hoefde met dat kolenzeef maar een goeie haal te doen en je had beet. Intussen dan wel genietend van die waterkruipers, bloedzuigers en indrukwekkende libellen.

Met slecht weer werd er ook gewoon buiten gespeeld, de gegraven kuil werd afgedekt met planken van aannemer Verstraelen, en we zaten binnen in ons eigen hol. Ook als je ’s zomers van die geweldige onweersbuien kon hebben, bleven we gewoon buiten. In een mum van tijd stond het Liëweriksveldje dan blank. Dan werden de planken weer verwijderd en groeven we in allerijl kanalen om het overtollige water te leiden naar die ene grote diepe kuil. Net als die ene keer, het was al wat later op een zaterdagmiddag. We hadden de kuil tot aan de rand toe vol, en trots als een aap met twee plassers stonden we te kijken naar die vieze gore modderpoel. We zagen eruit als varkens maar het was weer gelukt, de klus was geklaard. Ter afronding roerden we met onze schoppen in die bruine erwtensoep. Heej, daar kwam Gaertje aan. Hij steekt schril af bij ons stelletje vetzakken. Gaertje had pas de communie gedaan. Zijn moeder had hem in bad gedaan en ter voorbereiding om naar de avondmis te gaan in zijn zo-goed-als-nieuwe communiepakje gestoken. Blonde haartjes netjes met een scheiding, zwarte korte broek die met dezelfde gekleurde helpjes aan zijn schouder hing. Daaronder een hagelwit roesjes-hemdje, met om zijn schone halsje zo’n zwart veterdasje. Om het geheel af te maken droeg hij witte kniekousjes in zwarte lakschoentjes. ‘Is de kuil erg diep?’, vroeg Gaertje. ‘Ben je gek’, antwoordde een van ons, daarbij zijn schop overdreven ‘tok-tok’ een luttele 20 centimeter onder het bruine oppervlak te laten verdwijnen. ‘Mag ik ook eens proberen?’, vroeg Gaertje. ‘Tuurlijk, als jij dat zo graag wil’, en een beetje te gretig werd hem die smerige schop in zijn schone handjes gestopt. ‘Moet je wel in het midden proberen’, voegde een van ons toe, maar het kwaad was reeds geschied. Gaertje stak de schop in de modder, volledig vertrouwend op onze informatie dat de schop na 20 centimeter aan zijne schone lichaampje de gewenste steun zou verlenen.

imageNee hoor, BLOEPpp . . . , als een volleerd duiker ging Gaertje achter de schop aan en verdween compleet in onze vieze diepe modderpoel. Wij stikten bijna van het lachen, en rolden over de grond, dat maakte niet uit, we waren toch al smerig. Maar snel sloeg het om in schrik, want schop en Gaertje waren compleet opgeslokt door moeder modder-aarde. Slechts enkele blub-blubjes doorbraken de stilte, zoals ook moeders erwtensoep wel eens deed als die stond te pruttelen. Ineens kwam een compleet bruin bolletje boven de modder uit, met twee hagelwitte oogjes, waaronder een geweldige kreet ‘Maaaaaaammmm . . . ‘ uitkwam. Inmiddels zagen we ook zijn twee armpjes, die we snel grepen en tilden iets wat helemaal niet meer op Gaertje leek snel aan de kant. Behoudens zijn oogjes en mondje was alles mooi egaal bruin gesopt in onze nietsontziende modderpoel. Hij spreidde zijn armpjes en keek naar waar eerst die zwarte lakschoentjes zaten. Hij strekte zijn armpjes langs zijn lijfje, keek naar de hemel en deed een minuut lang de ziekenwagen, de brandweer en de politiewagen gelijktijdig na en zette het op een lopen naar huis. En wij lagen weer te schateren van het lachen, en wees eerlijk, als jullie het gezien hadden. Schielings besloten we toch maar naar huis te gaan voordat Gaertjes moeder ten tonele zou verschijnen. We lagen die avond, na een luidruchtig bezoek aan de voordeur, héél vroeg in bed. Nog steeds om de paar minuten schuddend van het lachen.

Als ik nu mijn kleinkinderen wel eens vraag wat zij zoal doen, als ze buiten gaan spelen? Dan herken ik niet veel in de antwoorden die ik krijg, ik zal ze dit eens laten lezen!

dinsdag 15 juli 2014

De Aloysiusschool

Zoals iedereen moest ook Jantje op zesjarige leeftijd naar de lagere school. En voor hem was dat in de Blerickse Lambertusparochie, op de Aloysiusschool. Die was alleen voor jongens, de meisjes gingen naar de Mariaschool. Jantje had van zijn moeder de kleuterschool mogen overslaan, ze vond het blijkbaar niet zo erg om hem nog een jaar langer te bemoederen. En hij had de allerliefste moeder, dus Jantje heeft van dat jaar waarschijnlijk meer genoten dan gemist.


Maar in 1953 moest hij er dan toch aan geloven en kwam bij juffrouw Berden in de eerste klas, helemaal aan het einde van de gang, een heel aardige juf. Ons Jantje moest leren schrijven en rekenen. Hij kreeg zijn eerste schrijfinstrument, een heus koperkleurig kroonpennetje. Je moest eraan likken, dat gaf zo’n aangenaam stroomstootje aan je tong, tussen duim en wijsvinger droog maken en dan voorzichtig dopen in het inktbakje. Zorgvuldig verborgen onder het schuifje boven langs de schoolbank. Precies tot aan het gaatje van het kroonpennetje dopen in de inkt en dan met uiterste precisie over het smetteloos witte papier laten gaan. Het was nog geen houtvrij papier, en bleef je haken achter zo’n klote houtsplintertje dan gaf dat óf kleine inktspettertjes óf een heuse inktvlek. Met een vloeipapier moest dan snel de inkt opgedept worden, en zat je heel teleurgesteld opgescheept met een ontmaagd stuk papier, en naar een goed punt kon je nu wel fluiten. Ook erg confronterend waren de eerste beurten voor de klas. Zo moesten ook de kinderen van juf Berden één voor één voor de klas  komen om een stukje te zingen. Maar Jantje was nogal verlegen en vond dat echt verschrikkelijk. Achteraf kwam de achterliggende aap uit de mouw, er werd de eerste-klassers een keuze voorgelegd ‘óf voor het knapenkoor óf misdienaar worden’. Nou, bij Jantje thuis waren ze niet zo rooms, zijn vader ging nooit naar de kerk. Dus koos Jantje maar veilig voor een rol op de achtergrond, achterin de kerk. Maar er moest wel geoefend worden bij de koster, Louis van Rooy. God, wat kon die man zich druk maken als het even niet liep zoals hij dat wilde. Hij ontblootte zijn bruingerookte tanden, trapte zich met beide benen wild op zijn harmonium, bespeelde dat met de rechterhand en dirigeerde de onwillige keeltjes met het nog enige overgebleven ledemaat.

Jantje ging over en schoof één lokaal op naar de tweede klas van meneer Hurkmans, wat een zenuwpees was dat. Een paar maanden kreeg Jantje thuisles vanwege een gebroken been. Uitgegleden op de verijzelde stoep, en na een paar dagen constateerde dokter Vos een gecompliceerde breuk, het beentje moest opnieuw worden ‘gezet’. Nerveus werd zijn huiswerk gecontroleerd door meneer Hurkmans en met een afgeknepen ‘we zijn er nog niet Jan’ werden de volgende taken opgedragen. Als zijn moeder met een kopje thee kwam en hij weer even zat te niksen dan imiteerde ze meneer Hurkmans met een afgeknepen ‘we zijn er nog niet Jan’, waarna ze allebei schaterden van het lachen. Nog net op tijd is ons Jantje hersteld om zijn bijdrage te kunnen leveren in de missieoptocht. Dat was zo’n soort carnavalsoptocht, maar dan niet voor de lol maar met een missie!? De klas van Jantje werd omgetoverd in een groepje negertjes.  Ze kregen allemaal een zwarte maillot aan, en een zwarte pullover. De overwegend blonde steile haartjes werden bedekt met een pruik met zwart krulhaar. Een kekgeel stijf strorokje zorgde voor de bedekking van de erogene zones. Alle nu nog zichtbare witte delen werden zorgvuldig verborgen onder een laag zwarte schmink. Zo moesten we door de straten van de Lambertusparochie paraderen. Zestig jaar later wordt er gediscussieërd over het afschaffen van zwarte Piet. Zwart Jantje snapte toen niet de intentie van die verkleedpartij en Ouwe Jan snapt nu al helemaal niet waar ze zich druk over maken!

Op de derde klas werd Jantje gepromoveerd naar het enige bovenlokaal van de Aloysiusschool bij meester Jacobs. Het was een wat oudere man, die verschillende houten lineaals en aanwijsstokken heeft kapotgeslagen dat jaar. Bij het minste geroezemoes sloeg hij keihard op de voorste bank, en dat had steeds het gewenste schokeffect. Inmiddels had ons Jantje echt plezier op het knapenkoor, en mocht zelfs met Pietje Theeuwen, Frenske Janssen van de bakker en Matje van de koster solo zingen. Maar indrukwekkender was dat Gregoriaanse gezang van vier mannelijke koorleden. Een kolossaal boek met prachtig geïllustreerde notenbalken werd op een grote houten muziekstandaard opgesteld. Met open mond werd geboeid geluisterd, wat had die Lon Rijs een machtige mooie diepe stem. En nou ja, zo vaak hoefde het knapenkoor niet te zingen, dan waren die misdienaars slechter af.

Op de vierde klas mocht Jantje in hetzelfde bovenlokaal blijven, nu echter in een combinatieklas samen met de kleine jungskes van de derde. Meister Versleyen was de onderwijzer, een zeer aimabele man, die de twee groepen bijeen wist te houden tot één leergierige roedel jonge hondjes. Geboeid zat te klas te luisteren, en de gymles bood dan die broodnodige uitlaatklep om even alle ondeugend opgekropte energie kwijt te raken. De klas liep gehaast twee-aan-twee door de Smeliënstraat naar Ons Huis, meneer Hanssen liet ons glimlachend binnen in de grote zaal. Omkleden was snel gebeurd, sokken en schoenen uit, korte broek en alleen nog je onderhempje aanhouden. Sommigen droegen zo’n gebreide borstrok, ook weer soms met zo’n veiligheidsspeldje met een kleine blauwe medaille eraan. Jantje was blij dat hem dat bespaard was gebleven. De klas moest eerst rondjes lopen in de grote zaal, op fluitsignaal van meister Versleyen kregen ze commando’s die het dom rondjes draaien moesten afwisselen. Nou ja, het was niet meer dan de andere kant oplopen of gaan zitten en weer doorlopen. Als de meeste energie verbruikt was gingen we over tot zitvoetbal! Twee lange banken werden omgekeerd en de lange zitvlakken waren de goals. Het was de kunst om de bal tegen die bank aan te schoppen, vanuit de zitpositie. Je mocht niet kruipen of lopen, nee, op je zitvlak schuiven met de handjes aan de grond en de bal laag houden. Achteraf gezien was dat een fenomenale vondst om de roedel jonge honden compleet lamgelegd in het gareel te houden. Meneer Hanssen stond tussen de schuifdeuren goedkeurend te kijken. Hij had vanmorgen immers de vloer nog stevig in de vieze bruine boenwas gezet en 28 kinderbroekjes zorgden ervoor dat de vloer goed ingewreven werd. Wat een vieze troep. Na het laatste fluitsignaal kleedden de bezwete lijfjes zich weer aan. De sokjes over de smerige geboenwaste voetjes, die de opgelopen houtsplinters verborgen. De bloesjes over de bezwete borstrokjes en met plakkende handjes weer terug naar school. Van hygiëne had men weinig kaas gegeten. En als je thuiskwam was het steevast: ‘Blijf staan Jantje, ik ruik de vieze boen al. Die Hanssen schaamt zich nergens voor, dat de meester daar niets van zegt!’. Jantje moest zich helemaal uitkleden en kreeg een extra wasbeurt en schone kleertjes. ‘Moet je eens zien, die korte broek staat stijf van de boen, dat krijg ik er nooit meer uit!’. Jantje onderging de schrobbeurt gewillig, maar vond toch wel dat die trainingen bij atletiekvereniging Festina veel meer met sport te maken hadden als de gymles op school.

Jantje ging over naar de vijfde klas van meneer Schlooz. Waarschijnlijk een oom van hem was in die tijd missionaris, en dat was verdomde interessant. Hij kwam een keer in de klas iets vertellen over zijn missie onder de allerarmste mensen. Het was een tengere maar vastberaden gestalte met een grote bril, daaronder een lange grijze baard die geleidelijk overging in een lange vaalwitte jurk met een rij knopen aan de voorkant. Misschien nog indrukwekkender was die prachtige glimmend zwarte man die de verhalen van een andere missionaris moest komen inkleuren met zijn aanwezigheid. Hij kon ook tussen de rijen in de klas doorlopen met een volle emmer water op zijn hoofd. Ja, het geloof speelde in die tijd nog een intimiderende rol. In de vastentijd kregen we een kaart met 42 lege vakjes! Elke dag begon met het inkleuren van een van die vakjes, maar dan alleen voor diegenen die ’s morgens daadwerkelijk naar de kerk waren geweest. Maar Jantje hoefde van thuis alleen ’s zondags naar de kerk, dus zijn kaartje bleef akelig leeg. Op Goede Vrijdag ging de hele school naar de kerk, voorin zat pastoor Janssen en alle kinderen moesten één voor één naar voren lopen met die verdomde kaart. Met het ingekleurde vlak naar boven werd dat pastoor aangeboden, meestal knikte pastoor goedkeurend. Echter toen Jantje zijn bijna maagdelijke kaart aanbood, keek pastoor hem vernietigend aan en schudde zijn hoofd. Opgelucht draaide Jantje zich om en dacht: ‘hèhè, dat hebben we gehad, beter dit ene vervelende moment dan elke morgen in alle vroegte en verveling in die kerk’.

Jantje gaat naar de hoogste klas, de zesde klas van meneer Simons, de kroontjespen heeft inmiddels plaatsgemaakt voor de balpen. De Siem is een zeer roomse en rechtlijnige man, streng in de leer maar een goede leermeester. De twee vijfde klassen werden streng gesepareerd naar twee nieuwe zesde klassen. Het was een publiek geheim, eentje ter voorbereiding op de ambachtschool en eentje ter voorbereiding op de mulo. De klas van de Siem kreeg zelfs al een keer per week Franse les, maar het kwam niet verder als ‘Papa fume la pipe’ en ‘Mama est dans la cuisine’. Een broer van de Siem was geestelijke en had daarnaast een belangrijke functie bij Veldeke, een heemkundeclub. Dus met enige regelmaat maakte de Nederlandse geschiedenis plaats voor de Blerickse geschiedenis, en dat was best leuk. Vaak begon hij dan met ‘mijn broer en ik . . .’ en liet dan even een stilte vallen om de belangrijkheid van de twee broers te onderstrepen. Zo ook toen hij de verzamelde zesde klassen inwijdde in het eertijds oh zo belangrijke Blariacum: ‘Mijn broer en ik . . . ‘, de stilte leek steeds langer te duren totdat Ben Verdellen die ijzig verbrak met: ‘zijn samen getik . . . .’. Dit was een wel zo flagrante belediging van de Remus en Romulus van Blerick. De Siem liep rood aan, dat geleidelijk overging in lichtpaars: ‘Eruit . . . ‘, siste het en onder ingehouden gegiechel verdween de snoodaard op de gang. Het betoog ging door, maar kreeg nooit meer de waardering die het eigenlijk verdiende. Maar het werd nog erger, het was kwart voor twaalf en de Siem probeerde naar de climax van zijn verhaal te klauteren. Daar ging ineens de schoolbel, potdomme, een kwartier te vroeg. De Siem vloog rechtop en moet gekeken hebben als iemand die voor het zingen de kerk uit moet. Maar het kwaad was reeds geschied, alle klassen stormden leeg en renden naar huis, zoals ze dat altijd om twaalf uur gewoon zijn te doen. Vanuit onze ooghoeken zien we Ben Verdellen nog net staan met de schoolbel in de hand . . . .

Er moesten beslissende keuzes gemaakt worden, wie doet waarvoor toelatingsexamen? Het oordeel van de Siem is heilig, eentje mag er toelatingsexamen doen voor de HBS en de rest, inclusief onze Jan, voor de mulo. Trots vertelt hij thuis dat hij met zijn vriendjes naar de mulo mag: ‘Godnondedjuu . . . ‘, zegt Jan’s vader die normaal niet vloekt. Hij gaat dan weliswaar nooit naar de kerk, maar wandelt door het leven als een rechtschapen en integer man. ‘Jij doet toelatingsexamen voor de HBS . . . ’, buldert hij, laat zijn bord onaangeroerd staan en fietst voor de allereerste keer in de voorbije zes jaar naar de Aloysiusschool. Jan doet ‘op-eigen-verantwoordelijkheid’ toelatingsexamen voor het Blariacumcollege en wordt met een score van 9½ toegelaten, hij komt met die score zelfs in het gratis boekenfonds!! Dat zal de komende jaren niet veranderen, zijn vader stuurt hem naar de Siem met zijn eerste overgangsrapport. ‘Goed zo Jan, ik had niets anders verwacht’, knijpt hij er zuinigjes uit. ‘Hopelijk heeft ie ervan geleerd’, zegt de vader van Jan!

Ontzettend bedankt Aloysiusschool, je was mijn lagere school, een onmisbaar stukje opvoeding! En ik kan het weten, want die Jantje dat was ik.


 

dinsdag 1 juli 2014

Brugstraat in Blerick

Luchtfoto

Tot het midden van de 19de eeuw ging de Antoniuslaan, vanuit het centrum van Blerick komend, over in de latere Horsterweg. Ter hoogte van het Fort Sint-Michiel boog de doorgaande weg af richting Maas en eindigde bij het veerhuis de Staay. Hier verbond een zogenaamde vliegende brug de Blerickse kant met de Venlose kant. Twee aan elkaar verbonden schepen, met daarover heen een groot vast houten dek, diende als veerpont. Met een lange kabel was het veerpont verankerd met de Weerd, toen een eilandje in de Maas. Door het veer te ‘richten’ op de stroming van de Maas werden geluidloos personen en goederen overgezet. Langs de Maasoever aan de Blerickse kant liep het jaagpad, waarlangs ‘man en paard’ de schepen voort trokken. Veerhuis en herberg de Staay was op die manier een heel belangrijk logistiek kruispunt met een florerende horeca-activiteit.

De opening van de spoorbrug op 1 oktober 1866 bracht hier verandering in. De Antoniuslaan stopte nu bruut bij de nieuwe spoorwegovergang. De Maasscheepvaart verloor zijn betekenis door het snellere vervoer per spoor. De Staay deelde in deze teloorgang en kwijnde verder weg als betekenisloze veeboerderij. Naast de spoorbrug aan de noordzijde lag een verkeersbrug. Het kleine strookje land achter de spoorwegovergang en de beide Maasbruggen nam de taken van de Staay over, en werd de Brugstraat gedoopt.

NVC8In 1870 werd ook een begin gemaakt met de sloop van het Fort Sint-Michiel. En gelukkig, zoals we nu weten, zijn ze niet ver beneden het maaiveld maar gestopt met afbreken. In zijn volle glorie doemt het weer nu op! Zo’n 40 jaar later werd vanaf 1910 op dezelfde locatie de nieuwe Infanterie Kazerne Venlo, de latere Frederik Hendrikkazerne gebouwd. De ‘piotten’ brachten meer activiteit en reuring in Blerick, en moesten aan deze kant van de Maas gehouden worden. De Brugstraat ontwikkelde zich tot een klein pareltje aan de Maas met drie café-restaurants, een garage, een kapper, een kiosk en een militair tehuis. De Tweede Wereldoorlog maakte de Brugstraat door zijn kritieke ligging tot een belangrijk en gewild mikpunt. Na de samenvoeging van Blerick bij Venlo in het eerste oorlogsjaar werd de Brugstraat omgedoopt in Frederik Hendrikstraat. Alle identieke straatnamen in Blerick ten opzichte van die-van-Venlo ondergingen hetzelfde lot, het zal ongetwijfeld geleid hebben tot verdere polarisatie tussen die van deze en de andere kant van de brug. Een niet slimme zet van het Venlose gemeentebestuur, maar ja, terugkijkend hebben ze er niet veel van geleerd! Ook deze Frederik Hendrikstraat is inmiddels verdwenen en heeft zijn naam doorgegeven aan een straat met minder allure binnen het uitbreidingsplan de Vossener.

Op zoek naar meer details van de Brugstraat via het internet liep ik al snel vast. Er is niet veel over te vinden, net zoals trouwens over de Staay. Daarom een eerste poging om een beeld te schetsen van de Brugstraat van vlak vóór de Tweede Wereldoorlog. Op Facebook-pagina ‘Bliërick vruueger en noow’ zijn een aantal foto’s te vinden en de kranteknipsels zijn opgezocht via http://kranten.delpher.nl/.

Met de fiets naar Venlo

AntBrugMet vier losse centen in de broekzak fiets ik over de Antoniuslaan, aan de rechterkant ligt de imposante villa Arthur van de familie Steegh. De spoorwegman komt naar buiten en draait net voor mijn neus de slagbomen naar beneden. Nou, dat heb ik weer, de baklucht van de Blerick’s wafels en friturenkraam streelt mijn neus. Een aanzwellend ‘tsjoeketjoek’, achtervolgd door het gekniers, ‘kling-kleng’ en gedonder van zware kolenwagens over de Maasbrug kondigen de imposante lokomotief aan. Stoom en stank ontnemen het zicht en de baklucht van de friteskraam. Gelijk met het passeren van de laatste wagon draait de spoorman de zware slagbomen omhoog. Hij zwaait, ten teken dat we kunnen oversteken. Met de fiets in de hand loop ik het huisje van de familie Amendt voorbij, en voor me doemen de statige panden van de Brugstraat op. We laten ze even de revue passeren, vergeef me de vele details. Maar ze bieden houvast bij (eventueel) verder onderzoek.

NVC3Het eerste is het café-restaurant van Peter Hubert Sijmons. In Blerick noemden ze hem Piet van Brooker Kuëp, hij was één van de oprichters van de Flarussen en kon erg goed zingen. Eigenlijk was hij handelsreiziger, geboren 24 september 1887 in Blerick, overleden 19 december 1946 in Blerick. Piet was 20 november 1924 getrouwd met de in Krefeld geboren Johanna Katharina Porps, en heeft het pand overgenomen van de weduwe Penninx-Gubbels, die daarna ging wonen op de Nieuwborgstraat 13. Martinus Arnoldus Penninx, geboren Venlo , overleden Venlo 5 mei 1931, was 16 augustus 1921 in Venlo getrouwd met Anna Gertruda Gubbels. Hij was de zoon van Johan Penninx en Antonia van de Vranden. Martin was eerder getrouwd in Venlo 24 juni 1907 met Anna Wilhelmina Margaretha Pennartz, maar weer gescheiden op 25 september 1919. Maar een nog eerdere eigenaar schijnt ene Michaël Antonius Pigmans te zijn, geboren ca.1879 Tilburg, overleden 18.12.1923 Blerick. Hij was in Wijchen 1905 getrouwd met Johanna Cornelia van der Heijden.

NVC2Het tweede pand was café-restaurant de Beurs van Peter Paul Margraf en Dorothea Jacoba Poell, zij waren in Venlo getrouwd op 2 december 1921. Waarschijnlijk heette het pand eerst café-restaurant Sint Michel. Peter Paul, geboren in Roosteren op 29 jun 1884, spoorwegarbeider, is overleden in Venlo op 25 mrt 1944. Ze hadden slechts één dochter, Josephina Hubertina (Fientje) Margraf, geboren Venlo op 25 februari 1923, overleden Venlo op 15 februari 2008.

Zij is getrouwd in Venlo op 16 september 1945 met Frans van Gerven, geboren Maasbree op 12 oktober 1919, overleden Venlo op 13 april 1999. Zij beginnen een café een stukje verderop in de Fort Sint-Michielstraat, tegenover het station.Maasbrug3

KopBrug

Brugstraat4

NVC4Daarnaast op huisnummer 4 ligt het hotel-café-restaurant van de weduwe van Bert Ewalds. Op de gevel zien we staan Blariacus Keller met de toevoegingen: Tramhalte – Station voor wielrijders –Vergunning. Hubertus Jacobus Ewalds, geboren Blerick 1 november 1887, was geschoolde bankwerker, z.v. Jacobus Ewalds en Joanna Janssen. Hij trouwde 10 mei 1917 Maasbree met Bernardina Maria Hubertina Brands, geboren Venlo juni 1891, overleden Horst 28 mei 1976, dochter van Antonius Brands, remmer bij het spoor, en Francisca Elisabeth Smits. Bij hun drie-etages hoge etablissement hoorde ook nog het ernaast gelegen gelijkvloerse Paviljoen.

NVC7Vervolgens treffen we aan de Roode Pomp van garage Halmans. De eigenaar hiervan was ‘koopman’ Peter Johann Halmans (geboren Weeze ca.1870, overleden Venlo 20 september 1941), getrouwd met Aleida Huberta Jenneskens (geboren Oostrum 16 oktober 1870, overleden in het klooster van Heel 3 februari 1947). Het was in die tijd blijkbaar moeilijk om goed personeel te vinden, want regelmatig staan er personeelsadvertenties in de Nieuwe Venlosche Courant. Behalve verkoop van en het sleutelen aan automobielen, hield de garage zich bezig met gasinstallaties, verkoop van pendules etc..

NVC1Naast de garage ligt een wat smaller pand van kapper Simais. In welk tijdvak de dames- en heren-coiffeur daar heeft geknipt, weet ik niet. Maar 4 februari 1942 vraagt ene H.Schoenmaekers een flinke kappersleerling. Hij hanteert overigens nog steeds de oude adres-aanduiding Brugstraat 5, en niet Frederik Hendrikstraat!!

Het zesde en laatste pand vervult de functie van Tehuis voor Militairen. Zo vonden de overgebleven piotten, die of geheelonthouders waren, of niet konden kiezen tussen één van de drie café’s een laatste strohalm vóór de Maasbrug.

Brugstraat1

Brugstraat6Overweg Blerick

Vóór dimagee deur van het Tehuis voor Militairen werd 15 september 1925 een kiosk geopend met de uitnodigende tekst Tabak, Sigaren en Sigaretten.

2centMaar ja, ik was op weg naar de brug. Nu maar hopen dat brugwachter Glaudemans er niet is, dan kan ik voor niks de brug over. Want fietsers moeten 2 cent betalen om de brug over te mogen. Hij staat net te praten met de chauffeur van een chique automobiel. Alsof ‘mijn-neus-bloedt’ is fiets ik stiekem voorbij, maar nee hoor. ‘Haej, snôtjongk, kôm truuk, de môs betale’. En even later hobbel ik met de fiets over de losse planken van de brug, tussen de spleten door zie ik wat angstig het water van de Maas. Toch wel eng, en ik zet een spurtje in om snel de overkant te bereiken.

Maar wat was die Brugstraat prachtig, een pareltje in de Blerickse historie.

Het zou een decor waardig zijn voor een toekomstige revue.