zaterdag 28 mei 2016

Lang leve de masteratletiek


Nederlandse Kampioenschappen Masters! Altijd weer leuk, één groot gezellig sportfeest met die steeds ouder wordende atleten. Altijd weer de vraag: ‘Wie zullen er allemaal meedoen? Wie zijn er afgevallen? Zou ik nog een beetje mee kunnen?’. De organiserende verenigingen doen hun uiterste best om het iedereen naar de zin te maken. Zo’n honderd vrijwilligers moeten worden opgetrommeld, geënthousiasmeerd, en in hetzelfde herkenbare T-shirtje worden gehesen. Meestal wordt een kampioenschap gekoppeld aan een zoveel-jarig-jubileum van de club. Het moet ook een feest voor de organiserende club zijn, de atletiekbaan en de kantine worden feestelijk aangekleed. Zij offeren zichzelf twee dagen op door ervoor te zorgen dat zo’n 500 oudere sporters op tijd kunnen wassen, plassen, eten, véél koffie kunnen drinken en op tijd de weg vinden naar hun atletiekonderdeel. Een delegatie van de Atletiekunie zorgt voor de regelgeving, geëscorteerd door een legertje top-jury met aanhang die denken dat ze top zijn. Perfect toch, succes gegarandeerd?

Nou nee, daar begint elk jaar dezelfde ellende! Hoeveel deelnemers zullen we toelaten? Welke onderdelen passen in twee dagen? Hoe streng kunnen we de toelatingslimieten maken? Zullen we toch stiekem een paar buitenlandse atleten toelaten? Hoe onmogelijk scherp kunnen we de medaillelimieten maken? Kunnen we die huldigingen niet gewoon achterwege laten? En hoe kleuterachtig flauw en onbegrijpelijk kunnen we die logische IAAF-regels naar onze eigen hand zetten.

De commentaren uit masterland zijn niet van de lucht en beginnen al bij de eerste publicatie van de nieuwe regelgeving. De organiserende vereniging krijgt de eerste lading bagger over zich heen, en probeert zich (waarom eigenlijk) te verdedigen. Maar de gedelegeerden blijven onzichtbaar en onwrikbaar. De inschrijvingen komen schoorvoetend binnen en de angst groeit in de masterlijke achterban! ‘Zal ik worden toegelaten? Zullen ze die indoorprestatie accepteren? Hoeveel zullen er inschrijven op mijn onderdeel?’.
Er ontstaat een griezelige, akelige en onsmakelijke driedeling in de master-maatschappij:
  1. Zij, die zeker zijn van hun deelname, omdat ze altijd wel de finale halen. Die houden meestal gewoon de mond, of vinden dat niemand zich ook maar ergens druk over moet maken.
  2. Zij, die in spanning afwachten of ze wel worden toegelaten. Die laten zich vaak horen en smeken om meer sportievere regelgeving.
  3. Zij, die zich verbazen over de stupiditeit van die belachelijke regelgeving. Die nadenken over alternatieven en constateren dat die eigenlijk voor de hand liggen.

Dit jaar ben ik door mijn enkel gegaan en kan ik niet deelnemen aan dat jaarlijkse feestje van de Atletiekunie. Hun doelstelling is (zoals ze zelf aangeven) een kwalitatief hoogstaand kampioenschap voor masters? Aan mijn hoela! Dit jaar zijn de Olympische Spelen, dat moet hoogstaand zijn. En een NK-Masters dient zich af te spelen héél ver in de schaduw van een rijtje oude eiken. Binnen de krochten van telkenjare afnemende prestaties. Het zou organiserende verenigingen meer cachet en kleur moeten geven aan een jubileum. Het zou alle masters moeten verenigen in het één keer per jaar met z’n allen samen genieten van onze atletiek, toch?
Nee hoor, straks sterft de tanende belangstelling bij (jubilerende) clubs om NK’s Masters te organiseren in afgrijzen! Wie laat er immers zijn eigen feestje bederven? Straks krijgen we een echt hoogstaand NK, misschien wel op Papendal! En dan geen gezeik meer, op elk onderdeel slechts acht deelnemers. Punt uit! En om het beter in de hand te houden, meteen finale! Dus werp(st)ers en spring(st)ers, meteen en alleen drie finale-pogingen. En oh ja, om het een beetje goedkoop te houden! Vijftig euro inschrijfboete. En waag je het bij de eerste drie te komen, moet je wel je eigen medaille financieren.

Lang leve de masteratletiek.

maandag 9 mei 2016

Knnnappp . . . einde seizoen

Als we niet met de camper onderweg zijn, geef ik ‘s zondagmorgens werptraining aan de jeugd van Scopias. Zo ook gistermorgen, het was Moederdag, de paardenbloemetjes toverden het groene gras van het sportpark om in de meest heldere sterrenhemel. Een stralend zonnetje, en een groep enthousiaste en gemotiveerde werpertjes. Dat was zeker voor mij dubbel genieten. Totdat ik zelf nog een paar discusworpen wilde proberen. Ik stap met mijn volle gewicht met de linkervoet op de rand van de cirkel. Mijn enkel klapte naar buiten. Een duidelijk en scherp ‘knnapp’ maakte mij meteen duidelijk ‘dit is het einde van het nog jonge baanseizoen’. Het deed niet meteen pijn, maar toen ik mijn werpschoen en sok uitdeed begon meteen de stekende pijn. Maar niks laten merken, stevig inpakken met een rekverband en heel flink met de auto naar huis.

Thuis was Marijke heel resoluut toen ze me zag strompelen: ‘we gaan meteen naar de huisartsenpost’. En even later waren we onderweg naar Venlo, mijn enkel kreeg steeds meer het formaat van een slingerkogel. Blijkbaar komen we bijna nooit bij de huisartsenpost, want de oude Venlose veiling lag er akelig verlaten bij. Daar was het dus niet meer. Dan maar door naar de eerste hulp in het ziekenhuis. Boven een schitterende nieuwe vleugel van het Viecuri-ziekenhuis prijkte in uitnodigend grote letters Spoedeisende Hulp. ‘Daar moeten we zijn’, zei Marijke. Maar ja, waar zet je de auto neer. Er waren zo’n dertig parkeerplaatsen gereserveerd voor de diverse soorten personeel. Heel ver achter het gebouw, achter dreigend gesloten slagbomen,  lagen de betaalde parkeerplaatsen voor diegene die hoognodig spoedeisende hulp nodig hebben. ‘Nou dat hele stuk kan ik echt niet lopen’, mompelde ik, ‘dat hebben ze weer perfect geregeld, zelfs geen stopplaats voor de ingang’. Dus Marijke moest bij de slagbomen rechtsomkeert maken op de smalle doorgang en parkeerde onze FIAT met knipperlichten aan voor de deur. Even later kwam ze met een vuurrode rolstoel met van die kleine slappe bandjes naar buiten. Daarin mocht ik even plaatsnemen, terwijl Marijke aan de horizon verdween om de auto heel ver weg te parkeren.

Nou, dat naar binnen duwen vergde heel wat krachtsinspanning, en mijn Marijke is best wel sterk. Achter de balie moest ik vanuit mijn rolstoel omhoog kijken naar een norse dame. Dit was duidelijk niet haar favoriete Moederdag. Ik kreeg een formulier overhandigd dat ik aan de tafel moest invullen. Het was 13:30 uur, het invullen lukte bijna helemaal, alleen ‘wat is mijn BSN-nummer?’. Marijke leverde het formulier in: ‘Gaat u daar maar zitten’, en het wachten begon.

Net op het moment dat ik dacht ‘die zijn ons vergeten’, hoorde ik mijn naam. Een vriendelijke dame zonder witte jas nam ons mee in een klein kamertje. ‘Dit is geen onderzoekkamer’, zei ik tegen Marijke. Want haar bureautje verdeelde het kamertje in tweeën, wij aan deze kant, zij moest omlopen om aan de andere kant van haar bureautje plaats te nemen.
‘Ik ben de triage-assistente’, zei de dame, ‘we gaan samen enkele gegevens invullen ter voorbereiding aan uw onderzoek’. Dat bleken dezelfde gegevens te zijn, die ik heel nauwkeurig al op dat formulier had ingevuld. Nou ja, behalve dat BSN-nummer dan.
‘Dank u wel’, zei de vriendelijke dame, ‘u kunt links om de hoek wachten tot u wordt opgeroepen’. Het wachten begon opnieuw, even later merkte Marijke mijn overduidelijke knorren van de maag op.
‘Jij ook al, ik verrek van de honger. Hadden we thuis maar eerst wat gegeten!’.
‘Nou, zo lang zal het toch niet duren?’.

Maar het duurde echt wel zo lang, er kwamen patiënten naar buiten, maar er werden geen spoedeisende klanten meer binnengelaten.
‘Volgens mij hebben ze wisseling van de wacht, of ze hebben koffiepauze’, verzuchtte Marijke. Mijn voet kreeg zo langzamerhand de vorm van een werpgewicht (twee keer zo groot als een slingerkogel voor de leken onder ons). Hij begon ook pijn te doen, Marijke zag dat en schoof heel attent een hockertje naderbij om mijn voet op te leggen.

Uiteindelijk opende de automatische deur zich en werd mijn naam genoemd. Een vrouwelijke huisarts liep voor ons uit, en Marijke duwde mij puffend en steunend in die onmogelijke rolstoel achter haar aan. En ja hoor, eerst weer gegevens noteren. Potvernondedju, alweer precies diezelfde gegevens. Al eens van automatisering gehoord, al eens van ‘touch-things-one-time’ gehoord? Mijn ouwe beroep van bedrijfskundige maakte me ineens heel erg opstandig. Maar die verdomde pijnlijke kogel aan mijn voet dwong me onmiddellijk weer tot nederigheid en bescheidenheid.
‘Ja, dat BSN-nummer hebben we toch wel nodig . . . ‘, zei de huisarts.
‘Oh, wacht even, in onze paspoorten misschien . . ‘, kreeg Marijke een helder moment, en toverde even later met een brede glimlach het BSN-nummer tevoorschijn. Het eigenlijke medische onderzoek op de Huisartsenpost kon nu eindelijk beginnen.
‘Nou, dat ziet er heel dik uit, misschien toch maar doorverwijzen naar Spoedeisende Hulp’, merkte de vriendelijke huisarts op in één oogopslag. Ik moest weer terug naar de balie, waar we weer werden door verwezen naar het wachtgedeelte van de Spoedeisende Hulp.

‘Hoe lang zitten we hier nu?’, vroeg ik Marijke.
‘Om precies te zijn, anderhalf uur, en nog steeds honger . . . ‘, antwoordde ze.
‘Dat wordt niet uit eten met Moederdag, dan maar straks een frietje halen’, en ik bespeurde teleurstelling in haar stem.
Hebben ze potverdomme nog geen 10 seconden naar mijn enkel gekeken, dacht ik intussen. Maar wel één formulier en twee schermen met exact dezelfde gegevens ingevuld. Alleen met dat verschil dat de derde keer het BSN-nummer kon worden ingevuld! En daar tussen door wachten, wachten en nog eens wachten. Maar ja, je hebt pijn, ik heb gegarandeerd een enkelband gescheurd of afgescheurd. Je wil geholpen worden en dan wachten we maar geduldig en lijdzaam af.

Een vriendelijke bourgondisch aandoende mannelijke verpleegkundige komt me ophalen. We worden een onderzoekkamer binnen geleid. Er staan twee van die onderzoektafels, met zo’n zeker geen geluidwerend gordijn er tussen. Ik mag op het achterste gaan liggen:
‘Je boft dat het niet zo druk is’, zegt de verpleegkundige.
‘Het is duidelijk te zien wat eraan mankeert’, gaat hij verder. Hij onderzoekt mijn enkel, en mijn tien centimeter loskomen van de onderzoektafel verraadt exact de plek waar het om gaat. Ook wel logisch eigenlijk, want die bevindt zich precies in het centrum van die dikker wordende kogel aan mijn voet.

‘De dokter komt zo’, zegt de verpleegkundige en loopt weg. Het zoveelste wachten begint. Naast ons zit een eveneens ouder echtpaar. De vrouw is gevallen en heeft ogenschijnlijk haar linkerarm gekneusd.
‘Auwieje, auwieje . . ‘, kreunt de vrouw onophoudelijk. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit. De vrouw probeert te gaan liggen, maar dat lukt niet.
‘Auwieje, ik kan niet gaan liggen. Auwieje, auwieje, ik word duizelig’. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit. Ik schiet in de lach, maar Marijke doet heel voorzichtig ‘sssstt’. De vrouwelijke arts komt binnen:
‘Het valt gelukkig mee mevrouw, waarschijnlijk is uw arm gekneusd, want op de foto is niets te zien’, zegt ze.
‘Auwieje, auwieje . . ‘, kreunt de vrouw, ‘ik heb hele erge pijn en word heel duizelig dokter’.
‘Ik kan u wat morfine-tabletjes voorschrijven voor de pijn’, vervolgt de arts.

‘MORFINE . . MORFINE, daar raak je toch aan verslaafd, hebt u niets anders’, zegt de vrouw verschrikt. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.
‘Nou dat valt best wel mee mevrouw, maar dan schrijf ik iets anders voor! We wachten een week af hoe het gaat. Ik maak voor volgende week een afspraak bij de trauma-arts’, zegt de arts geruststellend.

‘TRAUMA-ARTS . . . TRAUMA-ARTS . . . auwieje, is het zo erg dokter’, zegt de vrouw verschrikt. Ik heb het niet meer en schater van het lachen. Marijke beseft dat dit niet meer te stoppen is, en glimlacht mee. Dit wordt een blog, zie ik haar denken.

‘Nou mevrouw, een trauma-arts kijkt ook gewoon naar kneuzingen, dat is niets bijzonders. Laat u maar eerst een weekje verwennen door uw man’, en ze neemt afscheid van de vrouw. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.
‘Auwieje, auwieje, als ze maar niet gaan opereren . . ‘, treurt de vrouw. Onder gekreun, gesteun en ‘auwieje, auwieje . . ‘ stapt de vrouw moeizaam van de onderzoektafel. ‘Ik word duizelig, ik val om, auwieje . . .’, horen we en de vrouw strompelt en sleept zich naar de deur. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit.

Intussen zitten wij daar samen af te wachten en we verrekken allebei van de honger. Verpleegkundigen en artsen komen en gaan. Ze wassen hun handen of halen verband uit de vele kasten. De verpleegkundige van ‘de-dokter-komt-zo’ komt ook binnen, en ziet ons zitten. ‘Is ze er nog niet geweest?’, constateert hij en loopt naar buiten. Even later komt diezelfde vrouwelijke arts van onze gehorige onderzoektafel naast ons.
‘Even kijken, oh ik zie het al, laten we maar eerst een foto maken. U wordt zo opgehaald!’. Ze loopt de deur uit en een luttel kwartiertje later komt een vriendelijke verpleegkundige ons ophalen. Marijke had zich al ingesteld op een verschrikkelijk lange kruisweg naar de andere kant van het ziekenhuis.
‘Komt u maar mee, het is hiernaast’, zegt de verpleegkundige. Ik hoor een ontzettende zucht van opluchting achter mijn rolstoel. Vijf minuten later zijn we weer terug bij onze eigen onderzoektafel. Op de terugweg zien we nog vluchtig een vrouw met een gekneusde linker arm in een mitella driftig en boos kijkend met gezwinde pas voorbij lopen. Een nietszeggende man volgt haar op respectabele afstand. We blijken ook weer buren te hebben gekregen. Nou, dat is toch wel erg gehorig hier. Een vrouw zit op de onderzoektafel en uit het gesprek dat ze voert op haar mobieltje horen we luid en duidelijk dat ze hevige huiduitslag heeft!

Intussen zitten Marijke en ik alweer een hele lange tijd voor ons uit te koekeloeren. En we verrekken in toenemende mate van de honger.
‘Die is ons gegarandeerd vergeten’, verzucht ik inmiddels alweer voor de vierde keer. De vriendelijk bourgondische verpleegkundige komt binnen en vlucht nog sneller weer naar buiten.
Alweer een volgend tergend lang durend kwartiertje later komt hij terug en zegt dat er niets is te zien op de foto’s. Dat is geruststellend, dan zijn de botten in orde. Ik krijg een drukverband en moet over een week terugkomen.
‘Ik mag natuurlijk ook voorlopig niet stofzuigen’, probeer ik nog even voordeel uit mijn somber vooruitzicht te slepen. De verpleegkundige kijkt Marijke aan, en redt zichzelf uit dit dilemma:
‘Dat niet, maar aardappelen schillen en groente schoonmaken mag wel . .’. Net als hij wil beginnen met zijn drukverband komt een glimlachende vrouwelijke arts binnen en stelt zich voor.
‘Sorry, maar uw behandelend arts is weggeroepen voor spoedeisende hulp. Ik neem het even over’, zegt ze. Ik kijk blijkbaar heel erg dom, vragend, oenig, plat geslagen en ondeugend tegelijk, en probeer wanhopig een ontzettend snuggere vraag in te slikken. Ze ziet dat blijkbaar en vervolgt:
‘Er is zojuist iemand binnen gebracht. Hebben jullie al de uitslag van de foto?’, en loopt zonder antwoord af te wachten weg. De verpleegkundige haalt de schouders op en gaat door met zijn beklemmende werk. Heel strak wordt mijn slingerkogel ingepakt in een drukverband. Die term zegt al genoeg. De vriendelijke arts komt weer terug, ze heeft een kaartje in de hand.

‘Er is niets gebroken, en door de zwelling kunnen we op dit moment niets zien. U wordt gebeld voor een afspraak voor over een weekje’, en ze overhandigt Marijke het kaartje. ‘Als u vóór dinsdag niet wordt gebeld, kunt u het beste nog even zelf contact opnemen met de afsprakenlijn. En sorry dat u zo lang moest wachten’.
Ze neemt afscheid en ik mompel ‘dat wordt gegarandeerd dinsdag even zelf bellen’. De vriendelijke verpleegkundige plakt mijn drukverband stevig vast en kijkt me moedeloos en meelevend aan.
‘Sorry hoor, dat jullie zo lang moesten wachten’.
‘Geeft niks hoor . . . ‘, lieg ik. Na het betalen van de maximale 5,40 euro parkeergeld gaan we op weg naar Baarlo.

‘We halen maar gewoon wat bij de chinees’, zegt Marijke.
‘Ik vind alles goed, schat, het is immers Moederdag’, antwoord ik helemaal afwezig.

Ik zat na te denken over de alsmaar stijgende kosten van de zorg in Nederland, ik zat te bedenken dat ik best nog wel wat besparingen kon ophoesten op mijn ouwe dag.

De avond van Moederdag was ingevallen.

 

dinsdag 3 mei 2016

Een NK-Masters, iets anders geregisseerd

Op 30 april en 1 mei werden door AV Hanzesport in Zutphen de Nederlandse Kampioenschappen voor Masters georganiseerd op de disciplines Kogelslingeren, Gewichtwerpen en de Werpvijfkamp. We kijken altijd met veel plezier en verwachtingsvol uit naar ‘ons’ werpweekend. Echter deze keer was het allemaal nogal eng, ja, hoe zeg je dat in goed Nederlands? Een beetje spooky, een beetje creepy. Twee dagen waarbij ik van de ene ergernis in de volgende verbazing viel. Maar voor ik hier verder op inga moet me toch echt van het hart dat AV Hanzesport hier part noch deel aan had. Zij organiseren al jarenlang een beregezellige werpvijfkamp op de laatste zaterdag van oktober. Vriendelijke mensen in de kantine, juryleden die nog oog hebben voor de atleten, een geweldig Han-buffet na de wedstrijd en de altijd onopvallende maar oh zo correcte ETU-afstandsmetingen. Hanzesport weet intussen hoe je een werpvijfkamp moet laten lopen. Maar ja, op een kampioenschap voert een ander de regie . . .

Eerst even een referentiekader scheppen. Twee jaar geleden deed ik in Sint-Niklaas (B) mee met de het Open-BK-werpvijfkamp. Daar stonden op één dag maar liefst 92 atleten en atletes op de deelnemerslijst. Ik zei ’s morgens nog tegen mijn sportmaat ‘dat wordt gegarandeerd ene late vanavond’. Maar nee hoor! Alle groepen ‘deden’ hun vijf onderdelen makkelijk binnen de vijf uur. Iedere groep had zijn eigen vaste jury! Je leert elkaar op die manier beter kennen en waarderen, heel belangrijk. Geen mannen of vrouwen in donkerblauwe blazers, met die enge groene en rode banden, die met mapjes stevig onder de arm geklemd driftig over het veld lopen en het wedstrijdverloop alleen maar hinderen. Nee, geen onderscheid in jury. Het enige wat meteen opviel was een grote atletiek-deskundigheid. En ze werden terecht door de organisatie ‘in-de-watten-gelegd’. We moesten ons een half uur voor aanvang van het eerste onderdeel melden in de kantine, en konden rechtstreeks doorwandelen naar de slingerkooi. Het begin van een prachtige sportdag, een wedstrijd die liep. Niemand ging meteen naar huis, na afloop een hapje eten onder het genot van ene Leffe. Je kijkt alweer uit naar de volgende werpvijfkamp.

Dat het anders kon, mocht onze oudste deelnemer Jan Smit (84) aan den lijve ondervinden. Hij moest zich afgelopen weekend melden uiterlijk één uur voor de wedstrijd om 9:40 uur. Vervolgens een half uur voor de wedstrijd in de call-room plaats nemen, en onder begeleiding van een official met zijn groep naar het eerste onderdeel. Zie hier zijn tijdschema:

10:40 uur  Kogelslingeren
11:55 uur   Kogelstoten
14:25 uur   Discuswerpen
16:20 uur  Speerwerpen
17:30 uur  Gewichtwerpen

Maar liefst negen uur later was Jan Smit klaar met zijn werpvijfkamp, totaal gesloopt, uitgewoond en gebroken. Dit heeft niets, maar dan ook niets meer met sport te maken. En al zeker niet met onze masteratletiek. Afschuwelijk!! Maar dan moet je ook aangeven hoe het anders kan?? Nou ja, we hebben dat al meerdere keren uit proberen te leggen aan ‘verantwoordelijken’ van de Atletiekunie. Maar ik heb  dat opgegeven! Laat ze nu maar eens gewoon gaan kijken met een afvaardiging in Sint-Niklaas. Maar een dergelijk programma en tijdschema als in Zutphen zou NOOIT geaccepteerd mogen worden. Vijftien keer werpen in negen uur, reken de wachttijd eens uit.

Ik loop met mijn groep M60-M65 naar de slingerkooi, keurig geëscorteerd door een officiële official. Mijn Marijke loopt verwachtingsvol achter ons aan met haar stoeltje en camera. Zo’n zeven juryleden met felgekleurde gele hesjes staan om de kooi gedrapeerd op ons te wachten.

‘Waarom zoveel jury, drie is toch genoeg?’, vraag ik.
‘Die moeten oefenen voor het grote EK in Amsterdam’, krijg ik te horen. Marijke installeert zich, zoals ze dat al tientallen jaren doet, zo’n 20 meter achter de kooi, met de fotocamera paraat. Daar komt zo’n blauw-geblazerde blaaskaak op haar af:
‘Hup hup, van het veld af, toeschouwers aan de buitenkant van de atletiekbaan’. Maar mijn Marijke laat zich niet zo 1-2-3 afschepen, toch zie ik haar even later met hangende pootjes haar stoeltje wegslepen. De wedstrijd is voor haar al verpest. Wij werpen in, en ik doe de eerste poging. Ik loop de kooi uit en word vrij lomp door zo’n geel hesje gecommandeerd:
‘Je startnummer moet helemaal zichtbaar zijn, en niet omgevouwen’. Ik antwoord geïrriteerd:
‘Ik heb alleen de hoekjes omgevouwen, meneer, want ik moet er twee dagen mee doen. En u kunt toch zien dat ik startnummer 50 heb?’.
‘Nee, helemaal uitklappen’, en hij keert zich van me af.
‘Potvernondedju, wat een ontzettende lompe eikel is dat’, laat ik me ontvallen. Dat toontje, dat gebiedende, dat deelnemers vernietigend met ‘je’ aanspreken. De toon is gezet, die zijn niet van plan ons een gezellige wedstrijd te bezorgen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Kogelslingeren is klaar. Na een pauze van een uur worden we weer geëscorteerd naar de kogelring. Daar zitten weer zeven andere juryleden met gele hesjes te wachten. De wedstrijd begint. Jan van Hooft veegt de ring keurig schoon, zoals hij dat altijd doet. Zeven gele kuikentjes in gele hesjes kijken verbaasd toe. ‘Mag dat wel volgens de reglementen’, hoor ik ze denken. Een van de zeven staat op, en loopt met zijn smerige zandpoten in de ring en zet plomp een grote oranje pilon midden in de ring. De eerste deelnemer kan zijn eerste poging gaan ondernemen. Dat gele kuiken loopt weer met zijn zandpoten de ring in, en pakt de pilon weg en zet hem aan de kant.

‘Waarom loopt die man met zijn poten in die ring, hij is net schoongeveegd, hij kan dat ding toch ook vanaf de rand plaatsen?’, vraagt een van de deelnemers aan mij.
De eerste deelnemer veegt keurig zijn sportschoenen voordat hij de ring instapt en doet zijn poging. Dat gele uilskuiken loopt weer de ring in, en zet de pilon in het midden van de ring. Er wordt gemeten, een ander uilskuiken zet de afstand op het scorebord en draait dat rond. Dan haalt hij die afstand weer weg en zet het volgende startnummer erop. Dit is het teken voor dat eerste uilskuiken om de ring weer te bevuilen en zijn pilon weg te halen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Naast ons is een groep dames aan het kogelslingeren. We zien even later een van de deelneemsters geëscorteerd door een official van het veld lopen.
‘Wat krijgen we nou, moet die naar de dopingcontrole?’, vraagt iemand.
‘Nee, ze moet plassen, maar dat moet blijkbaar onder begeleiding!’. Nog geen tien minuten later moet blijkbaar alweer iemand van de dames plassen.
‘Potverdomme, wat een onzin. Kom op, we zeggen met z’n allen dat we ook moeten plassen’, zegt een van onze groep. Uiteraard is dit een geweldig idee, hadden we moeten doen. Maar zoals dat bij een groep atleten hoort, geeft niemand daar een vervolg aan. Hij geeft het echter niet op en loopt naar zo’n blauw-geblazerde toe, die absoluut niets anders te doen heeft dan zijn mapje stevig onder de arm te klemmen. Ik hoor het gesprek aan:
‘Waarom moet er een official mee als iemand moet plassen?’.
‘Dat is zo afgesproken in het kader van het anti-doping beleid!’.
‘Wablief, doping wat . . ?’.
‘Ja, we moeten in de gaten houden wat er gebeurt met atleten die van het veld gaan!’.
‘Potverdomme je tikt niet goed, denk eens na? We hebben zojuist met de hele kluit een uur in de kantine gezeten. Geen official gezien, en we zaten ongegeneerd met z’n allen te snuiven, te spuiten en te slikken . . . ‘.
Maar de blauw-geblazerde draait zich om en loopt naar een veiliger en rustiger oord, waar niemand hem stoort. Om verder te gaan met totaal geen bijdrage te leveren aan het goede verloop van onze wedstrijd. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Ik zie een vader met zijn dochtertje het veld op lopen. Het dochtertje draagt een lange lichtblonde vlecht, een lichtgrijze legging en bloemetjes truitje. Het is een zéér opvallende verschijning en dartelt lustig tussen kogelring en slingerkooi, zoals jonge meisjes dat plegen te doen. Niemand zegt er iets van, zelfs niet als ze met haar handjes levensgevaarlijk in de touwen van de slingerkooi gaat hangen. Ik kijk met open mond van verbazing naar de rand van het veld, waar mijn ‘verbannen’ Marijke met maximale zoom probeert foto’s te maken. Zij mag niet. Ik mis opeens die andere vrouwen, die ons normaal begeleiden. Mijn speurende blik ontwaart heel ver een bijna lege speciaal gebouwde tribune! Op de onderste rij helemaal rechts zit Lei Holthuijsen. Een stukje verder Mai, Wiedia, Lenie en Tina. Veel meer zal er die dag gebruik worden gemaakt van die grote verlaten tribune. Extra en speciaal opgezet voor het NK-masters werpen. Zo ver mogelijk van alle werpplekken af. Zo ver mogelijk af van daar waar het interessant is om te zijn. Bij hun eigen mannen en vrouwen, om hen aan te moedigen of zomaar voor de gezelligheid. Wie heeft dit bedacht? Welke idioot denkt dat dit ook maar een spoortje van een positieve bijdrage kan hebben. Waarom geen leeuwenkooi met stalen tralies en een stevig slot erop? Ongetwijfeld bedacht door iemand die geen affiniteit heeft met atletiek. Vast en zeker door iemand met het inlevingsvermogen van een loden deur. Pure verspilling, pure afbraak van alles wat een gezellig kampioenschap behoort te zijn.

Na de volgende lange wachttijd met de volgende kop koffie mogen we ons met de stijf geworden ledematen richting discuskooi begeven. Weer zeven andere, maar ook geel gekleurde uilskuikentjes omringen de kooi. We mogen inwerpen. Er staat een man in het veld. De discus zeilt in zijn richting. Blijkbaar en overduidelijk heeft de man dat nog nooit gedaan. Want hij loopt in de richting van de inslaande discus, in plaats van weg te lopen. De werper schrikt zich het laplazerus! Een paar pogingen verder gebeurt hetzelfde. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in. De geschrokken werper loopt het veld in en gebaart druk in de richting van het domme uilskuiken. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Jan van Hooft stapt in de ring. Iedereen kijkt, want Jan is een geweldige discuswerper. Tevreden stapt hij na zijn geslaagde poging uit de ring. Het gele hesje naast de kooi geeft de witte vlag. Het domme uilskuiken in het veld staat op de plek van de discus-inslag. De elektronische afstandsmeter zegt: ‘vier-drie-negen-nul’.
‘Mooie worp om te beginnen Jan, 43 meter negentig’, zeg ik.
‘ONGELDIG’, klinkt het vanonder de gele baldakijn waar een paar van die gele hesjes hun onduidelijke opdracht zitten uit te voeren.
‘Hoezo ongeldig’, roepen Jan en ik gelijktijdig.
‘ONGELDIG’, klinkt het vastberaden vanonder de gele baldakijn.
Er ontstaat een onduidelijke maar zeer geagiteerde discussie tussen de kuikentjes onder het niet meer zo Roomse gele baldakijntje. Niemand weet meer wat te doen. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in.
‘De laatste meting was vier-drie-negen-nul’, zegt de man van de elektronische afstandsmeter op rustige toon. En zo heeft hij een correcte worp, na een onbegrijpelijke ongeldige omweg, alsnog geldig verklaard. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

We worden weer begeleid naar de kantine voor alweer de volgende lange wachttijd.
‘Iemand koffie’, hoor ik.
‘De koffie komt me bijna de strot uit. Ik wil speerwerpen, ik wil gewichtwerpen. Laat er snel een einde komen aan dit theaterdrama . . ‘, antwoordt iemand.
‘Waarom gebeurt er nu eigenlijk niks op het veld’, mompelt de volgende. Ik voel me onpasselijk en machteloos worden tegelijk. Ik moet naar buiten en zoek een plekje om tot bezinning te komen.

Eindelijk mogen we gaan speerwerpen. Verrekt, mijn speer is er niet bij.
‘Waar is mijn speer’, vraag ik in bijna blinde paniek aan een geel hesje.
‘Weet jij of alle speren zijn opgehaald’, vraagt het ene gele hesje aan het andere gele hesje.
‘Nee’, en ze laten mij in tergende onzekerheid in mijn wedstrijdhemdje staan.
‘Ze hadden er eentje afgekeurd omdat er tape om zat, heb ik gehoord’, zegt Han van Dijk.
Ik kijk totaal verslagen naar mijn spikes. Die heb ik zojuist keurig vastgestrikt. Ik kijk naar het materialenhok. Het ligt heel ver weg en dan moet ik ook nog eens met mijn spikes over de trottoirtegels.
‘Waarom zeggen ze dat godverdomme niet eerder, dan had ik die rot tape, waar mijn speer al negen jaar niet voor is afgekeurd, eraf kunnen halen. Wat een stelletje hersenloze onbenullen’.
Mijn wedstrijd is totaal naar de klote. Ik prik drie keer met een ander zijn speer volkomen ongemotiveerd in het gras. Daar tussen door zie ik dat de man in het veld geen rode en witte vlag hanteert, maar simpelweg zijn armen kruist als hij vindt dat de worp ongeldig is. Wij constateren overigens dat de beoordeling geldig-ongeldig meer op willekeur dan op kennis berust.

Ze gaan ook nog eens aan de andere kant van het veld discuswerpen. Ze posteren een extra man zonder geel hesje, maar wel met een fluit én een gele én een witte vlag in het veld.
‘Hedde gij dat ooit al eens eerder gezien’, vraagt mijn sportmaat. Ik heb totaal geen zin in een antwoord en zwijg, dus hij gaat door:
‘Die moet toch een witte en een rode vlag hebben. Trouwens, op het einde van de werpsector hoort toch ook een rode vlag in de grond?’. Maar ik zit er compleet helemaal doorheen. Ik denk, als ze nu eens gekeken hadden bij beide groepen naar de verste werpers op speer en discus. Dan hadden ze geconstateerd dat zich geen enkel probleem kon voordoen op het middenterrein. Nee, daar denken ze niet aan. Zelfs de onontbeerlijke sectorbogen ontbreken, die het voor de jury makkelijker en ons als deelnemers veel duidelijker maken. Of span gewoon een rood-wit lint in het midden van de twee sectoren. Nee, ik voel me een volkomen slaafse getuige van de teloorgang van de Nederlandse atletiek. Ik kan wel huilen van ellende.

Als een zombie onderga ik de laatste wachtbeurt in de kantine. Ik slobber een bak soep weg, en steek de laatste banaan in mijn nek. We slepen ons naar het gewichtwerpen, van mij mogen ze meteen beginnen. Ik werp toch maar een keertje in. Zoals altijd kijk ik om in het veld of de complete werpsector vrij is van alle menselijke sporen. Dat is zo, dus ik draai een keer en gooi de 9,08 kilo het veld in. De schrik slaat me om het hart, ik geef een angstaanjagende gil. Verplaatst een van die blauwe blazers het 10-meter-bordje een onbenullig klein stukje, terwijl mijn kogel boven zijn hoofd zeilt. Iemand die ooit aan gewichtwerpen heeft gedaan, weet hoe dat voelt. Maar ik ben totaal murw geslagen door die hele muppet-show en loop naar die bebrilde idioot met zijn blauwe blazertje en zeg rustig:
‘Wil je dat noooit meer doen . . .’. Maar blijkbaar moet hij zijn blauwe-blazer-eer redden. En denkt zijn gezag te kunnen redden door zich tussen de talrijke kuikentjes te verbergen. Maar ik loop achter hem aan:
‘Je luistert niet, ik schrok me kapot man! Besef je wel wat je deed? Wil je dat potverdomme nooit maar dan ook nooit meer doen?’. Er volgt niets, zelfs geen excuus!

Een geel hesje loopt op ons toe: ‘We gaan beginnen . . .’. Hij passeert daarbij Dirk-Jan, die al even klaarstond. Het volgende gele hesje loopt even later op ons toe: ‘We gaan beginnen . .’. Weer even later komt het volgende gele hesje: ‘We gaan beginnen, ik noem nog even de volgorde. We beginnen met nummer 41 . . . . .’. Ongelooflijk! Natuurlijk kennen we de volgorde, die is niet veranderd sinds vanmorgen 9:00 uur toen we ons voor het eerst moesten melden. Maar ja, dat weten die steeds weer andere gele hesjes weer niet. Dirk-Jan wacht geduldig af tot hij het commando ‘ring-vrij’ krijgt.

’s Nachts lig ik in bed naar het plafond te staren om de dag met mezelf te evalueren. Ik was vandaag getuige van een heuse creepshow. Verschillende groepjes, gekleed in gele hesjes, deden een complete zinloze oefening in jureren. Ze waren vooral met zichzelf bezig en met té veel onduidelijke en voor mij absoluut onherkenbare regeltjes. Wij vormden de totaal onbelangrijke en soms onwillige figuranten, waarop zij hun onbegrijpelijke talloze regeltjes konden botvieren. Ik voelde me acteur en slachtoffer van een spooky theaterstuk. Hoe ontneem je oudere atleten elke motivatie en elk plezier in een atletiekwedstrijd. Ik vraag me ineens af ‘Wat zal die technisch gedelegeerde aan zijn vrouw vertellen als hij thuis komt?’. Diezelfde man die niet eens wist dat Jan Smit de eerste werpvijfkamp in Nederland heeft georganiseerd. Jan moest daarvoor wel eerst uit eigen zak het eerste set werpgewichten uit het buitenland halen.

Je weet wel, die Jan Smit, die een spontane hulde onderging na de wedstrijd. Waarbij een deelneemster een bosje zelf geplukte madeliefjes overhandigde voor de allerliefste werpvijfkamper. Waarbij iedereen nog even was gebleven en voor hem klapte, wat was hij blij met ons bosje bloemen en onze fles wijn. Hij mocht immers geen medaille, we mochten zelfs niet even de microfoon gebruiken, we mochten vandaag eigenlijk niets.

Ik ga slapen, want het leven gaat tenslotte gewoon door. Ons werpers-weekend  NK-masters is verworden tot een trainingsstage voor gele hesjes, tot een thuiswedstrijdje van de Atletiekunie om zo min mogelijk medailles te hoeven uitreiken. Een onnozele hals een zodanig onmogelijk tijdschema in elkaar laten frommelen, zodat straks geen enkele club meer een NK wil organiseren en dat werpers snakken naar hun ‘eigen’ open NK.

Tot slot mijn welgemeende excuses aan de gele hesjes, de kuikentjes en de uilskuikens. Maar hoe had ik jullie anders moeten noemen, zeg het me! Ik roep jullie op, laat je niet als uilskuikens wegzetten. Werp jullie gele trainingshesjes af. Keer terug naar de basis van onze atletiek. Lees de reglementen van de IAAF, wees streng en rechtvaardig en besluit bij twijfel in het voordeel van de atleet.

In de gehorige kamer naast ons in het hotel zingt iemand een laatste lied:
‘We hebben un klupke opgerich
Veur minse met un lillik gezich
Daar heurde gij beij
Daar heurde gij beij’

En met een glimlach val ik in slaap.
Want samen met ons eigen klupke was het toch weer beregezellig.