Ja, fijne kerst, wat stelt dat eigenlijk voor? Kerstmis wordt het sowieso en dat fijne moet je er toch zelf van maken! De feitelijke aanleiding is heel simpel, maar wordt te vaak naar de achtergrond geschoven. Vandaag viert Jezus Christus zijn 2011e verjaardag. Het romantische kerstverhaal op zich spreekt altijd aan, hoe God zijn eigen zoon geboren laat worden in een nederige kribbe te midden van een os en een ezel. In ieder geval was het belangrijk genoeg om onze jaartelling mee te beginnen, de wereld begon weer op ‘nul’. De nieuwgeborene werd welkom geheten door de herders in het veld en van heel ver uit het oosten kwamen slechts drie mannen om hem te aanbidden. Hij heeft indertijd de krant vast niet gehaald, en vanaf het moment dat men wist van zijn bestaan werd hij verguisd en werd er op hem gejaagd. Net zoals nu levert immers iedere bedreiging van de gevestigde orde een potentieel gevaar op. Een moeizame strijd, een leven van goedheid, wijsheid, vergeving en respect begon. Hopelijk weten velen van ons nog hoe het Jezus Christus vergaan is en hoe hij na 33 jaar aan het kruis werd gehangen.
Vanmorgen na een uitgebeid kerstontbijt zaten we naar de herhaling van de documentaire over Nelson Mandela te kijken. Niet dat we de uitzending gemist hadden, maar we moesten het gewoon nog een keer zien. Op 18 juli 1918 werd in Transkei de zoon van een eenvoudige herder geboren, Nelson Mandela. Voor zijn vreedzame strijd tegen de apartheid en tegen de verschrikkelijke vernedering van de zwarte meerderheid werd hij in 1964 tot levenslang veroordeeld op Robbeneiland. De ‘beschaafde’ wereld wist ervan en keek ernaar. Na 27 jaar werd hij uiteindelijk vrijgelaten en vier jaar later was hij de eerste zwarte president van Zuid-Afrika. Tot zover de naakte feiten. In de documentaire kwamen alleen mensen aan het woord, die hem van nabij kennen of meegemaakt hebben. Wat ons daarbij opviel dat iedereen zo diep en emotioneel geraakt werd door deze man, de ogen bleven niet droog. Nelson Mandela, een nederig man, een groot leider die met een ontwapenende glimlach zijn grootste vijanden overtuigde van hun ongelijk, werd een voorbeeld voor iedereen. Gewoon door ‘hoe’ hij zich onverzettelijk inzette voor vrede en gelijkheid in een zo verscheurd land. Die Nelson Mandela, die ook vond dat mannen hun eigen bed moeten opmaken en hun eigen potje moeten koken. Ook dit is een zoon van God, geboren in een hutje op de onmetelijke grasvlakte van Transkei, die als jongen de kudde van zijn vader hoedde, zich wilde inzetten voor gelijke behandeling van de ‘zwarten’, daarvoor 27 jaar werd opgesloten in een kille cel en daarna ongebroken de strijd uiteindelijk won.
Waarom begrepen de Khadaffi’s, de Moebaraks en de Sadam Hoeseins hem niet? Waarom opent hij Assad niet de ogen? Willen jullie het antwoord? Gewoon die hebzuchtige macht, dat niet te stoppen dierlijke instinct om anderen te onderdrukken en zichzelf superieur te stellen! Dat is nou precies het tegenovergestelde van die fijne kerst!
Vanmiddag hebben we onze ‘traditionele’ wandeling gemaakt naar de roze zusters in Steyl. Bij het klooster is een kleine kapel, die een voorzichtige inkijk geeft in de kloosterkerk en op de eeuwigdurende aanbidding van de roze zusters. We waren net op tijd voor het middaggebed, de ‘none’. Door de vitrage zag je het vage roze en witte van de nonnen, die psalmen zongen met ijle sopraanstemmetjes, die zo prachtig nagalmen in de kerk. Een moment voor zelfreflectie en na te denken over die idiote beslissingen die om ons heen worden genomen die de wereld en zijn bewoners onomkeerbaar naar de knoppen helpen. Ja, je kunt het niet beïnvloeden, maar om er in deze sfeer over na te denken kan geen kwaad.
We gaan naar buiten en verzuchten naar elkaar ‘ook dit is een fijne kerst’ en wandelen naar de kapel van de paters SVD. We steken een hele rij kaarsen aan voor mensen die het moeilijker hebben dan wij. Met kerst denk je immers niet aan jezelf, je denkt aan de ander. Net zoals Jezus Christus en Nelson Mandela dat altijd doen en gedaan hebben. Kunnen we nog wat van leren.
zondag 25 december 2011
vrijdag 9 december 2011
Laatste tienkamp in 1977
Een beetje aangemoedigd door de 'Oude atleten' pagina op Facebook ben ik weer eens aan het neuzen in oude plakboeken en oude uitslagen. Heej, blijf even steken in 1977. Het is 't allerlaatste jaar dat ik heb meegedaan aan de Zuidnederlandse Tienkamp kampioenschappen, het was in Roosendaal. Ik weet het nog goed, het was er slecht weer en het waaide ontzettend hard. Zo hard zelfs dat de complete hoogspringmat werd opgetild en twintig meter verder tegen het hekwerk terecht kwam. Ooh ja, we bleven slapen in Roosendaal.
's Avonds zijn we nog op stap gegaan in de binnenstad, we raakten per ongeluk in een homo-bar verzeild. Het was er best wel gezellig, maar niet iedereen van ons vond dat. Eentje bleef er angstvallig met z'n rug stevig tegen de muur staan.
Als ik nu de uitslagen nog eens doorlees besef ik me dat 1977 tevens de doorbraak was van twee nieuwe meerkamptalenten uit onze regio. Hiernaast de krantenknipsels uit 1977, als je er op 'klikt' wordt het wat groter en beter leesbaar.
Waar blijft de tijd, alweer 34 jaar geleden . . . .
's Avonds zijn we nog op stap gegaan in de binnenstad, we raakten per ongeluk in een homo-bar verzeild. Het was er best wel gezellig, maar niet iedereen van ons vond dat. Eentje bleef er angstvallig met z'n rug stevig tegen de muur staan.
Als ik nu de uitslagen nog eens doorlees besef ik me dat 1977 tevens de doorbraak was van twee nieuwe meerkamptalenten uit onze regio. Hiernaast de krantenknipsels uit 1977, als je er op 'klikt' wordt het wat groter en beter leesbaar.
Waar blijft de tijd, alweer 34 jaar geleden . . . .
zondag 4 december 2011
David tegen Goliath
Soms kun je bij sprookjes niet duidelijk genoeg zijn, maar ook hier berust iedere gelijkenis met de werkelijkheid op toeval.
Er was eens een heel gelukkig volkje in het binnenbos. Ze waren klein van postuur en gering in aantal, en omdat ze alles samen deden en deelden waren ze heel gelukkig. Men noemde hen ook wel de Baloren, omdat ze nogal balorig konden zijn en balorigheid in artikel 1 van hun grondwet hadden opgenomen. Ze werden niet groter als asperges en niet dikker dan winterpeen. De balorige vrouwtjes werden elfjes genoemd, gewoonweg omdat de liefde van zelfjes ging. Ze onderscheidden zich van de mannetjes omdat ze niet zo recht waren als asperges en meer wulpse vormen aannamen dan een winterpeen. Vaak droegen ze een door spinnen geweven manteltje, die leken op vleugeltjes als de elfjes heupwiegend door het binnenbos huppelden.
In het balorig binnenbos moest natuurlijk hard gewerkt worden voor de kost, maar dat nam niet weg dat er tijd genoeg overbleef om te sporten en te spelen. De moedersport was Goliath, met de meest balorige onderdelen als lopen, springen en werpen. Er was niet veel accommodatie voor nodig, een klein cirkelvormig lapje bosgrond werd ontdaan van het ruwe bosgras en de grote boskiezels. Daarbinnen werd dan rondjes gelopen, over struikjes gesprongen en met van alles gegooid. Er waren vijf werponderdelen. Zo was er eikeltje stoten en eikeltje slingeren. Met het hoedje van de vliegenzwam werd er paddediscus geworpen, met kleine rechte takjes van gelijke lengte en gewicht moest zover mogelijk worden geworpen. En tenslotte was er het steenslingeren, afgekeken van David tegen Goliath. De elfjes hadden een kniekousje gebreid, ditmaal niet bedoeld om balorige voetjes te warmen maar om een fikse steen in te stoppen. De kous werd dan rond geslingerd en zover mogelijk weggegooid. Een stekelige dichte haag meidoorn garandeerde de veiligheid voor de balorige kindertjes. Na het laatste onderdeel werden de afstanden opgeteld en die de hoogste totaalafstand over vijf onderdelen haalde, mocht een zwoele nacht op het Eros-eilandje doorbrengen met de wilde elfjes. Het gebeurde wel eens dat er niet veel later een huwelijksfeest was omdat er een balorig motje onderweg was. De baloren maalden daar niet om.
En de baloren en de elfjes leefden nog lang en gelukkig? Dat had je gedacht! Geregeld toog men op wedstrijd in het immense buitenbos, ieder jaar verzamelden zich de beste werpers bij de Tusporen en de Hanzoren. En uiteraard ook de jaarlijkse thuiswedstrijd bij de Baloren zelf. Heel geniepig en heel geleidelijk groeide er tweespalt, binnen het cirkeltje in het binnenbos ontstonden twee groepen. Allereerst de Nerodivads, ze waren het meest omvangrijk. Althans in aantal, niet in omvang, want zij leken het meest op die asperges. Zij liepen alsmaar rondjes, waardoor ze alsmaar magerder werden. Omdat ze zo mager werden gingen ze weliswaar steeds harder lopen, maar werden aldus volkomen ongeschikt om bomen te kappen en vruchten te torsen. Hun elfjes moesten het zware werk overnemen en dat leidt niet naar een gelukkig bestaan. En zeg nu zelf, vrijen met zo’n koud wit asperges-stengeltje nodigt niet erg uit.
Op het binnenterrein was een klein groepje werpers aan de gang. Tegengesteld aan de Nerodivads hadden zij de geuzennaam Davidoren gekregen, vanwege de eerdergenoemde David die Goliath versloeg met zijn slingersteen. Zij hadden meer het aanzien van massieve winterpenen met een frisse kleur, waar je als elfje stevig houvast aan hebt. Andersom werden de elfjes door de Davidoren met gemak op handen gedragen.
Ondanks het ontbreken van een aandelenbeurs werd het crisistijd in het binnenbos, enerzijds de baloren die na het rondjes lopen te moe waren om te werken en de andere baloren, die trainden om daarna harder te kunnen werken. Ook het kamp van de elfjes werd sterk verdeeld, de Nerodiva’s waren jaloers op de elfjes van de werpers, de Gooi-ze elfjes. En niets ergers en gemener als ruziënde elfjes, zeg ’t nou zelfjes.
Zo gebeurde het dat vorig jaar de Hanzoren en Baloren hun spelen op dezelfde dag hadden gepland. De Davidoren staken daar tijdig een stokje voor, met de grote Hanoor werden datums verschoven, hèhè dat ging net goed. Nu konden beide werpfeesten tot een gigantisch succes uitgroeien. Echter als straf werden de Gooi-ze elfjes geweerd bij hun eigen thuisspelen. In het najaarszonnetje zaten daar de lieftallige Gooi-ze elfjes op een rijtje, ze mochten niet meehelpen en konden slechts werkeloos toezien op hun eigen Davidoren. En ja, hoe gaat dat dan, dubbel gigantisch succes valt niet bij iedereen goed, en zelfs in sprookjes moet je dat dan gewoon de nek omdraaien.
Komend jaar staat het werpfeest van de Hanzoren en de Baloren wéér op dezelfde dag gepland. Wat een verschrikkelijk balorig drama, boze tongen beweren dat één elfje dwars lag. En daar moeten twee geweldige werpfeesten en alle Davidoren het tegen afleggen. Maar het binnenbos draait door, voor de Gooi-ze elfjes maakt ’t niet uit. Ze mochten toch al niet meedoen en blijven als één goede fee achter hun Davidoren staan.
Nou, ho effe, dat met die goeie en slechte fee is weer een ander sprookje. Tsja, het is ook allemaal zóó verwarrend, soms krijg je ook het balorige gevoel dat je in een akelig griezelig buitensprookjesbos bent beland.
En toch leefden ze nog lang en gelukkig.
Er was eens een heel gelukkig volkje in het binnenbos. Ze waren klein van postuur en gering in aantal, en omdat ze alles samen deden en deelden waren ze heel gelukkig. Men noemde hen ook wel de Baloren, omdat ze nogal balorig konden zijn en balorigheid in artikel 1 van hun grondwet hadden opgenomen. Ze werden niet groter als asperges en niet dikker dan winterpeen. De balorige vrouwtjes werden elfjes genoemd, gewoonweg omdat de liefde van zelfjes ging. Ze onderscheidden zich van de mannetjes omdat ze niet zo recht waren als asperges en meer wulpse vormen aannamen dan een winterpeen. Vaak droegen ze een door spinnen geweven manteltje, die leken op vleugeltjes als de elfjes heupwiegend door het binnenbos huppelden.
In het balorig binnenbos moest natuurlijk hard gewerkt worden voor de kost, maar dat nam niet weg dat er tijd genoeg overbleef om te sporten en te spelen. De moedersport was Goliath, met de meest balorige onderdelen als lopen, springen en werpen. Er was niet veel accommodatie voor nodig, een klein cirkelvormig lapje bosgrond werd ontdaan van het ruwe bosgras en de grote boskiezels. Daarbinnen werd dan rondjes gelopen, over struikjes gesprongen en met van alles gegooid. Er waren vijf werponderdelen. Zo was er eikeltje stoten en eikeltje slingeren. Met het hoedje van de vliegenzwam werd er paddediscus geworpen, met kleine rechte takjes van gelijke lengte en gewicht moest zover mogelijk worden geworpen. En tenslotte was er het steenslingeren, afgekeken van David tegen Goliath. De elfjes hadden een kniekousje gebreid, ditmaal niet bedoeld om balorige voetjes te warmen maar om een fikse steen in te stoppen. De kous werd dan rond geslingerd en zover mogelijk weggegooid. Een stekelige dichte haag meidoorn garandeerde de veiligheid voor de balorige kindertjes. Na het laatste onderdeel werden de afstanden opgeteld en die de hoogste totaalafstand over vijf onderdelen haalde, mocht een zwoele nacht op het Eros-eilandje doorbrengen met de wilde elfjes. Het gebeurde wel eens dat er niet veel later een huwelijksfeest was omdat er een balorig motje onderweg was. De baloren maalden daar niet om.
En de baloren en de elfjes leefden nog lang en gelukkig? Dat had je gedacht! Geregeld toog men op wedstrijd in het immense buitenbos, ieder jaar verzamelden zich de beste werpers bij de Tusporen en de Hanzoren. En uiteraard ook de jaarlijkse thuiswedstrijd bij de Baloren zelf. Heel geniepig en heel geleidelijk groeide er tweespalt, binnen het cirkeltje in het binnenbos ontstonden twee groepen. Allereerst de Nerodivads, ze waren het meest omvangrijk. Althans in aantal, niet in omvang, want zij leken het meest op die asperges. Zij liepen alsmaar rondjes, waardoor ze alsmaar magerder werden. Omdat ze zo mager werden gingen ze weliswaar steeds harder lopen, maar werden aldus volkomen ongeschikt om bomen te kappen en vruchten te torsen. Hun elfjes moesten het zware werk overnemen en dat leidt niet naar een gelukkig bestaan. En zeg nu zelf, vrijen met zo’n koud wit asperges-stengeltje nodigt niet erg uit.
Op het binnenterrein was een klein groepje werpers aan de gang. Tegengesteld aan de Nerodivads hadden zij de geuzennaam Davidoren gekregen, vanwege de eerdergenoemde David die Goliath versloeg met zijn slingersteen. Zij hadden meer het aanzien van massieve winterpenen met een frisse kleur, waar je als elfje stevig houvast aan hebt. Andersom werden de elfjes door de Davidoren met gemak op handen gedragen.
Ondanks het ontbreken van een aandelenbeurs werd het crisistijd in het binnenbos, enerzijds de baloren die na het rondjes lopen te moe waren om te werken en de andere baloren, die trainden om daarna harder te kunnen werken. Ook het kamp van de elfjes werd sterk verdeeld, de Nerodiva’s waren jaloers op de elfjes van de werpers, de Gooi-ze elfjes. En niets ergers en gemener als ruziënde elfjes, zeg ’t nou zelfjes.
Zo gebeurde het dat vorig jaar de Hanzoren en Baloren hun spelen op dezelfde dag hadden gepland. De Davidoren staken daar tijdig een stokje voor, met de grote Hanoor werden datums verschoven, hèhè dat ging net goed. Nu konden beide werpfeesten tot een gigantisch succes uitgroeien. Echter als straf werden de Gooi-ze elfjes geweerd bij hun eigen thuisspelen. In het najaarszonnetje zaten daar de lieftallige Gooi-ze elfjes op een rijtje, ze mochten niet meehelpen en konden slechts werkeloos toezien op hun eigen Davidoren. En ja, hoe gaat dat dan, dubbel gigantisch succes valt niet bij iedereen goed, en zelfs in sprookjes moet je dat dan gewoon de nek omdraaien.
Komend jaar staat het werpfeest van de Hanzoren en de Baloren wéér op dezelfde dag gepland. Wat een verschrikkelijk balorig drama, boze tongen beweren dat één elfje dwars lag. En daar moeten twee geweldige werpfeesten en alle Davidoren het tegen afleggen. Maar het binnenbos draait door, voor de Gooi-ze elfjes maakt ’t niet uit. Ze mochten toch al niet meedoen en blijven als één goede fee achter hun Davidoren staan.
Nou, ho effe, dat met die goeie en slechte fee is weer een ander sprookje. Tsja, het is ook allemaal zóó verwarrend, soms krijg je ook het balorige gevoel dat je in een akelig griezelig buitensprookjesbos bent beland.
En toch leefden ze nog lang en gelukkig.
woensdag 30 november 2011
A.V.Dysneicetus
Soms lees je dingen waarvan je denkt ‘verdomd, dat had ik zelf kunnen schrijven’. Dit keer gaat het over de oude antieke spelen. Een verhaal over de eerste Olympische spelen op de berg Olympus in het nu zieltogende en bijna failliete Griekenland. We hebben enkele jaren geleden een rondreis gemaakt langs die oude antieke stadions. Marijke was me geregeld kwijt als ik weer zat weg te dromen op die stenen tribunes. Natuurlijk moest ik afpassen of de lengte van het stadion ook wel 192 meter was. En ik kon me niet beheersen om beide armen omhoog te strekken bij het overschrijden van de finish. Applaus belemmerde mijn denkproces. Duizenden klappende handen glijden als een warme douche over me heen. In een waas zie ik een dikke man in een smetteloos wit kleed naderen. Hij drukt me een groen lauwerkransje op de kale kruin. Iemand pakt me bij de hand, het is Marijke die voor me staat:’heej dromer, kunnen we weer verder’.
Heerlijk, lees onderstaand verslag van twee dagen Olympische spelen en oordeel zelf.
De tweede dag
‘Op Uw plaatsen...!’ De scheidsrechter in zijn purperen gewaad en een krans van laurierbladen om het hoofd, heft zijn hand omhoog. Vier atleten, volledig naakt, staan klaar om elkaar te bestrijden op het 'stadion' , een hardloopwedstrijd over ruim 192 meter, de lengte van het stadion. Elke vezel in hun lichaam is gespannen. Op de stenen banken langs het stadion houden vele duizenden Grieken de adem in. Het gouden beeld van Zeus, vlammend in de zonnestralen, ziet neer op dit grootse gebeuren.
'Af!' Vier lopers schieten als bliksemschichten uit de startdrempels. Ineens is het stadion een orkaan van lawaai. De aanmoedigingen barsten los. Iedereen wil dat de atleet van zijn stad de overwinning zal behalen. Die zal dan de olijftakken om zijn slapen krijgen, zijn beeltenis zal in marmer gehouwen worden en misschien zullen de Spelen naar hem worden vernoemd. Het is Talaus die een kleine voorsprong neemt. Talaus komt uit Sparta. De aanmoedigingen zijn oorverdovend en het is niet moeilijk te raden uit welke hoek de toejuichingen komen. De Spartanen schreeuwen, gillen, tieren. Ook Talaus zelf laat zich niet onbetuigd. Hij loopt alsof Hades, de God uit de onderwereld, hem op de hielen zit. Hij moedigt zichzelf aan met luide kreten, misschien ook wel om zijn tegenstanders angst aan te jagen. Maar dan komt een tenger ventje naar voren. Het is Scopias van Thebe. El voor el wint hij op zijn tegenstander. Slechts enkele ellen scheiden hen nog van de eindstreep. Dan werpt Scopias zijn schoudertjes naar voren en gooit als het ware zijn tenger lijfje over de eindstreep. Languit schuurt hij over het zand. Maar hij voelt niets van dit alles. 'De zege is voor Scopias van Thebe...!' Wat een eer voor deze atleet. Hij knielt voor het altaar van Zeus en veegt het stof uit zijn gezicht.
De derde dag
Vandaag is het de dag van het pentatlon, de vijfkamp. Dysneicetus uit Croton staat klaar om de discus te werpen, een platte, afgeronde schijf van ongeveer 4 kilo. Het machtige bovenlichaam iets naar voren gebogen zwaait hij enkele keren met zijn armen voor- en achterwaarts. De snelheid van de beweging wordt steeds groter. Het stadion houdt de adem in. Ineens draait hij als een wervelwind in de rondte en met een zoevend geluid vliegt de discus uit zijn hand. De scheidsrechters snellen toe om een stokje te plaatsen op de plek waar de discus is neergekomen. 'Vijfennegentig voet,' wordt bekendgemaakt. Daverende bijval van de tribunes. Niemand zal de man uit Croton overtreffen, dat is vrijwel zeker. Dysneicetus staat klaar voor het tweede onderdeel van het pentatlon, het verspringen. Ineengedrongen staat hij daar, één bonk spieren. Er klinkt fluitspel. De man heeft in elke hand een brok lood van 4 kilo. Zijn vingers steken door gaten in het lood. Dan komt de aanloop. Als een adelaar zweeft hij door de lucht. De handen worden met een ruk naar voren gegooid. De brokken lood moeten hem de snelheid geven om te kunnen vliegen. De fluitspeler ontlokt schrille tonen aan zijn instrument. Met een duidelijk hoorbare plof landt Dysneicetus in het zand. Zijn afstand is genoeg voor een derde plaats, naar later zal blijken. Nu omknelt de rechterhand van Dysneicetus de essenhouten speer. Staat hij niet bekend als de man die de speer verder kan werpen dan wie dan ook in Croton? Met de linkerhand veegt hij liefkozend langs de metalen speerpunt. Dan knielt hij op één knie. Het is alsof hij bidt tot zijn goden. Dan komt hij overeind, zwiept het prachtige naakte lichaam als een veer naar achter en met een fluitend geluid doorklieft de speer de lucht. Trillend blijft hij in de grond steken. Honderdnegentig voet! Zijn tweede overwinning in de vijfkamp is een feit. Nog één overwinning scheidt hem van de absolute zegepraal. Daarvoor zijn drie overwinningen nodig. Er resten nog hardlopen en worstelen. Zal het hem lukken?
In zijn hart weet Dysneicetus dat hij zich niet meten kan met de razendsnelle atleet Scopias uit Thebe. Een vage hoop heeft hij echter nog steeds. Maar Dysneicetus wordt royaal verslagen door de man uit Thebe. Nu staat hij tegenover Simonides uit Keon, zijn tegenstander bij het worstelen. De huid van Dysneicetus glanst van de olie. Zijn tenen krommen zich in het zand en loerend draait hij om Simonides heen om een zwakke plek in diens verdediging te vinden. Simonides is waakzaam. Niet voor niets is hij kampioen van Keon. Bovendien is hij zwaarder gebouwd dan Dysneicetus, hoewel die weer het voordeel heeft dat hij iets langer is. Dan klinken luide kreten. Als twee beren stormen de twee mannen op elkaar in, tastend naar houvast aan elkaars lichaam. Het is één glibberig gekronkel van armen en benen. Het stadion staat op zijn kop! Het lawaai moet tot in Elis te horen zijn! Plotseling schiet de linkerarm van Dysneicetus onder de oksel van Simonides door om vervolgens als de arm van een inktvis weer terug te komen over de schouder, onder de kin van Simonides. Even kan deze zich staande houden. Hij probeert zich te ontworstelen aan de klemmende greep van Dysneicetus. Vergeefs, hij gaat languit! Hij ligt op zijn buik en voelt de knie van zijn tegenstander op zijn rug. Hij kan geen vin meer verroeren. De strijd is gestreden.
De drie overwinningen voor Dysneicetus betekenen de absolute overwinning in het pentatlon. Als één man rijzen de toeschouwers van hun zitplaatsen. Vergeten is de kwelling van de miljoenen muggen en vliegen, die het leven op de tribunes bijna ondraaglijk maken. Er is een held te bejubelen: Dysneicetus, de man uit Croton. De olie- en zandlaag wordt met sikkelvormige schrapers van zijn huid gekrabd. Hij hoort ternauwernood het oorverdovend lawaai van de duizenden. Hij is triomfator in het pentatlon. En daarvoor dankt hij Zeus!
[mijn dank gaat naar: http://jvpoll.home.xs4all.nl/wdo/GRIEKEN/SPORT/OLYMP.HTM]
Dat moet toch geweldig geweest zijn, en wees nu eerlijk. Als je nog een naam zoekt voor een atletiekvereniging, wat dacht je van Dysneicetus. De naam is een beetje lang, doet een beetje denken aan Disneyland, maar wat een atleet. En helaas, Scopias is al vergeven, je weet nog wel, dat tengere hardlopertje.
Heerlijk, lees onderstaand verslag van twee dagen Olympische spelen en oordeel zelf.
De tweede dag
‘Op Uw plaatsen...!’ De scheidsrechter in zijn purperen gewaad en een krans van laurierbladen om het hoofd, heft zijn hand omhoog. Vier atleten, volledig naakt, staan klaar om elkaar te bestrijden op het 'stadion' , een hardloopwedstrijd over ruim 192 meter, de lengte van het stadion. Elke vezel in hun lichaam is gespannen. Op de stenen banken langs het stadion houden vele duizenden Grieken de adem in. Het gouden beeld van Zeus, vlammend in de zonnestralen, ziet neer op dit grootse gebeuren.
'Af!' Vier lopers schieten als bliksemschichten uit de startdrempels. Ineens is het stadion een orkaan van lawaai. De aanmoedigingen barsten los. Iedereen wil dat de atleet van zijn stad de overwinning zal behalen. Die zal dan de olijftakken om zijn slapen krijgen, zijn beeltenis zal in marmer gehouwen worden en misschien zullen de Spelen naar hem worden vernoemd. Het is Talaus die een kleine voorsprong neemt. Talaus komt uit Sparta. De aanmoedigingen zijn oorverdovend en het is niet moeilijk te raden uit welke hoek de toejuichingen komen. De Spartanen schreeuwen, gillen, tieren. Ook Talaus zelf laat zich niet onbetuigd. Hij loopt alsof Hades, de God uit de onderwereld, hem op de hielen zit. Hij moedigt zichzelf aan met luide kreten, misschien ook wel om zijn tegenstanders angst aan te jagen. Maar dan komt een tenger ventje naar voren. Het is Scopias van Thebe. El voor el wint hij op zijn tegenstander. Slechts enkele ellen scheiden hen nog van de eindstreep. Dan werpt Scopias zijn schoudertjes naar voren en gooit als het ware zijn tenger lijfje over de eindstreep. Languit schuurt hij over het zand. Maar hij voelt niets van dit alles. 'De zege is voor Scopias van Thebe...!' Wat een eer voor deze atleet. Hij knielt voor het altaar van Zeus en veegt het stof uit zijn gezicht.
De derde dag
Vandaag is het de dag van het pentatlon, de vijfkamp. Dysneicetus uit Croton staat klaar om de discus te werpen, een platte, afgeronde schijf van ongeveer 4 kilo. Het machtige bovenlichaam iets naar voren gebogen zwaait hij enkele keren met zijn armen voor- en achterwaarts. De snelheid van de beweging wordt steeds groter. Het stadion houdt de adem in. Ineens draait hij als een wervelwind in de rondte en met een zoevend geluid vliegt de discus uit zijn hand. De scheidsrechters snellen toe om een stokje te plaatsen op de plek waar de discus is neergekomen. 'Vijfennegentig voet,' wordt bekendgemaakt. Daverende bijval van de tribunes. Niemand zal de man uit Croton overtreffen, dat is vrijwel zeker. Dysneicetus staat klaar voor het tweede onderdeel van het pentatlon, het verspringen. Ineengedrongen staat hij daar, één bonk spieren. Er klinkt fluitspel. De man heeft in elke hand een brok lood van 4 kilo. Zijn vingers steken door gaten in het lood. Dan komt de aanloop. Als een adelaar zweeft hij door de lucht. De handen worden met een ruk naar voren gegooid. De brokken lood moeten hem de snelheid geven om te kunnen vliegen. De fluitspeler ontlokt schrille tonen aan zijn instrument. Met een duidelijk hoorbare plof landt Dysneicetus in het zand. Zijn afstand is genoeg voor een derde plaats, naar later zal blijken. Nu omknelt de rechterhand van Dysneicetus de essenhouten speer. Staat hij niet bekend als de man die de speer verder kan werpen dan wie dan ook in Croton? Met de linkerhand veegt hij liefkozend langs de metalen speerpunt. Dan knielt hij op één knie. Het is alsof hij bidt tot zijn goden. Dan komt hij overeind, zwiept het prachtige naakte lichaam als een veer naar achter en met een fluitend geluid doorklieft de speer de lucht. Trillend blijft hij in de grond steken. Honderdnegentig voet! Zijn tweede overwinning in de vijfkamp is een feit. Nog één overwinning scheidt hem van de absolute zegepraal. Daarvoor zijn drie overwinningen nodig. Er resten nog hardlopen en worstelen. Zal het hem lukken?
In zijn hart weet Dysneicetus dat hij zich niet meten kan met de razendsnelle atleet Scopias uit Thebe. Een vage hoop heeft hij echter nog steeds. Maar Dysneicetus wordt royaal verslagen door de man uit Thebe. Nu staat hij tegenover Simonides uit Keon, zijn tegenstander bij het worstelen. De huid van Dysneicetus glanst van de olie. Zijn tenen krommen zich in het zand en loerend draait hij om Simonides heen om een zwakke plek in diens verdediging te vinden. Simonides is waakzaam. Niet voor niets is hij kampioen van Keon. Bovendien is hij zwaarder gebouwd dan Dysneicetus, hoewel die weer het voordeel heeft dat hij iets langer is. Dan klinken luide kreten. Als twee beren stormen de twee mannen op elkaar in, tastend naar houvast aan elkaars lichaam. Het is één glibberig gekronkel van armen en benen. Het stadion staat op zijn kop! Het lawaai moet tot in Elis te horen zijn! Plotseling schiet de linkerarm van Dysneicetus onder de oksel van Simonides door om vervolgens als de arm van een inktvis weer terug te komen over de schouder, onder de kin van Simonides. Even kan deze zich staande houden. Hij probeert zich te ontworstelen aan de klemmende greep van Dysneicetus. Vergeefs, hij gaat languit! Hij ligt op zijn buik en voelt de knie van zijn tegenstander op zijn rug. Hij kan geen vin meer verroeren. De strijd is gestreden.
De drie overwinningen voor Dysneicetus betekenen de absolute overwinning in het pentatlon. Als één man rijzen de toeschouwers van hun zitplaatsen. Vergeten is de kwelling van de miljoenen muggen en vliegen, die het leven op de tribunes bijna ondraaglijk maken. Er is een held te bejubelen: Dysneicetus, de man uit Croton. De olie- en zandlaag wordt met sikkelvormige schrapers van zijn huid gekrabd. Hij hoort ternauwernood het oorverdovend lawaai van de duizenden. Hij is triomfator in het pentatlon. En daarvoor dankt hij Zeus!
[mijn dank gaat naar: http://jvpoll.home.xs4all.nl/wdo/GRIEKEN/SPORT/OLYMP.HTM]
Dat moet toch geweldig geweest zijn, en wees nu eerlijk. Als je nog een naam zoekt voor een atletiekvereniging, wat dacht je van Dysneicetus. De naam is een beetje lang, doet een beetje denken aan Disneyland, maar wat een atleet. En helaas, Scopias is al vergeven, je weet nog wel, dat tengere hardlopertje.
zondag 20 november 2011
Hoe is het ermee
Goedemorgen lieve weblog, hoe is het ermee. Nee, ik was je niet vergeten, hoogstens 'n beetje verwaarloosd. Geen excuus, slechts een korte uitleg. Afgelopen periode hebben we het erg druk gehad. Na een maandje zonnen aan de Côte d'Azur, gevolgd door 'n maand intensief atletieken zitten we nu alweer drie weken in Varaignes. Een pittoresk dorpje in de Perigord Vert, de noordpunt van de Dordogne. Voor schrijven ontbreekt dan vaak de tijd, vooral ook door het afwerken van mijn boek 'Historiek van de familie Titulaer'.
Maar natuurlijk was er inspiratie genoeg, het leven confronteert je iedere dag opnieuw weer met zorg, plezier, ergernis, belachelijke voorvallen en gelukkig een schaterlach. Komende winter ga ik me weer concentreren op mijn geliefde atletiek, specifiek de werpvijfkamp en op mijn voorbereiding op het komende seizoen. Ik hoop 65 jaar te worden, dat betekent een nieuwe klasse en een nieuwe uitdaging. Natuurlijk wil ik weer zo hoog mogelijk op de 'bestenlijsten' komen.
Marijke heeft in Frankrijk wat filmpjes gemaakt, waarop te zien is dat ik niet heb stilgezeten. Er moet elke dag wat gedaan worden. Het weer in Frankrijk werkte mee. Maar komende week gaan we terug naar huis, de camper gaat in de winterstalling . .
donderdag 29 september 2011
Merovingische hutkom gevonden in Blerick
Heb je het ook gelezen? Op het kazerneterrein in Blerick is een bijzondere vondst gedaan. Een zogenaamde Merovingische hutkom uit de vijfde eeuw. Archeologen vonden een verkleuring in het zand die bewijst dat er toen een klein gebouwtje heeft gestaan. Volgens de gemeentearcheoloog is het een topvondst, die erop wijst dat het gebied al in de vijfde eeuw permanent werd bewoond. Dit maakt de kans dat er ook een Romeinse nederzetting wordt gevonden misschien wel groter. Nederzettingen uit de vroege middeleeuwen werden namelijk vaak gebouwd bij eerdere Romeinse nederzettingen.
De Merovingen behoorden tot een dynastie van Frankische koningen, die een regelmatig veranderend gebied in delen van het huidige België, Frankrijk en Duitsland regeerden van de 5e tot in de 8e eeuw. De Merovingische dynastie dankt zijn naam aan Merovech, een min of meer legendarische koning van de Salische Franken van 447 tot 457. De hoofdstad van het rijk was tot 486 gelegen in Doornik. Sinds wanneer dit het geval was is onduidelijk. Onder de Merovingen kreeg langzaamaan het middeleeuwse feodalisme gestalte, onder andere door het aanstellen van hertogen die verantwoordelijk werden voor het regeren, verdedigen en rechtspreken in delen van het Frankische koninkrijk. De Karolingen onttroonden de Merovingen in 751, toen Pepijn de Korte de Frankische edelen achter zich kreeg en de laatste Merovingische koning, Childerik III, afzette. De woonhuizen van een Merovingische nederzetting waren circa 6 bij 10 meter en bezaten enige vertrekken om een ingangshalletje met de deur in de lange gevel. Het schilddak rustte op twee nokbalkdragers midden in de plattegrond en de wanden bestonden uit vakwerk met een vulling van leem. De grote woningen waren omgeven door kleine verdiepte hutkommen van 3 bij 4 meter.
Al sinds het begin van onze jaartelling was Blariacum, het huidige Blerick, een waarschijnlijk onbeduidende Romeinse nederzetting bij een kruispunt van wegen. Blariacum staat vermeld op de alom bekende Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana). Op de route Atuaca (Tongeren) - Noviomagi (Nijmegen) vermeldt de kaart tussen Catualium (Heel) en Ceuclum (Cuijk) de plaats Blariacum (Blerick). Er was een verbinding over de Maas met Sablones, waar de verbindingsweg liep tussen Coriovallum (Heerlen) en Colonia Ulpia Traiana (Xanten). Er is een krampachtige discussie aan de gang of Sablones het huidige Venlo of het Duitse Kaldenkerken was. Want die van Venlo willen ook wel graag ‘meer historische’ bekendheid. Eigenlijk wat vreemd, want ze hebben alle mogelijke sporen inmiddels uiterst degelijk gesloopt. Sablones betekent overigens zand, en totdat het sluitende bewijs geleverd is, zand erover!
Er is wel veel onderzoek gedaan door Günther Nonninger (Leuth) en Harry Bouten (Panningen) naar Romeinse aanwezigheid in onze regio. Zij zijn van mening dat er in Leuth een Romeins legerkamp is geweest, ergens in het achterland van de Leuther Mühle. Dit feit en het Venlose Jaomerdal hebben volgens hen een tragische verbinding. Door het Jaomerdal liep een lange weg, die vanaf het hoge plateau - waar nabij Leuth een groot Romeins kamp gelegen was - in het Maasdal voerde naar de doorwaadbare oversteekplaats bij Swalmen. Toen het vertrekkende 14e legioen van Julius Caesar in het jaar 54 voor Christus door dit dal trok, werd het in een hinderlaag gelokt, overvallen en grotendeels uitgemoord door Ambiorix, de leider van de volksstam Eburonen. Het is tevens de eerste keer dat in oude teksten een precieze beschrijving gegeven wordt van de nood van de duizenden soldaten die gewond achterbleven op het slagveld. Letterlijk schrijft Julius Caesar de berichten van de weinige overlevenden van de slag in zijn boek De Bello Gallico: 'Het was een geschreeuw en gejammer in het dal'. En ook hier zou het hulpgeroep en gejammer van de gewonde soldaten dagenlang tot in de verre omtrek te horen zijn geweest, waardoor ook dit dal zijn naam kreeg. Maar waarom staken ze niet over van Sablones naar Blariacum?
Na (waarschijnlijk) de bescheiden Romeinse nederzetting en de Merovingen bleef het kazerneterrein in Blerick erg in trek. Rond 1450 was er een Venloos verdedigingswerk op de westelijke Maasoever, achter veerhuis De Staay, op de plek van de huidige kazerne. Het was niet meer dan een houten palissade. Rond Venlo werd een gordel van bolwerken en grachten aangelegd. De soldaten waren toen veelal bij de burgerij ingekwartierd.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog deed Willem van Oranje in 1572 als eerste een poging de stad Venlo te veroveren op Filips II van Spanje, maar deze poging mislukte. In 1597 deed diens zoon, Maurits, op 12-jarige leeftijd opnieuw een poging. Dit keer lukte het wel en werd Venlo ingenomen.
In 1585 werd op de westelijke Maasoever een hoornwerk aangelegd, een ‘buitenwerk’ bij een vesting. Dit hoornwerk, bestaande uit een schans met wachthuis, deed het jaar daarop dienst als uitvalsbasis bij de belegering door Alexander Farnese, hertog van Parma in dienst van de koning van Spanje.
In 1632 veroverde prins Frederik Hendrik (de Stedendwinger), tijdens de Tachtigjarige Oorlog, Venlo op de Spanjaarden. In 1637 verloor hij de stad, na een lange en zware belegering, weer aan dezelfde Spanjaarden. Deze Spanjaarden wilden de stad beter kunnen verdedigen. Hoewel er sinds de zestiende eeuw al een aardige verdedigingsstructuur aan de Maaszijde bestond, het Steenen Bolwerck, werd toch besloten om aan de overzijde van de Maas een fort te bouwen. Fort Sint-Michiel was dat nieuwe fort en werd genoemd naar de aartsengel Michaël, die in het hoofdstuk Openbaringen van de bijbel oorlog voert tegen Satan en beschermer is van het vrome Israël. De bouw van Fort Sint-Michiel startte in 1641 op Michielsdag, 29 september. Op de dag dat ik dit schrijf dus exact 370 jaar geleden. In 1646 deed Frederik Hendrik een poging om het fort en de stad Venlo wederom in handen te krijgen.
Uit de achttiende eeuw dateren enkele rapporten die zich negatief uitlaten over de kwaliteit van Fort Sint-Michiel. Het fort lag te ver van de Maas, was daardoor relatief eenvoudig door de vijand in te nemen, waarna het juist als uitvalsbasis tegen de stad kon worden gebruikt. Daarom werd in 1831 tussen Fort Sint-Michiel en de Maas het aarden Fort Leopold aangelegd. Diverse Blerickenaren, waaronder mijn voorvaderen, werd hiertoe de grond afgepikt, gewoon gestolen. Ik wacht nog steeds wanneer dit wordt teruggegeven.
Op de sporen uit het verleden van het kazerneterrein in Blerick moet in de toekomst onder meer het nieuwe stadion van VVV komen. Wordt er toch weer gevochten aan de Blerickse kant ter meerdere eer en glorie van Venlo, of Sablones . . . zand erover.
De Merovingen behoorden tot een dynastie van Frankische koningen, die een regelmatig veranderend gebied in delen van het huidige België, Frankrijk en Duitsland regeerden van de 5e tot in de 8e eeuw. De Merovingische dynastie dankt zijn naam aan Merovech, een min of meer legendarische koning van de Salische Franken van 447 tot 457. De hoofdstad van het rijk was tot 486 gelegen in Doornik. Sinds wanneer dit het geval was is onduidelijk. Onder de Merovingen kreeg langzaamaan het middeleeuwse feodalisme gestalte, onder andere door het aanstellen van hertogen die verantwoordelijk werden voor het regeren, verdedigen en rechtspreken in delen van het Frankische koninkrijk. De Karolingen onttroonden de Merovingen in 751, toen Pepijn de Korte de Frankische edelen achter zich kreeg en de laatste Merovingische koning, Childerik III, afzette. De woonhuizen van een Merovingische nederzetting waren circa 6 bij 10 meter en bezaten enige vertrekken om een ingangshalletje met de deur in de lange gevel. Het schilddak rustte op twee nokbalkdragers midden in de plattegrond en de wanden bestonden uit vakwerk met een vulling van leem. De grote woningen waren omgeven door kleine verdiepte hutkommen van 3 bij 4 meter.
Al sinds het begin van onze jaartelling was Blariacum, het huidige Blerick, een waarschijnlijk onbeduidende Romeinse nederzetting bij een kruispunt van wegen. Blariacum staat vermeld op de alom bekende Peutinger kaart (Tabula Peutingeriana). Op de route Atuaca (Tongeren) - Noviomagi (Nijmegen) vermeldt de kaart tussen Catualium (Heel) en Ceuclum (Cuijk) de plaats Blariacum (Blerick). Er was een verbinding over de Maas met Sablones, waar de verbindingsweg liep tussen Coriovallum (Heerlen) en Colonia Ulpia Traiana (Xanten). Er is een krampachtige discussie aan de gang of Sablones het huidige Venlo of het Duitse Kaldenkerken was. Want die van Venlo willen ook wel graag ‘meer historische’ bekendheid. Eigenlijk wat vreemd, want ze hebben alle mogelijke sporen inmiddels uiterst degelijk gesloopt. Sablones betekent overigens zand, en totdat het sluitende bewijs geleverd is, zand erover!
Er is wel veel onderzoek gedaan door Günther Nonninger (Leuth) en Harry Bouten (Panningen) naar Romeinse aanwezigheid in onze regio. Zij zijn van mening dat er in Leuth een Romeins legerkamp is geweest, ergens in het achterland van de Leuther Mühle. Dit feit en het Venlose Jaomerdal hebben volgens hen een tragische verbinding. Door het Jaomerdal liep een lange weg, die vanaf het hoge plateau - waar nabij Leuth een groot Romeins kamp gelegen was - in het Maasdal voerde naar de doorwaadbare oversteekplaats bij Swalmen. Toen het vertrekkende 14e legioen van Julius Caesar in het jaar 54 voor Christus door dit dal trok, werd het in een hinderlaag gelokt, overvallen en grotendeels uitgemoord door Ambiorix, de leider van de volksstam Eburonen. Het is tevens de eerste keer dat in oude teksten een precieze beschrijving gegeven wordt van de nood van de duizenden soldaten die gewond achterbleven op het slagveld. Letterlijk schrijft Julius Caesar de berichten van de weinige overlevenden van de slag in zijn boek De Bello Gallico: 'Het was een geschreeuw en gejammer in het dal'. En ook hier zou het hulpgeroep en gejammer van de gewonde soldaten dagenlang tot in de verre omtrek te horen zijn geweest, waardoor ook dit dal zijn naam kreeg. Maar waarom staken ze niet over van Sablones naar Blariacum?
Na (waarschijnlijk) de bescheiden Romeinse nederzetting en de Merovingen bleef het kazerneterrein in Blerick erg in trek. Rond 1450 was er een Venloos verdedigingswerk op de westelijke Maasoever, achter veerhuis De Staay, op de plek van de huidige kazerne. Het was niet meer dan een houten palissade. Rond Venlo werd een gordel van bolwerken en grachten aangelegd. De soldaten waren toen veelal bij de burgerij ingekwartierd.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog deed Willem van Oranje in 1572 als eerste een poging de stad Venlo te veroveren op Filips II van Spanje, maar deze poging mislukte. In 1597 deed diens zoon, Maurits, op 12-jarige leeftijd opnieuw een poging. Dit keer lukte het wel en werd Venlo ingenomen.
In 1585 werd op de westelijke Maasoever een hoornwerk aangelegd, een ‘buitenwerk’ bij een vesting. Dit hoornwerk, bestaande uit een schans met wachthuis, deed het jaar daarop dienst als uitvalsbasis bij de belegering door Alexander Farnese, hertog van Parma in dienst van de koning van Spanje.
In 1632 veroverde prins Frederik Hendrik (de Stedendwinger), tijdens de Tachtigjarige Oorlog, Venlo op de Spanjaarden. In 1637 verloor hij de stad, na een lange en zware belegering, weer aan dezelfde Spanjaarden. Deze Spanjaarden wilden de stad beter kunnen verdedigen. Hoewel er sinds de zestiende eeuw al een aardige verdedigingsstructuur aan de Maaszijde bestond, het Steenen Bolwerck, werd toch besloten om aan de overzijde van de Maas een fort te bouwen. Fort Sint-Michiel was dat nieuwe fort en werd genoemd naar de aartsengel Michaël, die in het hoofdstuk Openbaringen van de bijbel oorlog voert tegen Satan en beschermer is van het vrome Israël. De bouw van Fort Sint-Michiel startte in 1641 op Michielsdag, 29 september. Op de dag dat ik dit schrijf dus exact 370 jaar geleden. In 1646 deed Frederik Hendrik een poging om het fort en de stad Venlo wederom in handen te krijgen.
Uit de achttiende eeuw dateren enkele rapporten die zich negatief uitlaten over de kwaliteit van Fort Sint-Michiel. Het fort lag te ver van de Maas, was daardoor relatief eenvoudig door de vijand in te nemen, waarna het juist als uitvalsbasis tegen de stad kon worden gebruikt. Daarom werd in 1831 tussen Fort Sint-Michiel en de Maas het aarden Fort Leopold aangelegd. Diverse Blerickenaren, waaronder mijn voorvaderen, werd hiertoe de grond afgepikt, gewoon gestolen. Ik wacht nog steeds wanneer dit wordt teruggegeven.
Op de sporen uit het verleden van het kazerneterrein in Blerick moet in de toekomst onder meer het nieuwe stadion van VVV komen. Wordt er toch weer gevochten aan de Blerickse kant ter meerdere eer en glorie van Venlo, of Sablones . . . zand erover.
woensdag 21 september 2011
Tango van het blote kontje
Toon Hermans heeft ooit een prachtig liedje gezongen: ‘de tango van het blote kontje’, al twee dagen speelt dat door m’n hoofd. Maar eerst een stukje tekst uit dit geinige liedje:
Het valt me op dat billen op elkander lijken
Vooral wanneer je ze wat langer kan bekijken
Er zijn er bij die lijken uitgesproken geinig
Er zijn er andere, die zeggen mij maar weinig
Ik vind dat billen ook iets hebben van gezichten
Je ziet meteen of ze neven zijn of nichten
En ik zag twee trieste billen in het water staan
Van waarom komt hier nou nooit eens iemand aan
Ik ben niet kritisch, maar de meeste billen hangen
Of ze hebben van die rare kreukels in de wangen
Je hebt belegen billen en ook hele blitse
En chagrijnige mensen hebben van die spitse
Marijke en ik hebben al twee keer een wandeling gemaakt over het prachtige strand van St.Aygulf. En of we dat nu willen of niet, we moeten daarbij over een naaktstrand, zeker om bij die strandbar verderop een lekker koel rosé-tje te nuttigen. Nou, afgezien dat het niets om het lijf heeft, vond ik dat naaktstrand maar een treurige bedoening. Zie je op het ‘normale’ strand fleurige parasols, strandlakens en badpakken, op het naaktstrand niets van dat alles. Zie je op het ‘normale’ strand vrolijk keuvelende mensen, op het naaktstrand allemaal ernstige gezichten. Het lijkt wel alsof ‘naakt op het strand’ een ernstige bezigheid is.
Wat me meteen opviel was het te hoge percentage aan oudere alleengaande mannen. Trouwens die paar blote dames waren ook al tamelijk 'oud belegen'. Maar eerst die mannen. Nou, geen esthetische aanblik. Op de plaats waar we toch graag van die ‘sixpacks’ zien, bevonden zich uitsluitend en alleen van die ‘beertenders’. En dan met van die verfrommelde tapkraantjes eronder. Wat meteen opvalt is dat al die blote mannen zich compleet kaal scheren. Eerst dacht ik ‘wat een gedoe’, maar na een paar van die beertenders wist ik waarom. Het is natuurlijk om dat tapkraantje wat meer vrij te maken en iets meer geprononceerd naar voren te brengen. Want het stelde niet veel voor. Misschien door de ouderdom of door het alleengaan, maar de tapkraantjes leefden een nogal teruggetrokken bestaan. En wat je vaker hoort van oudere mannen klopt ook! Het patroontasje is meestal langer dan het geweer. Nou laten we in dit geval zeggen, het waterpistooltje. En dan stonden ze ook nog met de handen wat nonchalant op de heupen. Niet zoals wij dat normaal plegen te doen, nee, de handen ietsjes meer naar achteren geplaatst. Dit om de beertender met aftappunt iets meer naar voren te drukken. De te ernstige blik daarbij niet naar de prachtige Middellandse Zee gericht, nee, op de slordig op het hete strand uitgestalde hoop blootjesvolk. Sommigen met het aftappuntje in het zand gedrukt, anderen op de rug liggend, daarbij het aftappuntje ongegeneerd scheef over het patroontasje hangend. Je kon zo zien wie er links- dan wel rechtsdragend was. Maar ik was blij dat we eindelijk ons terrasje bereikt hadden, en gerustgesteld dat de rosé uit een normale fles uit de koelkast kwam.
Op de onvermijdelijke weg terug flaneerde een oudere dame voor ons uit. En ik moest weer denken aan dat liedje van Toon Hermans. Verdomd, die billen hadden echt iets van een gezicht. Onmiskenbaar was voor dit gezicht een ooglidcorrectie geen overbodige luxe. De vrouw was te bruin en de billetjes waren te flodderig. Ik moest glimlachen, om beurten kwam een wit halvemaantje tevoorschijn onder de billetjes. Ze leek wel ondeugend te knipogen. De oudere dame draaide zich om, en een compleet ander gezicht keek me aan. Onmiskenbaar een vrouw met twee gezichten. Hier leken de ogen een beetje op van die bruine washandjes waar nog een vingertopje uitstak. De oogjes wiegden een beetje op en neer en keken overduidelijk naar een wat lager gelegen plekje. Normaal zou je dat erogeen moeten prikkelen, maar dan zou het iets meer moeten weg hebben van een poes of een sappige perzik. Dit had meer het gehalte van een kale kippek . . . . . .
Hèhè, gelukkig, net op tijd arriveren we weer op het ‘normale’ strand. Waar een aantal jongelui voorbereidingen treffen of bezig zijn met kite-surfen. Dat is pas echte sport, en ongetwijfeld bedekken de wetsuits van die strakke sixpacks. Ik krijg weer zin in kogelslingeren of gewichtwerpen. Maar die liggen thuis in Baarlo! Ik denk nog aan mijn 42,40m en 17,17m! Wij genieten van het mooie weer, de sportende jeugd en denken aan dat andere liedje van Toon Hermans
‘Mediterannée . . . zo blauw . . zo blauw’.
Het valt me op dat billen op elkander lijken
Vooral wanneer je ze wat langer kan bekijken
Er zijn er bij die lijken uitgesproken geinig
Er zijn er andere, die zeggen mij maar weinig
Ik vind dat billen ook iets hebben van gezichten
Je ziet meteen of ze neven zijn of nichten
En ik zag twee trieste billen in het water staan
Van waarom komt hier nou nooit eens iemand aan
Ik ben niet kritisch, maar de meeste billen hangen
Of ze hebben van die rare kreukels in de wangen
Je hebt belegen billen en ook hele blitse
En chagrijnige mensen hebben van die spitse
Marijke en ik hebben al twee keer een wandeling gemaakt over het prachtige strand van St.Aygulf. En of we dat nu willen of niet, we moeten daarbij over een naaktstrand, zeker om bij die strandbar verderop een lekker koel rosé-tje te nuttigen. Nou, afgezien dat het niets om het lijf heeft, vond ik dat naaktstrand maar een treurige bedoening. Zie je op het ‘normale’ strand fleurige parasols, strandlakens en badpakken, op het naaktstrand niets van dat alles. Zie je op het ‘normale’ strand vrolijk keuvelende mensen, op het naaktstrand allemaal ernstige gezichten. Het lijkt wel alsof ‘naakt op het strand’ een ernstige bezigheid is.
Wat me meteen opviel was het te hoge percentage aan oudere alleengaande mannen. Trouwens die paar blote dames waren ook al tamelijk 'oud belegen'. Maar eerst die mannen. Nou, geen esthetische aanblik. Op de plaats waar we toch graag van die ‘sixpacks’ zien, bevonden zich uitsluitend en alleen van die ‘beertenders’. En dan met van die verfrommelde tapkraantjes eronder. Wat meteen opvalt is dat al die blote mannen zich compleet kaal scheren. Eerst dacht ik ‘wat een gedoe’, maar na een paar van die beertenders wist ik waarom. Het is natuurlijk om dat tapkraantje wat meer vrij te maken en iets meer geprononceerd naar voren te brengen. Want het stelde niet veel voor. Misschien door de ouderdom of door het alleengaan, maar de tapkraantjes leefden een nogal teruggetrokken bestaan. En wat je vaker hoort van oudere mannen klopt ook! Het patroontasje is meestal langer dan het geweer. Nou laten we in dit geval zeggen, het waterpistooltje. En dan stonden ze ook nog met de handen wat nonchalant op de heupen. Niet zoals wij dat normaal plegen te doen, nee, de handen ietsjes meer naar achteren geplaatst. Dit om de beertender met aftappunt iets meer naar voren te drukken. De te ernstige blik daarbij niet naar de prachtige Middellandse Zee gericht, nee, op de slordig op het hete strand uitgestalde hoop blootjesvolk. Sommigen met het aftappuntje in het zand gedrukt, anderen op de rug liggend, daarbij het aftappuntje ongegeneerd scheef over het patroontasje hangend. Je kon zo zien wie er links- dan wel rechtsdragend was. Maar ik was blij dat we eindelijk ons terrasje bereikt hadden, en gerustgesteld dat de rosé uit een normale fles uit de koelkast kwam.
Op de onvermijdelijke weg terug flaneerde een oudere dame voor ons uit. En ik moest weer denken aan dat liedje van Toon Hermans. Verdomd, die billen hadden echt iets van een gezicht. Onmiskenbaar was voor dit gezicht een ooglidcorrectie geen overbodige luxe. De vrouw was te bruin en de billetjes waren te flodderig. Ik moest glimlachen, om beurten kwam een wit halvemaantje tevoorschijn onder de billetjes. Ze leek wel ondeugend te knipogen. De oudere dame draaide zich om, en een compleet ander gezicht keek me aan. Onmiskenbaar een vrouw met twee gezichten. Hier leken de ogen een beetje op van die bruine washandjes waar nog een vingertopje uitstak. De oogjes wiegden een beetje op en neer en keken overduidelijk naar een wat lager gelegen plekje. Normaal zou je dat erogeen moeten prikkelen, maar dan zou het iets meer moeten weg hebben van een poes of een sappige perzik. Dit had meer het gehalte van een kale kippek . . . . . .
Hèhè, gelukkig, net op tijd arriveren we weer op het ‘normale’ strand. Waar een aantal jongelui voorbereidingen treffen of bezig zijn met kite-surfen. Dat is pas echte sport, en ongetwijfeld bedekken de wetsuits van die strakke sixpacks. Ik krijg weer zin in kogelslingeren of gewichtwerpen. Maar die liggen thuis in Baarlo! Ik denk nog aan mijn 42,40m en 17,17m! Wij genieten van het mooie weer, de sportende jeugd en denken aan dat andere liedje van Toon Hermans
‘Mediterannée . . . zo blauw . . zo blauw’.
maandag 5 september 2011
Frits vs Kim Jong-il : 18-0
Afgelopen zaterdag was het vroeg uit de veren, onze kleindochter moest voetballen met SV Blerick tegen de Venlosche Boys en dat wilden we zeker niet missen. We waren al opgewarmd, want het grote Oranje had de avond tevoren voetbalgeschiedenis geschreven, we hadden gewonnen met 11-0 in de EK kwalificatiewedstrijd tegen San Marino. Ik had er zelfs al van gedroomd, euforisch zag ik die van SVB die ‘van de andere kant van de brug’ vernederen. Kinderen leren snel en ik zag mijn kleindochter de ‘bananenbal’ van Wesley Sneijder perfect kopiëren. Samen met Marijke op de fiets van Baarlo naar sportpark ‘t Soarbrook in Blerick was de perfecte voorbereiding. Het was schitterend weer en de opkomende zon boven de laaghangende mist boven de Maas tussen Baarlo en Blerick was mystiek veelbelovend.
We zetten de fietsen op slot en onze schoondochter wuifde al waar we moesten zijn. ‘Hoi, hallo, goeiemorrege . . . ‘. Net geïnstalleerd aan de zijlijn horen we ‘potverdomme, 1-0 voor Venlosche Boys’. Al snel gevolgd door 2-0 en 3-0. Hoe abrupt en hoe afgrijselijk kunnen dromen en werkelijkheid uit elkaar gerukt worden. Het was geen wedstrijd en het had in mijn optiek ook niets met sport te maken zoals sport bedoeld is. Een paar egoïstische straat-dribbelaartjes van Venlosche Boys negeerden om beurten hun tegenstanders, ja zelfs hun eigen teamgenootjes en slalomden de bal vernietigend in het doel van ons SVB. Het waren ook volgens mij de enige twee die plezier hebben beleefd aan dat wat eigenlijk nooit een wedstrijd is geworden. De Blerickse supporters bleven tegen beter weten in aanmoedigen, en naarmate het scoreverloop dramatische vormen aannam groeide er ook wat kritiek. Onterecht overigens, want er waren er maar twee die echt konden voetballen. De rest toonde hun goeie wil, hield het potentiële talent kennelijk voor ons verborgen en moest gewoon nog erg veel leren. Ik ging eens bij de supporters van de tegenstanders staan, niet dat ik me schaamde of bij de betere partij wilde horen of zo. Nee, gewoon even proeven hoe de beleving aan de andere kant was. Nou, het bleef netjes, maar ze bleven hun team wel onnodig opzwepen, daarmee de vernedering groter en het respect voor de tegenstander kleiner makend. Ik moest terug denken aan vroeger, als we op straat ‘een partijtje’ voetbalden en het ene team liep te ver uit dan werd er spontaan uitgewisseld. Gewoon een paar sterke spelers uit het bovenliggende team uitwisselen met het team dat achterstond. Dat leverde uiteindelijk een evenwichtig partijtje op, waaraan iedereen met plezier deelnam. Maar al te vaak werd de winnaar bepaald door ‘die de laatste goal maakte’. Nu weet ik wel dat je dat moeilijk kunt doen tussen SVB en Venlosche Boys . . . . maar waarom eigenlijk niet? Dit was gewoon een zwaar ongelijke strijd, had in mijn optiek daarom niet veel met sport te maken.
Plotseling realiseerde ik me hoe dicht ik me fysiek bevond bij mijn vorige blog van 12 augustus. Ik zei tegen Marijke: ‘zie je daar die rij struiken, daar liep vroeger die beek die ik 54 jaar geleden over sprong van SVB naar het atletiekveld van Festina’. Ik was dan ook niet meer tegen te houden en moest gaan zoeken naar sporen uit dat verleden. De twee hoogspanningsmasten bleken de enige herkenbare getuigen. Achterop een van hen had altijd Festina gestaan met grote witte letters, en als ik met de trein uit Eindhoven kwam gaf dat altijd een goed gevoel van 'bijna thuis’. En verdomd, onder de zwarte verflaag kon je dat Festina nog voelen. Even een foto maken. Hier moet ongeveer het clublokaal hebben gestaan, daarginds lag de Demka en verderop langs de spoorlijn de ring voor kogelslingeren. Onvermijdelijk moest ik terugdenken aan Frits Vaessen, mijn allereerste trainer. Al eerder schreef ik een blog over hem, en even mijmerde ik weg in de tijd!
Als we met de fiets naar 't Saorbrook gingen stond Frits ons al op te wachten. Dat gaf je meteen dat goede thuisgevoel, Frits had al een rondbaantje uitgelegd in het hobbelige gras met tomatentouw en tentharingen, de training kon beginnen. Ons clublokaal, nou ja, het was een laag-bij-de-gronds afgeschreven oud kippenhok met pannendak dat wat hoger geplaatst was op een muurtje van die grote grijze betonstenen. Je kon nog duidelijk zien waar de kippen destijds in- en uitliepen. We hadden geen stromend water, wel een handpomp waarmee je het donkerbruine moeraswater kon promoveren tot wasgelegenheid. Er was geen elektriciteit, maar een paar heuse olielampen zorgden voor enige verlichting waar en wanneer dat gewenst was. Middenin het enige vertrek stond een oude potkachel tegen een gemetselde schoorsteen, hij zal niet vaak gebrand hebben, maar Frits Vaessen zorgde er toch wel voor dat 'zien jônges' zich konden warmen als het buiten guur en koud was. Op de vloer lagen trottoirtegels en langs de wanden stonden banken en stoelen. Romantiek? Ik kan me nog herinneren als we ‘s winters na een bostraining in de Wielder terugrenden naar ons clublokaal. In het stikkedonker wees het fletse licht van de olielamp de juiste looprichting over de ongelijke en zijknatte grasmat, binnen was het warm en rook het naar houtvuur, vermengd met dennenappels. Na afloop dicht in buurt van Frits blijven fietsen tot op de Nieuwborgstraat, daarna mocht ieder z'n eigen weg gaan.
Er wordt bij ons thuis gebeld, ik ren naar de voordeur. Frits staat met z'n fiets voor de deur, zijn zoon voorop in het kinderstoeltje. 'Aahh Frits . . . maaaamm, Frits is ter', mijn moeder pakt snel de portemonnee uit de keukenla en loopt naar de deur. Frits heeft al het juiste oranje lidmaatschapskaartje bovenop liggen, mijn moeder betaalt de contributie en krijgt een klein oranje strookje als overtuigend bewijs voor mij. Gelukkig, komende maand kan er weer getraind worden, 'Hojje Frits, tot zôndaag'.
Zo’n twee jaar geleden, nieuwjaarsreceptie bij Scopias. Ik ben na bijna 25 jaar weer enkele maanden terug op het oude nest. Natuurlijk schuiven we in no-time aan bij Frits, geen woord over ‘fijn dat je weer terug bent’, nee, bij Frits is atletiek tijdloos en vriendschap cluboverstijgend. Ik voel me echt gegêneerd als ik naar voren wordt geroepen om voor een Nederlands record bij de M60 een gigantische wisselbeker overhandigd te krijgen van de voorzitter. Nog met het schaamrood op de kaken loop ik terug naar de staantafel, krijg een dikke zoen van Marijke, zet de beker op tafel en Frits fluistert in m'n oor: ‘Dae is ouk ein bietje van mich’. Ik sla een arm om zijn schouders en knik ‘Jaooh‘. En even staan we zo samen te genieten, niet van die overmaatse beker maar van wat echte atleten samen kan verbinden.
Met een schok keer ik weer in de realiteit en wandel terug naar het voetbalveld. Het is inmiddels 17-0 en nog net op tijd ben ik getuige van de 18-0, de definitieve eindstand. Onderweg naar huis moet ik nog denken aan Frits. Altijd wist hij iedereen te motiveren, niemand stond bij hem aan de zijlijn, atletiek kent te veel disciplines en iedereen was wel ergens goed in. Frits zorgde dat je er echt bij hoorde, kraakte je nooit af en is een van de belangrijkste factoren dat ik nog steeds actief aan atletiek doe.
Maar de atletiekwereld om me heen is sterk veranderd, te vaak waart een ijzige Kim-Jong-il-geest rond. Te vaak heerst er een Noord-Koreaanse sfeer in sportclubs, vaak veroorzaakt door etterige machtspelletjes. En wat denk ik dan vaak met weemoed terug aan dat thuisgevoel dat Frits voor iedereen bij Festina wist te creëren.
Potverdomme, wat een fijne mens!
We zetten de fietsen op slot en onze schoondochter wuifde al waar we moesten zijn. ‘Hoi, hallo, goeiemorrege . . . ‘. Net geïnstalleerd aan de zijlijn horen we ‘potverdomme, 1-0 voor Venlosche Boys’. Al snel gevolgd door 2-0 en 3-0. Hoe abrupt en hoe afgrijselijk kunnen dromen en werkelijkheid uit elkaar gerukt worden. Het was geen wedstrijd en het had in mijn optiek ook niets met sport te maken zoals sport bedoeld is. Een paar egoïstische straat-dribbelaartjes van Venlosche Boys negeerden om beurten hun tegenstanders, ja zelfs hun eigen teamgenootjes en slalomden de bal vernietigend in het doel van ons SVB. Het waren ook volgens mij de enige twee die plezier hebben beleefd aan dat wat eigenlijk nooit een wedstrijd is geworden. De Blerickse supporters bleven tegen beter weten in aanmoedigen, en naarmate het scoreverloop dramatische vormen aannam groeide er ook wat kritiek. Onterecht overigens, want er waren er maar twee die echt konden voetballen. De rest toonde hun goeie wil, hield het potentiële talent kennelijk voor ons verborgen en moest gewoon nog erg veel leren. Ik ging eens bij de supporters van de tegenstanders staan, niet dat ik me schaamde of bij de betere partij wilde horen of zo. Nee, gewoon even proeven hoe de beleving aan de andere kant was. Nou, het bleef netjes, maar ze bleven hun team wel onnodig opzwepen, daarmee de vernedering groter en het respect voor de tegenstander kleiner makend. Ik moest terug denken aan vroeger, als we op straat ‘een partijtje’ voetbalden en het ene team liep te ver uit dan werd er spontaan uitgewisseld. Gewoon een paar sterke spelers uit het bovenliggende team uitwisselen met het team dat achterstond. Dat leverde uiteindelijk een evenwichtig partijtje op, waaraan iedereen met plezier deelnam. Maar al te vaak werd de winnaar bepaald door ‘die de laatste goal maakte’. Nu weet ik wel dat je dat moeilijk kunt doen tussen SVB en Venlosche Boys . . . . maar waarom eigenlijk niet? Dit was gewoon een zwaar ongelijke strijd, had in mijn optiek daarom niet veel met sport te maken.
Plotseling realiseerde ik me hoe dicht ik me fysiek bevond bij mijn vorige blog van 12 augustus. Ik zei tegen Marijke: ‘zie je daar die rij struiken, daar liep vroeger die beek die ik 54 jaar geleden over sprong van SVB naar het atletiekveld van Festina’. Ik was dan ook niet meer tegen te houden en moest gaan zoeken naar sporen uit dat verleden. De twee hoogspanningsmasten bleken de enige herkenbare getuigen. Achterop een van hen had altijd Festina gestaan met grote witte letters, en als ik met de trein uit Eindhoven kwam gaf dat altijd een goed gevoel van 'bijna thuis’. En verdomd, onder de zwarte verflaag kon je dat Festina nog voelen. Even een foto maken. Hier moet ongeveer het clublokaal hebben gestaan, daarginds lag de Demka en verderop langs de spoorlijn de ring voor kogelslingeren. Onvermijdelijk moest ik terugdenken aan Frits Vaessen, mijn allereerste trainer. Al eerder schreef ik een blog over hem, en even mijmerde ik weg in de tijd!
Als we met de fiets naar 't Saorbrook gingen stond Frits ons al op te wachten. Dat gaf je meteen dat goede thuisgevoel, Frits had al een rondbaantje uitgelegd in het hobbelige gras met tomatentouw en tentharingen, de training kon beginnen. Ons clublokaal, nou ja, het was een laag-bij-de-gronds afgeschreven oud kippenhok met pannendak dat wat hoger geplaatst was op een muurtje van die grote grijze betonstenen. Je kon nog duidelijk zien waar de kippen destijds in- en uitliepen. We hadden geen stromend water, wel een handpomp waarmee je het donkerbruine moeraswater kon promoveren tot wasgelegenheid. Er was geen elektriciteit, maar een paar heuse olielampen zorgden voor enige verlichting waar en wanneer dat gewenst was. Middenin het enige vertrek stond een oude potkachel tegen een gemetselde schoorsteen, hij zal niet vaak gebrand hebben, maar Frits Vaessen zorgde er toch wel voor dat 'zien jônges' zich konden warmen als het buiten guur en koud was. Op de vloer lagen trottoirtegels en langs de wanden stonden banken en stoelen. Romantiek? Ik kan me nog herinneren als we ‘s winters na een bostraining in de Wielder terugrenden naar ons clublokaal. In het stikkedonker wees het fletse licht van de olielamp de juiste looprichting over de ongelijke en zijknatte grasmat, binnen was het warm en rook het naar houtvuur, vermengd met dennenappels. Na afloop dicht in buurt van Frits blijven fietsen tot op de Nieuwborgstraat, daarna mocht ieder z'n eigen weg gaan.
Er wordt bij ons thuis gebeld, ik ren naar de voordeur. Frits staat met z'n fiets voor de deur, zijn zoon voorop in het kinderstoeltje. 'Aahh Frits . . . maaaamm, Frits is ter', mijn moeder pakt snel de portemonnee uit de keukenla en loopt naar de deur. Frits heeft al het juiste oranje lidmaatschapskaartje bovenop liggen, mijn moeder betaalt de contributie en krijgt een klein oranje strookje als overtuigend bewijs voor mij. Gelukkig, komende maand kan er weer getraind worden, 'Hojje Frits, tot zôndaag'.
Zo’n twee jaar geleden, nieuwjaarsreceptie bij Scopias. Ik ben na bijna 25 jaar weer enkele maanden terug op het oude nest. Natuurlijk schuiven we in no-time aan bij Frits, geen woord over ‘fijn dat je weer terug bent’, nee, bij Frits is atletiek tijdloos en vriendschap cluboverstijgend. Ik voel me echt gegêneerd als ik naar voren wordt geroepen om voor een Nederlands record bij de M60 een gigantische wisselbeker overhandigd te krijgen van de voorzitter. Nog met het schaamrood op de kaken loop ik terug naar de staantafel, krijg een dikke zoen van Marijke, zet de beker op tafel en Frits fluistert in m'n oor: ‘Dae is ouk ein bietje van mich’. Ik sla een arm om zijn schouders en knik ‘Jaooh‘. En even staan we zo samen te genieten, niet van die overmaatse beker maar van wat echte atleten samen kan verbinden.
Met een schok keer ik weer in de realiteit en wandel terug naar het voetbalveld. Het is inmiddels 17-0 en nog net op tijd ben ik getuige van de 18-0, de definitieve eindstand. Onderweg naar huis moet ik nog denken aan Frits. Altijd wist hij iedereen te motiveren, niemand stond bij hem aan de zijlijn, atletiek kent te veel disciplines en iedereen was wel ergens goed in. Frits zorgde dat je er echt bij hoorde, kraakte je nooit af en is een van de belangrijkste factoren dat ik nog steeds actief aan atletiek doe.
Maar de atletiekwereld om me heen is sterk veranderd, te vaak waart een ijzige Kim-Jong-il-geest rond. Te vaak heerst er een Noord-Koreaanse sfeer in sportclubs, vaak veroorzaakt door etterige machtspelletjes. En wat denk ik dan vaak met weemoed terug aan dat thuisgevoel dat Frits voor iedereen bij Festina wist te creëren.
Potverdomme, wat een fijne mens!
dinsdag 9 augustus 2011
Meer verstand van verzekeren
Afgelopen zondag 7 augustus was een baanwedstrijd in Turnhout. Het is een stukje rijden, maar zeker voor ons werpers heb je dan ook wat. Altijd perfect georganiseerd, goeie jury, goedlopende wedstrijd omdat die Belgen werken met bordjes en natuurlijk zes pogingen. De sectoren liggen er keurig bij en er wordt in oplopende volgorde van opgegeven afstand geworpen. Beter kan het niet, we proberen dat vaker in eigen land uit te leggen op die plekken waar het niet goed loopt. Voor de omstandigheden zou je eigenlijk alleen nog wedstrijden in België en Duitsland moeten doen, maar ja, je wil je geliefde handwerk zo graag in eigen land promoten. Maar zo langzamerhand word je van dat aanpolderen met die verzekeringsagenten toch wel ontzettend moe.
Maar het was dus een leuk wedstrijdje met de dames erbij, gezellig samen op ’n rijtje dichtbij de werpkooi, allemaal in onze zelf meegenomen stoeltjes. Broodje op de vuist, een koelbox met lekkers en het weer werkte niet eens tegen. Met kogelstoten probeer ik op te letten wat Wim ons geleerd heeft en Jan wijst er nog eens op ‘je moet je been verder onder je trekken’. Natuurlijk heeft hij gelijk, maar ja, het lijf wil niet meer. Mijn slechte knie, het gemis aan dat stukje looptraining, we worden wat stijver en wat trager. Ik loop even naar Frans, die aan de zijkant een sigaretje staat te paffen. ‘Snap er niks meer van Frans, maar ik stoot geen 12 meter meer, waar ligt dat toch aan?’. Frans trekt eens stevig aan zijn peuk, kijkt me aan met een blik van ‘kan ik hem dat wel zeggen?’, trapt zijn peuk uit en mompelt onder het weglopen ‘een paar jaar geleje waarde geij nog wat fanatieker!’. Dus daar ligt dat aan? Ik ga op zoek naar mijn meest fanatieke instelling en stap de ring in, vergeet even alles wat er van mijn oude lijf aan technische hoogstandjes verwacht wordt en ‘boeoeoeff’. Met al dat samengeraapte fanatisme duw ik dat ding zover mogelijk van me af. ‘Elf meter negentig’ zegt de jury. ‘Dank je wel’, zeg ik tegen Frans die even z’n neus optrekt alsof hij wil zeggen ‘dat wist ik ook wel’. Zijn vrouw spreekt hem even later vermanend toe, ik kan in het voorbijgaan nog net opvangen ‘waarom weet jij dat wel altijd bij anderen, maar niet bij je zelf’. Een keigoeie vent die Frans.
Van de week hadden we de kleindochter op bezoek. Ze had al zo vaak gevraagd om een keer met me te gaan kogelslingeren. Ik had via Frans bij de bekende ijzerboer in Brabant een kogeltje van drie kilo op de kop getikt, en trots wees ik haar op die prachtig glimmende nieuwe aanwinst tegen de garagemuur. ‘Ooh opa, gaon we noow slingere . . . ‘, en even later sta ik haar in te wijden in de geheimen van het kogelslingeren, zeg nu zelf, wie kan dat beter dan ik. Eerst goed staan, voetjes langs elkaar, rug recht, losjes in de knieën, en die kogel meteen in de ‘draai’ pakken. Alsof ze nooit anders gedaan heeft laat ze kogel prachtig rondzingen en roept ongeduldig ‘nu loslaten opa?’. Nee nee, want eerst zorgen dat ze de armpjes goed gestrekt houdt. Eventjes ontspannen en ritmisch wandelen met die draaiende kogel en natuurlijk die moeilijke eerste draai doornemen. Zo van bij de draai ingaan op je linker hak gaan staan om vervolgens met de rechter voorvoet in te zetten. Wachten, kogel laten lopen, wachten en dan snel bijstappen. Potverdomme, ze doet het ook nog, alleen om het allemaal tegelijk te doen wil nog even niet lukken. Ze weet niet meer van ophouden en gooit met het allergrootste gemak met haar 9 jaar dat ding 20 meter weg. Knap hoe die kinderen dat oppakken wat bij ons absoluut niet meer lukt.
Een paar dagen eerder waren we op bezoek bij een zeer sympathieke oude sportmaat en zijn vrouw van Eindhoven Atletiek. Komende maand wordt hij tachtig, en hij is de enige echte pionier van de werpvijfkamp in Nederland. Zo’n kleine twintig jaar geleden organiseerde hij hier de allereerste werpvijfkamp. Om dat mogelijk te maken moest hij wel uit eigen zak een complete set werpgewichten uit Amerika laten overkomen. Jarenlang hebben we samen in binnen- en buitenland zo’n beetje alle werpvijfkampen bezocht. Maar na twee nieuwe heupen lukt het allemaal niet meer zo goed. Hij traint nog wel een paar keer per week en neemt dan steeds alle vijf de onderdelen nog even stevig door. ‘Lekker in m’n uppie trainen vind ik het allerleukste Jan, met wedstrijd lopen ze allemaal om me heen te zeuren van ‘je-moet-dit-zus-en-je-moet-dat-zo’, maar dat lukt allemaal niet meer’. We hebben verder een zeer boeiend gesprek over het wel en wee van onze atletiek. Groot respect wat die man aan wijsheid heeft vergaard en een schat aan ervaring heeft. Buiten ons tweeën ken ik vanaf nu niemand die zo breed is geïnformeerd over atletiek. Ja, d’r zijn er genoeg die verstand hebben van verzekeren, maar . . .
Twee dagen na zijn verjaardag zijn heeft hij clubkampioenschappen en hij zou dan heel graag in alle stilte op zijn eigen terrein een aanval willen doen op het Nederlands record werpvijfkamp M80. Maar zijn club vindt dat het niet kan, het is allemaal te breed of te smal, past niet in het schema, geen juryleden etc.etc.. Potverdomme denk ik dan, zo’n man die alles voor de club gedaan heeft, altijd een echte topper is geweest en nu ontzeggen ze hem dit. Als een kwajongen weggezet! Stelletje klojo’s, ik ga een clubje juryleden verzamelen en hem zijn droom laten uitkomen, misschien met achteraf nog een klein feestje. Nee Jan, hoor ik een stemmetje zeggen, niet doen, niet mee bemoeien, straks krijg jij weer de deksel op de neus van die verzekeringspiefen.
Zo lig ik wat voor me uit te mijmeren over die afgelopen dagen. Het wordt ook tijd voor mezelf om de balans op te maken. Is er echt iemand die meer weet van atletiek dan ik? Waarom laat ik me dan zo vaak overdonderen door die verzekeringsagenten? Iedereen weet het altijd beter, maar ze maken er wel steeds meer een zootje van. Ja, ik ben eruit. Net zoals m’n oude sportmaat. Lekker blijven trainen op m’n eigen veldje bij Scheuten Glas en dan af en toe een wedstrijdje in België of in Pruusses. Lekker in mijn uppie genieten. Ik ga mijn atletiek memoires schrijven, een ode brengen aan al die prachtige mensen die ik de afgelopen 54 jaar heb mogen leren kennen.
En die verzekeraars, och laat ze maar, die hebben alleen verstand van . . . . . .
Maar het was dus een leuk wedstrijdje met de dames erbij, gezellig samen op ’n rijtje dichtbij de werpkooi, allemaal in onze zelf meegenomen stoeltjes. Broodje op de vuist, een koelbox met lekkers en het weer werkte niet eens tegen. Met kogelstoten probeer ik op te letten wat Wim ons geleerd heeft en Jan wijst er nog eens op ‘je moet je been verder onder je trekken’. Natuurlijk heeft hij gelijk, maar ja, het lijf wil niet meer. Mijn slechte knie, het gemis aan dat stukje looptraining, we worden wat stijver en wat trager. Ik loop even naar Frans, die aan de zijkant een sigaretje staat te paffen. ‘Snap er niks meer van Frans, maar ik stoot geen 12 meter meer, waar ligt dat toch aan?’. Frans trekt eens stevig aan zijn peuk, kijkt me aan met een blik van ‘kan ik hem dat wel zeggen?’, trapt zijn peuk uit en mompelt onder het weglopen ‘een paar jaar geleje waarde geij nog wat fanatieker!’. Dus daar ligt dat aan? Ik ga op zoek naar mijn meest fanatieke instelling en stap de ring in, vergeet even alles wat er van mijn oude lijf aan technische hoogstandjes verwacht wordt en ‘boeoeoeff’. Met al dat samengeraapte fanatisme duw ik dat ding zover mogelijk van me af. ‘Elf meter negentig’ zegt de jury. ‘Dank je wel’, zeg ik tegen Frans die even z’n neus optrekt alsof hij wil zeggen ‘dat wist ik ook wel’. Zijn vrouw spreekt hem even later vermanend toe, ik kan in het voorbijgaan nog net opvangen ‘waarom weet jij dat wel altijd bij anderen, maar niet bij je zelf’. Een keigoeie vent die Frans.
Van de week hadden we de kleindochter op bezoek. Ze had al zo vaak gevraagd om een keer met me te gaan kogelslingeren. Ik had via Frans bij de bekende ijzerboer in Brabant een kogeltje van drie kilo op de kop getikt, en trots wees ik haar op die prachtig glimmende nieuwe aanwinst tegen de garagemuur. ‘Ooh opa, gaon we noow slingere . . . ‘, en even later sta ik haar in te wijden in de geheimen van het kogelslingeren, zeg nu zelf, wie kan dat beter dan ik. Eerst goed staan, voetjes langs elkaar, rug recht, losjes in de knieën, en die kogel meteen in de ‘draai’ pakken. Alsof ze nooit anders gedaan heeft laat ze kogel prachtig rondzingen en roept ongeduldig ‘nu loslaten opa?’. Nee nee, want eerst zorgen dat ze de armpjes goed gestrekt houdt. Eventjes ontspannen en ritmisch wandelen met die draaiende kogel en natuurlijk die moeilijke eerste draai doornemen. Zo van bij de draai ingaan op je linker hak gaan staan om vervolgens met de rechter voorvoet in te zetten. Wachten, kogel laten lopen, wachten en dan snel bijstappen. Potverdomme, ze doet het ook nog, alleen om het allemaal tegelijk te doen wil nog even niet lukken. Ze weet niet meer van ophouden en gooit met het allergrootste gemak met haar 9 jaar dat ding 20 meter weg. Knap hoe die kinderen dat oppakken wat bij ons absoluut niet meer lukt.
Een paar dagen eerder waren we op bezoek bij een zeer sympathieke oude sportmaat en zijn vrouw van Eindhoven Atletiek. Komende maand wordt hij tachtig, en hij is de enige echte pionier van de werpvijfkamp in Nederland. Zo’n kleine twintig jaar geleden organiseerde hij hier de allereerste werpvijfkamp. Om dat mogelijk te maken moest hij wel uit eigen zak een complete set werpgewichten uit Amerika laten overkomen. Jarenlang hebben we samen in binnen- en buitenland zo’n beetje alle werpvijfkampen bezocht. Maar na twee nieuwe heupen lukt het allemaal niet meer zo goed. Hij traint nog wel een paar keer per week en neemt dan steeds alle vijf de onderdelen nog even stevig door. ‘Lekker in m’n uppie trainen vind ik het allerleukste Jan, met wedstrijd lopen ze allemaal om me heen te zeuren van ‘je-moet-dit-zus-en-je-moet-dat-zo’, maar dat lukt allemaal niet meer’. We hebben verder een zeer boeiend gesprek over het wel en wee van onze atletiek. Groot respect wat die man aan wijsheid heeft vergaard en een schat aan ervaring heeft. Buiten ons tweeën ken ik vanaf nu niemand die zo breed is geïnformeerd over atletiek. Ja, d’r zijn er genoeg die verstand hebben van verzekeren, maar . . .
Twee dagen na zijn verjaardag zijn heeft hij clubkampioenschappen en hij zou dan heel graag in alle stilte op zijn eigen terrein een aanval willen doen op het Nederlands record werpvijfkamp M80. Maar zijn club vindt dat het niet kan, het is allemaal te breed of te smal, past niet in het schema, geen juryleden etc.etc.. Potverdomme denk ik dan, zo’n man die alles voor de club gedaan heeft, altijd een echte topper is geweest en nu ontzeggen ze hem dit. Als een kwajongen weggezet! Stelletje klojo’s, ik ga een clubje juryleden verzamelen en hem zijn droom laten uitkomen, misschien met achteraf nog een klein feestje. Nee Jan, hoor ik een stemmetje zeggen, niet doen, niet mee bemoeien, straks krijg jij weer de deksel op de neus van die verzekeringspiefen.
Zo lig ik wat voor me uit te mijmeren over die afgelopen dagen. Het wordt ook tijd voor mezelf om de balans op te maken. Is er echt iemand die meer weet van atletiek dan ik? Waarom laat ik me dan zo vaak overdonderen door die verzekeringsagenten? Iedereen weet het altijd beter, maar ze maken er wel steeds meer een zootje van. Ja, ik ben eruit. Net zoals m’n oude sportmaat. Lekker blijven trainen op m’n eigen veldje bij Scheuten Glas en dan af en toe een wedstrijdje in België of in Pruusses. Lekker in mijn uppie genieten. Ik ga mijn atletiek memoires schrijven, een ode brengen aan al die prachtige mensen die ik de afgelopen 54 jaar heb mogen leren kennen.
En die verzekeraars, och laat ze maar, die hebben alleen verstand van . . . . . .
dinsdag 2 augustus 2011
Een bijzondere rode roos
Vanmorgen staken we ons keurig in het pak, want dat hoort bij het afscheid van ôzze Jack. Niet voor de buitenwacht, niet voor ‘wat-de-mensen-er-van-zeggen’, maar gewoon voor Jack. Een extra schone zakdoek verdween in de gladgestreken broek, je weet maar nooit. In de afgelopen dagen hebben we ons zelf ervan overtuigd dat het zo goed is, hij was op, hij heeft nu z’n rust, hij is bij pap en mam.
Uiteraard waren wij weer de eersten, in de familiekamer zitten we zwijgend naast elkaar en kijken wezenloos naar een kikkertje in de vijver voor het raam. De familie komt binnen, handen schudden, een lange zwijgende stilte, alleen het kikkertje zorgt alweer voor enige afleiding. Onder de muziek van ‘El condor pasa’ lopen we de aula binnen, zonder om te kijken horen we dat de zaal zich vult. Een schielings nieuwsgierige blik verraadt dat er ook mensen achter tegen de muur moeten staan. Ze hadden allemaal een bijzondere band met ôzze Jack. Een foto met een glimlachende Jack en zijn trom markeren de kist, die voor de rest omzoomd is met een zee van witte rozen.
Het wordt een bijzonder afscheid van ôzze Jack, mien breurke. Een bijzonder mens, een ‘mongooltje’. Direct achter ons zitten zijn vrienden en vriendinnen van het dagverblijf, ook allemaal even bijzonder. Op een groot scherm boven de kist verschijnen foto’s uit het toch wel vrolijke en welbestede leven van ôzze Jack. Een spreker leest voor wat hem de afgelopen week over het leven van ôzze Jack is verteld. Zijn begeleidster vertelt indrukwekkend hoe bijzonder het dagverblijf ruim 40 jaar van ôzze Jack heeft genoten. Zij besluit met persoonlijke citaten van zijn vrienden en vriendinnen. Elke naam en elk citaat wordt begeleid door een even persoonlijke snik, een luide roep of een huilbui. De zaal is ademloos, en ik betrap me erop dat ik veel te hard in mijn schone zakdoek zit te knijpen. Zijn liefste nichtje Ruuth, de dochter van Jacks neef, vertelt met liefde en te ingehouden emotie wat Jack voor haar heeft betekent. Als ze zich richt tot de kist blijkt het ware verdriet om het verlies van haar Jack.
Zijn muziek, die van zijn eigen BZN, zorgt voor de hoognodige onderbrekingen. Goedgekozen momenten om emotioneel even tot rust te komen. Het is zover, we moeten definitief afscheid nemen van de tastbare Jack, alles wat nu nog rest zijn mooie herinneringen hoor ik de spreker zeggen. Iedereen loopt langs de kist, iedereen krijgt de kans om persoonlijk afscheid te nemen. Een bijzonder mens treedt resoluut naar voren. In keurig T-shirt en keurige korte broek, speciaal voor het afscheid van zijn Jack. Hij is bijzonder groot, en zijn te lange armen en slungelige benen maken hem nog meer bijzonder. In zijn zeker niet verfijnde opengevouwen handen houdt hij teder en liefdevol een rode roos. Hij loopt vastbesloten op de kist af, remt kordaat en zijn armen en benen komen wat later tot stilstand dan zijn bovenlichaam. Zij deinen en slingeren nog even na, heel bijzonder, iedereen kijkt. Hij gaat strak in de houding staan. En héél langzaam buigt hij voorover, zijn armen strekken zich tergend langzaam boven de kist. De rode roos lijkt wel te zweven boven zijn prachtige handen. En plechtstatig langzaam laat hij zijn rode roos neerdalen op die witte rozenzee van zijn Jack. Hij recht zijn mooie liefdevolle lijf en beent met slingerpassen weg. De zaal breekt, en alweer betrap ik mezelf potdomme. Mijn schone zakdoek opengevouwen in mijn handen vangen de tranen op, die over mijn wangen biggelen.
Wat een bijzondere vent, wat een emotioneel afscheid. Daarom noem ik ze nou bijzondere mensen, en daarom was ôzze Jack ook zo’n bijzondere broer.
Uiteraard waren wij weer de eersten, in de familiekamer zitten we zwijgend naast elkaar en kijken wezenloos naar een kikkertje in de vijver voor het raam. De familie komt binnen, handen schudden, een lange zwijgende stilte, alleen het kikkertje zorgt alweer voor enige afleiding. Onder de muziek van ‘El condor pasa’ lopen we de aula binnen, zonder om te kijken horen we dat de zaal zich vult. Een schielings nieuwsgierige blik verraadt dat er ook mensen achter tegen de muur moeten staan. Ze hadden allemaal een bijzondere band met ôzze Jack. Een foto met een glimlachende Jack en zijn trom markeren de kist, die voor de rest omzoomd is met een zee van witte rozen.
Het wordt een bijzonder afscheid van ôzze Jack, mien breurke. Een bijzonder mens, een ‘mongooltje’. Direct achter ons zitten zijn vrienden en vriendinnen van het dagverblijf, ook allemaal even bijzonder. Op een groot scherm boven de kist verschijnen foto’s uit het toch wel vrolijke en welbestede leven van ôzze Jack. Een spreker leest voor wat hem de afgelopen week over het leven van ôzze Jack is verteld. Zijn begeleidster vertelt indrukwekkend hoe bijzonder het dagverblijf ruim 40 jaar van ôzze Jack heeft genoten. Zij besluit met persoonlijke citaten van zijn vrienden en vriendinnen. Elke naam en elk citaat wordt begeleid door een even persoonlijke snik, een luide roep of een huilbui. De zaal is ademloos, en ik betrap me erop dat ik veel te hard in mijn schone zakdoek zit te knijpen. Zijn liefste nichtje Ruuth, de dochter van Jacks neef, vertelt met liefde en te ingehouden emotie wat Jack voor haar heeft betekent. Als ze zich richt tot de kist blijkt het ware verdriet om het verlies van haar Jack.
Zijn muziek, die van zijn eigen BZN, zorgt voor de hoognodige onderbrekingen. Goedgekozen momenten om emotioneel even tot rust te komen. Het is zover, we moeten definitief afscheid nemen van de tastbare Jack, alles wat nu nog rest zijn mooie herinneringen hoor ik de spreker zeggen. Iedereen loopt langs de kist, iedereen krijgt de kans om persoonlijk afscheid te nemen. Een bijzonder mens treedt resoluut naar voren. In keurig T-shirt en keurige korte broek, speciaal voor het afscheid van zijn Jack. Hij is bijzonder groot, en zijn te lange armen en slungelige benen maken hem nog meer bijzonder. In zijn zeker niet verfijnde opengevouwen handen houdt hij teder en liefdevol een rode roos. Hij loopt vastbesloten op de kist af, remt kordaat en zijn armen en benen komen wat later tot stilstand dan zijn bovenlichaam. Zij deinen en slingeren nog even na, heel bijzonder, iedereen kijkt. Hij gaat strak in de houding staan. En héél langzaam buigt hij voorover, zijn armen strekken zich tergend langzaam boven de kist. De rode roos lijkt wel te zweven boven zijn prachtige handen. En plechtstatig langzaam laat hij zijn rode roos neerdalen op die witte rozenzee van zijn Jack. Hij recht zijn mooie liefdevolle lijf en beent met slingerpassen weg. De zaal breekt, en alweer betrap ik mezelf potdomme. Mijn schone zakdoek opengevouwen in mijn handen vangen de tranen op, die over mijn wangen biggelen.
Wat een bijzondere vent, wat een emotioneel afscheid. Daarom noem ik ze nou bijzondere mensen, en daarom was ôzze Jack ook zo’n bijzondere broer.
maandag 1 augustus 2011
‘iepppp!!’
Vannacht schrok ik wakker van een kort, schril en fel geluid, ‘iepppp!!’. Ik vloog rechtop, mijn haren op de arm stonden rechtop, maakte het licht aan en zei ‘Marijke, heb jij dat ook gehoord?’. Langzaam werd er iemand wakker naast me, draaide zich heel traag om en mompelde ‘je zult wel gedroomd hebben, ga maar weer slapen!’. Met de oren gespitst bleef ik luisteren en verdomd, een paar minuten later, ik was bijna weer ingedommeld,
‘iepppp!!’ - daar was het weer. Nu ging aan twee kanten het licht aan, want zie je wel, ik had niet gedroomd. Samen lagen we nu te luisteren, als twee konijntjes de oren gespitst, scherp en alert, met de adem ingehouden. Net toen aan een kant weer het licht uitging en een diepe zucht hoorbaar werd,
‘iepppp!!’ - Een kort en irritant scherp geluid, net zoiets als een tandartsboor exact op het moment dat die rotvent een zenuw raakt. Het volgende halfuur was rijp voor een lachfilm, homevideo’s, bananensplit of zoiets.
‘ieppp!!’ – het komt bij jou vandaan, heb je die stopwatch misschien nog aanstaan. Tuurlijk niet, ik gebruik al eeuwen geen stopwatch meer. Maar toch kijk ik voor alle zekerheid in de la van m’n nachtkastje.
‘ieppp!!’ – nee, het komt bij jou vandaan. Nou, dat kan helemaal niet, ik heb niks in m’n nachtkastje.
‘ieppp!!’ – het is jouw radiowekker. Twee handen gaan synchroon naar de twee wekkerradio’s links en rechts van het bed.
‘ieppp!!’ – ook niet, het lijkt wel dat het uit de kleerkast komt. Ik vlieg uit bed en kijk achter en onder de kast. Het kan toch geen krekel zijn. Nee, hoe moet die . .
‘ieppp!!’ – voor alle zekerheid duik ik met mijn oude botten onder en achter het bed. Nou dat moet dan wel een verdomd eigenaardige en zeldzame krekel zijn.
‘ieppp!!’ – het komt van die twee heksen die naast de kast staan. Marijke vliegt op en pakt de twee heksenpoppen en verbant ze naar een van de andere slaapkamers. Net op het moment dat ze worden neerzet . .
‘ieppp!!’ – nee, dat is het ook niet, maar wat kan dat zijn potdomme. Ik roebedoep naar beneden en duik in de meterkast. Zou het misschien de draadloze router kunnen zijn? Aandachtig wacht ik op de volgende
‘ieppp!!’ – nee, niks, nada, het komt toch van boven. Misschien de elektrische ontluchting, zullen we die even uitzetten. Maar ik hoef niet lang af te wachten
‘ieppp!!’ – Nondejuu, ik sprint weer naar boven. Marijke is daar ook al driftig aan het inspecteren en vermoedt dat het toch uit de kast komt. Maar ze kan zowel in de laden, op de schappen als in het hanggedeelte niks vinden . .
‘ieppp!!’ – het komt van achter de kast! Heej, misschien de zolderkast, en braaf laat ik me daar even in opsluiten, je kunt nooit weten.
‘ieppp!!’ – nee, niet in de zolderkast, Marijke laat me gelukkig weer vrij en ik loop inmiddels totaal over de roje op de overloop! Potverdomme, Derek Ogilvie zal toch geen nieuwe zesde-zintuig-show aan het voorbereiden zijn.
‘ieppp!!’ – wel pot nonde, nu recht boven m’n hoofd! Ik kijk omhoog en zie daar een klein wit rond gevalletje met langwerpige gaatjes . . . onze r o o k m e l d e r!!
Ik ruk dat ding van het plafond en ontdoe hem van z’n batterij. Wat een geruststelling, achterop de rookmelder lees ik WAARSCHUWING: Raakt de batterij leeg, dan klinkt één keer per minuut een waarschuwingssignaal! Verder staat er iets van ‘eens per week’ controleren en reinigen met de stofzuiger. Wie had daar aan kunnen denken, we wonen hier nu ruim vijf jaar en dat ding is er één keer af geweest om het plafond te witten. Gaat zo’n batterijtje wel lang mee.
Daar staan we dan met z’n tweetjes, tegenover elkaar op de overloop. Blote beentjes onder onze pyama’s, we barsten uit van het lachen. ‘Maar goed dat niemand dat gezien heeft!’. We duiken het bed weer in en Marijke zegt wat ik denk ‘daar hoeft geen nieuw batterijtje meer in’.
En ik vond dat jullie het ter lering-ende-vermaak wel mochten weten. En hoor je midden in de nacht iets dat lijkt op ‘ieppp??’ . . . .
‘iepppp!!’ - daar was het weer. Nu ging aan twee kanten het licht aan, want zie je wel, ik had niet gedroomd. Samen lagen we nu te luisteren, als twee konijntjes de oren gespitst, scherp en alert, met de adem ingehouden. Net toen aan een kant weer het licht uitging en een diepe zucht hoorbaar werd,
‘iepppp!!’ - Een kort en irritant scherp geluid, net zoiets als een tandartsboor exact op het moment dat die rotvent een zenuw raakt. Het volgende halfuur was rijp voor een lachfilm, homevideo’s, bananensplit of zoiets.
‘ieppp!!’ – het komt bij jou vandaan, heb je die stopwatch misschien nog aanstaan. Tuurlijk niet, ik gebruik al eeuwen geen stopwatch meer. Maar toch kijk ik voor alle zekerheid in de la van m’n nachtkastje.
‘ieppp!!’ – nee, het komt bij jou vandaan. Nou, dat kan helemaal niet, ik heb niks in m’n nachtkastje.
‘ieppp!!’ – het is jouw radiowekker. Twee handen gaan synchroon naar de twee wekkerradio’s links en rechts van het bed.
‘ieppp!!’ – ook niet, het lijkt wel dat het uit de kleerkast komt. Ik vlieg uit bed en kijk achter en onder de kast. Het kan toch geen krekel zijn. Nee, hoe moet die . .
‘ieppp!!’ – voor alle zekerheid duik ik met mijn oude botten onder en achter het bed. Nou dat moet dan wel een verdomd eigenaardige en zeldzame krekel zijn.
‘ieppp!!’ – het komt van die twee heksen die naast de kast staan. Marijke vliegt op en pakt de twee heksenpoppen en verbant ze naar een van de andere slaapkamers. Net op het moment dat ze worden neerzet . .
‘ieppp!!’ – nee, dat is het ook niet, maar wat kan dat zijn potdomme. Ik roebedoep naar beneden en duik in de meterkast. Zou het misschien de draadloze router kunnen zijn? Aandachtig wacht ik op de volgende
‘ieppp!!’ – nee, niks, nada, het komt toch van boven. Misschien de elektrische ontluchting, zullen we die even uitzetten. Maar ik hoef niet lang af te wachten
‘ieppp!!’ – Nondejuu, ik sprint weer naar boven. Marijke is daar ook al driftig aan het inspecteren en vermoedt dat het toch uit de kast komt. Maar ze kan zowel in de laden, op de schappen als in het hanggedeelte niks vinden . .
‘ieppp!!’ – het komt van achter de kast! Heej, misschien de zolderkast, en braaf laat ik me daar even in opsluiten, je kunt nooit weten.
‘ieppp!!’ – nee, niet in de zolderkast, Marijke laat me gelukkig weer vrij en ik loop inmiddels totaal over de roje op de overloop! Potverdomme, Derek Ogilvie zal toch geen nieuwe zesde-zintuig-show aan het voorbereiden zijn.
‘ieppp!!’ – wel pot nonde, nu recht boven m’n hoofd! Ik kijk omhoog en zie daar een klein wit rond gevalletje met langwerpige gaatjes . . . onze r o o k m e l d e r!!
Ik ruk dat ding van het plafond en ontdoe hem van z’n batterij. Wat een geruststelling, achterop de rookmelder lees ik WAARSCHUWING: Raakt de batterij leeg, dan klinkt één keer per minuut een waarschuwingssignaal! Verder staat er iets van ‘eens per week’ controleren en reinigen met de stofzuiger. Wie had daar aan kunnen denken, we wonen hier nu ruim vijf jaar en dat ding is er één keer af geweest om het plafond te witten. Gaat zo’n batterijtje wel lang mee.
Daar staan we dan met z’n tweetjes, tegenover elkaar op de overloop. Blote beentjes onder onze pyama’s, we barsten uit van het lachen. ‘Maar goed dat niemand dat gezien heeft!’. We duiken het bed weer in en Marijke zegt wat ik denk ‘daar hoeft geen nieuw batterijtje meer in’.
En ik vond dat jullie het ter lering-ende-vermaak wel mochten weten. En hoor je midden in de nacht iets dat lijkt op ‘ieppp??’ . . . .
woensdag 27 juli 2011
In memoriam ôzze Jack
Ôzze Jack is d’r neet miër, eine goôje mins haet ôs verlaote. Het kaarsje brandde langzaam uit, het was op, vannacht om twintig over twaalf een laatste zucht. Je hoopt op zo’n moment dat het toch waar kan zijn. Zullen mam en pap hem al met open armen verwelkomd hebben? Alleen de gedachte dat ze weer met z’n drietjes zijn maakt je gelukkig en tilt je over het verdriet heen. Voordat we naar Frankrijk vertrokken hebben we hem nog bezocht. Hij was vrolijk en keek met ogen die ons zagen maar niet herkenden, om even later weer weg te dommelen. Een lichte streling, een hand op een vermagerde rug, een zoen vormden de overgebleven communicatie. We zaten in de Drôme ergens op een boerencamping, de mistral blies onstuimig, een SMS-je van Hans, of we even terug wilden bellen. ‘Ôzze Jack’ zeiden Marijke en ik in koor. Hij lag in comateuze toestand en het zou niet lang meer duren. Als de sodemieter terug naar huis, natuurlijk wil je eigenlijk die laatste herinnering vasthouden, maar toch willen we hem nog even zien. Stil en ontspannen lag hij daar, verschrikkelijk dat ‘ôzze Jack’ zo afscheid van het leven moet nemen. We fluisteren zacht wat lieve woorden, strelen met twee vingers zijn holle wang, een laatste kusje op zijn voorhoofd.
Herinneringen schieten door m’n hoofd. ‘Zeg ‘ns wat je denkt’, zegt Marijke. Ja, ik denk weer terug, 58 jaar geleden. De ooievaar was op komst, en ik moest verderop in de Leeuwerikstraat naar ‘tant Janssen’. Ik zat op de grond te spelen toen ze voor het raam stond en zei ‘daar vliegt de ooievaar bij jullie op het dak’. Uiteraard was ik net te laat bij het raam, en idem dito toen ze hem even later weer zag wegvliegen. Eindelijk mocht ik terug naar mam, en daar lag hij. Hèhè, na drie zussen had ik eindelijk een broertje, Jacky. Maar al snel bleek het een zorgenkindje, ik hoor m’n tante nog zeggen ‘hij knijpt niet in de vinger’. Jacky was een mongooltje, hij had het syndroom van Down. De gordijnen gingen dicht in huize Titulaer, mijn moeder liep wiegend op de arm met ôzze Jack door het huis, mijn vader zat met z’n hoofd in de handen.
Maar Jacky groeide op tot een vrolijk en blij manneke. Puurder en eerlijker kan een mens niet zijn. Feilloos aanvoelen wie hem open en sympathiek benaderen. En even feilloos in woord en gebaar de confrontatie aangaan naar de minder sympathieken en de arroganten onder ons. Elk meisje kreeg van Jack een vette knipoog. In gezelschap zei hij niet veel, maar wist steeds een plekje te veroveren naast het mooiste meisje. Een arm om haar heen of een lekkere knuffel volgden ‘als het klikte’. Muziek was zijn leven, BZN zijn passie en drummen zijn uitlaatklep. Soms haatte ik dat verschrikkelijke lawaai, maar met de jaren werden drumstel en Jack een beter ingespeeld stel. En hij presteerde het om wel eens de plek te veroveren van een drummer in een echte band. Kaarsrecht en serieus sloeg hij op de trom en roerde de deksels in zijn geheel eigen en unieke ritme. Compleet anders dan die echte drummer, maar zeker niet storend in het geheel.
Jack had een wonderbaarlijk geheugen. Vragen over acteurs in welke soap dan ook, artiesten op welke plaat of welk genre dan ook, Jack frommelde wat met zijn lippen, trok zijn sokken nog verder omhoog en haalde het correcte antwoord uit zijn geheugen. Hij kon niet lezen maar bestudeerde elke week de TV-gids en kende die dan voor de rest van de week uit z’n hoofd. Na Nieuwjaar en het verschijnen van de nieuwe kalender werden alle verjaardagen van de hele familie opgeslagen met de correcte dag van de week erbij. Mijn vader vergoelijkte dat wel eens met ‘hij hoeft ook verder niks anders te onthouden’, maar ik bleef dat knap vinden.
’s Avonds moesten we hem om beurten naar bed brengen. Je lag dan naast hem te wachten tot Jack eindelijk wilde gaan slapen, heel voorzichtig schoof je dan naar de rand van het bed, langzaam één been op de grond. En potverdomme, op dat moment sloeg hij z’n armpje om je heen ‘aah Jan, woa geis se haer?’. Soms duurde het zo lang dat je zelf in slaap viel en ôs mam je wakker kwam maken ‘kôm maar, hae sluûp’. Jack was ontzettend gemakzuchtig, sommigen noemden hem lui en weer anderen vonden hem toch wel verwend. Hij snapte er niks van dat ik hield van hardlopen, hij kon er zelfs niet naar kijken en heeft nooit begrepen hoe ik een hele dag naar Groningen kon gaan om over 10 hordes te gaan rennen. Mijn vader deelde dat overigens met hem, en dat was niet het enige wat die twee samen deelden. Hij zal misschien tien jaar zijn geweest toen hij samen met m’n vader zijn eerste pijp zat te roken, mijn moeder vond het maar niks, maar mijn vader zei ‘ôch laot dae jong toch’.
Toen pap en mam er niet meer waren, bleef Jack in het ouderlijk huis wonen. En zoals hij dat zo smakelijk kon vertellen ‘trokken Tina en Joep bij hem in’. De laatste 16 jaar woonde hij bij m’n oudste zus en zwager. Geheel bij Jack passend noemde hij ze ‘mam twiëje’ en ‘pap twiëje’. Welk groter compliment kun je in zo’n situatie krijgen.
Nu is Jack er ook niet meer, en de herinneringen blijven door m’n hoofd schieten. Maar ik laat het hier bij, sommige dingen kun je niet delen. Het was een fijn mens, hij hield ons een eerlijke spiegel voor hoe je je sociaal had te gedragen, hij kon je met een scherpe opmerking op je plek zetten. Met zijn opgewektheid vaak een onmiskenbaar middelpunt. Problemen werden met een persoonlijk vraag- en antwoordspel uitgediscussiëerd op het toilet. Zo kun je ook volop genieten van het leven, en was hij toch maar stiekem één van de weinig Nederlandse mannen met een lieve Turkse vriendin.
Jack, bedankt en geef ‘mam ein’ en ‘pap ein’ een stevige knuffel.
Herinneringen schieten door m’n hoofd. ‘Zeg ‘ns wat je denkt’, zegt Marijke. Ja, ik denk weer terug, 58 jaar geleden. De ooievaar was op komst, en ik moest verderop in de Leeuwerikstraat naar ‘tant Janssen’. Ik zat op de grond te spelen toen ze voor het raam stond en zei ‘daar vliegt de ooievaar bij jullie op het dak’. Uiteraard was ik net te laat bij het raam, en idem dito toen ze hem even later weer zag wegvliegen. Eindelijk mocht ik terug naar mam, en daar lag hij. Hèhè, na drie zussen had ik eindelijk een broertje, Jacky. Maar al snel bleek het een zorgenkindje, ik hoor m’n tante nog zeggen ‘hij knijpt niet in de vinger’. Jacky was een mongooltje, hij had het syndroom van Down. De gordijnen gingen dicht in huize Titulaer, mijn moeder liep wiegend op de arm met ôzze Jack door het huis, mijn vader zat met z’n hoofd in de handen.
Maar Jacky groeide op tot een vrolijk en blij manneke. Puurder en eerlijker kan een mens niet zijn. Feilloos aanvoelen wie hem open en sympathiek benaderen. En even feilloos in woord en gebaar de confrontatie aangaan naar de minder sympathieken en de arroganten onder ons. Elk meisje kreeg van Jack een vette knipoog. In gezelschap zei hij niet veel, maar wist steeds een plekje te veroveren naast het mooiste meisje. Een arm om haar heen of een lekkere knuffel volgden ‘als het klikte’. Muziek was zijn leven, BZN zijn passie en drummen zijn uitlaatklep. Soms haatte ik dat verschrikkelijke lawaai, maar met de jaren werden drumstel en Jack een beter ingespeeld stel. En hij presteerde het om wel eens de plek te veroveren van een drummer in een echte band. Kaarsrecht en serieus sloeg hij op de trom en roerde de deksels in zijn geheel eigen en unieke ritme. Compleet anders dan die echte drummer, maar zeker niet storend in het geheel.
Jack had een wonderbaarlijk geheugen. Vragen over acteurs in welke soap dan ook, artiesten op welke plaat of welk genre dan ook, Jack frommelde wat met zijn lippen, trok zijn sokken nog verder omhoog en haalde het correcte antwoord uit zijn geheugen. Hij kon niet lezen maar bestudeerde elke week de TV-gids en kende die dan voor de rest van de week uit z’n hoofd. Na Nieuwjaar en het verschijnen van de nieuwe kalender werden alle verjaardagen van de hele familie opgeslagen met de correcte dag van de week erbij. Mijn vader vergoelijkte dat wel eens met ‘hij hoeft ook verder niks anders te onthouden’, maar ik bleef dat knap vinden.
’s Avonds moesten we hem om beurten naar bed brengen. Je lag dan naast hem te wachten tot Jack eindelijk wilde gaan slapen, heel voorzichtig schoof je dan naar de rand van het bed, langzaam één been op de grond. En potverdomme, op dat moment sloeg hij z’n armpje om je heen ‘aah Jan, woa geis se haer?’. Soms duurde het zo lang dat je zelf in slaap viel en ôs mam je wakker kwam maken ‘kôm maar, hae sluûp’. Jack was ontzettend gemakzuchtig, sommigen noemden hem lui en weer anderen vonden hem toch wel verwend. Hij snapte er niks van dat ik hield van hardlopen, hij kon er zelfs niet naar kijken en heeft nooit begrepen hoe ik een hele dag naar Groningen kon gaan om over 10 hordes te gaan rennen. Mijn vader deelde dat overigens met hem, en dat was niet het enige wat die twee samen deelden. Hij zal misschien tien jaar zijn geweest toen hij samen met m’n vader zijn eerste pijp zat te roken, mijn moeder vond het maar niks, maar mijn vader zei ‘ôch laot dae jong toch’.
Toen pap en mam er niet meer waren, bleef Jack in het ouderlijk huis wonen. En zoals hij dat zo smakelijk kon vertellen ‘trokken Tina en Joep bij hem in’. De laatste 16 jaar woonde hij bij m’n oudste zus en zwager. Geheel bij Jack passend noemde hij ze ‘mam twiëje’ en ‘pap twiëje’. Welk groter compliment kun je in zo’n situatie krijgen.
Nu is Jack er ook niet meer, en de herinneringen blijven door m’n hoofd schieten. Maar ik laat het hier bij, sommige dingen kun je niet delen. Het was een fijn mens, hij hield ons een eerlijke spiegel voor hoe je je sociaal had te gedragen, hij kon je met een scherpe opmerking op je plek zetten. Met zijn opgewektheid vaak een onmiskenbaar middelpunt. Problemen werden met een persoonlijk vraag- en antwoordspel uitgediscussiëerd op het toilet. Zo kun je ook volop genieten van het leven, en was hij toch maar stiekem één van de weinig Nederlandse mannen met een lieve Turkse vriendin.
Jack, bedankt en geef ‘mam ein’ en ‘pap ein’ een stevige knuffel.
dinsdag 26 juli 2011
Een weekje weg
Vorige week hadden we een weekje Noord-Holland gepland inclusief een avondwedstrijdje Heiloo, maar toch maar besloten naar het zuiden te rijden totdat we de zon bereikten! Helaas moesten we na zeven dagen Zuid-Frankrijk opbreken (waarover een andere keer meer). Bij het doornemen van de post meteen even kijken wat er binnen de werpersgroep gebeurd was. Potverdorie, die Sina Mai Holthuijsen is best goed. In Recklinghausen verbeterde ze haar clubrecord MC naar 30.89 meter. Pap Holthuijsen testte zijn vorm voor het volgende belangrijke weekend, en dat belooft wat.
Verder wil ik jullie een drietal mailtjes niet onthouden. Soms klaag ik wel eens over de beroerde omstandigheden waaronder werpers hun geliefde handwerk moeten verrichten. Lees ze maar eens door en probeer je in te leven in ‘waarom ik altijd voor die werpers opkom’.
Jan van Hooft in Wageningen (22 juli)
Ik dacht dat ze in België het laat konden maken met wedstrijden, nou in Nederland (Wageningen) kunnen ze er ook wat van. ‘s Avonds om half elf, met de lichtmasten al aan, en als laatste groep eindigden we het discuswerpen. We begonnen om 6 uur met het kogelslingeren, een groep van 20 man dacht ik, mannen-vrouwen-junioren alles bij elkaar. Op de website stond vermeld dat na 3 worpen de beste 6 vrouwen en mannen nog 3 worpen zouden krijgen, maar ze begonnen al meteen te zeggen dat ze er maar 4 zouden doen en misschien nog een 5de als het vlot zou gaan. Protesten alom dus, "als we dat geweten hadden, had ik me niet ingeschreven". OK, dan 6 pogingen werd er gezegd, maar wat gebeurt er na 3 pogingen, alle 20 deelnemers krijgen 3 pogingen extra. Ja, en dan gaat het wel erg lang duren, terwijl het kogelstoten om half acht zou beginnen. Het ging niet slecht met het kogelslingeren, 35.11mtr, maar wacht nog steeds dat dat ding nog eens een keer een paar meter verder vliegt. Terwijl wij nog aan het slingeren waren, waren er al atleten aan het instoten met de kogel en wilde men ook al aan de wedstrijd beginnen. Dus zonder nog te kunnen instoten begon ik aan deze wedstrijd. En dat ligt mij niet zo lekker, heb toch altijd even wat tijd nodig om wat te kunnen instoten, en omdat de groep ook hier weer zo groot was, hoorde ik dat ze ook hier 4 pogingen wilde doen en misschien een 5de erna. Niemand klaagde zover ik het kon horen en het maakte mij ook niet meer zoveel uit, want het begon af en toe te regenen en het werd ook een stuk frisser. Het kogelstoten ging weer zoals vanouds, slecht dus. 10.39mtr verder kwam ik niet na 4 pogingen, want de 5de heb ik niet meer gedaan. Was al op weg naar de discusring, waar men al aan het inwerpen was. Terwijl sommige atleten, die ook nog wilden gaan discuswerpen, aan hun 5de, 6de poging weet ik veel, bezig waren bij het kogelstoten, begonnen wij al vast met het discuswerpen. Ook hier was het weer even de vraag, wat gaan we doen, 4-5 pogingen of zoals op de site stond 3 pogingen en dan finale. Ik was in ieder geval voor 6 pogingen en dat zou men gaan doen. Alleen na 3 pogingen waren er atleten die toen wisten dat ze niet bij de beste 6 waren begonnen te klagen en terug wilden naar 5 pogingen voor iedereen. Mij maakte het niets meer uit, het was koud en het begon al laat te worden, dus doe maar, dan kunnen we gewoon door gaan, ondanks dat we met een groep van weer 20 atleten waren. Maar nu waren er anderen die 6 pogingen wilden, dus de jury bezweek voor hun argumenten en moest de lijst na 3 pogingen opnieuw gaan samenstellen. En dat duurde best wel lang, hadden we gewoon doorgegooid waren we al klaar geweest. Maar goed, uiteindelijk gingen nu wel de beste 6 vrouwen en mannen door voor de laatste 3 worpen. Mijn beste worp werd 46.87mtr, en was daar best tevreden mee. Wel geen 50 mtr, maar dat komt nog wel.
Jeroen van Emmerik in Ronsdorf (17 juli).
M'n eerste wedstrijd sinds twee maanden, de weersomstandigheden waren wisselend maar toch niet zo slecht als verwacht. Alleen het eerste uur regende het tijdens de wedstrijd daarna brak het zonnetje door. Kogel viel dus in het water; een teleurstellende 7,49. Hamer ging wel lekker; 29,80 en 0,13m onder pr 29,93 en dat na twee maanden niet trainen. Wel een tevreden gevoel. Zeker met het materiaal ( draad ) dat redelijk bagger was. In de laatste worp kon ik met goed materiaal werpen: dat draaide zo veel sneller dat ik links uitwierp.
Diskus kon ik toch nog net aanlsuiten bij groep 1 omdat ik als enige van groep 2 over was gebleven. Snel even inwerpen en je: 28,62m. De laatste was een alles of niets poging snoeihard tegen de paal. 0,49m onder pr 29,11.
En nu komt het Jan van Hooft: je hebt echt een kans gemist want het diskus was echt van hoog niveau! Je had moeite moeten doen om op het podium te geraken. Winnaar 51,44. Het was een gezellige Discusgroep waarin de M60 echt allemaal ver wierpen met ruime 40m+ worpen.
Het steenstoten heb ik niet meer gedaan. Oorkondes, zware medailles en een nep kogelslingertje (meer iets voor in de kerstboom). Het terrein is niet om over naar huis te schrijven met name kogel was eerder een alpenwei.
Mailtje aan onze trainer (nog effe niet slingeren - 17 juli)
Goedemorgen Wim
Het gras groeit stevig door op het middenterrein.
Vanaf 25 juli kunnen jullie weer trainen bij Swift.
Wel moeten er nog afspraken gemaakt worden over het
o.a. vullen van de gaten.
Groetjes en nog een fijne zondag,
Johan.
Zou men wel beseffen dat op datzelfde middenterrein behalve dat klotegras nog iets veel mooiers aan het groeien is. Rondom onze trainer Wim Coenen groeit kwantitatief als kwalitatief een prachtig stelletje werp(st)ers. Ruim 25 man (en vrouw) verzamelen zich elke maandag- en donderdagavond in wisselende samenstelling op sportpark de Wijher. Ze komen niet alleen uit de regio Roermond! Nee, wat dacht je van Siebengewald, Nuenen, Eindhoven, Culemborg, Erkelenz, Millich, Helden en Baarlo. Ze hebben er wat voor over om bij Swift Atletiek te komen trainen. Inmiddels is gebleken dat de groep (inter)nationaal goed voor de dag komt, voor de criticaster is het misschien nog even wachten op die echte topper. Vorig jaar werden liefst 40 stokoude clubrecords op de werpnummers uit de boeken geschreven. Ja ja, dat was het eerste jaar hoor ik iemand denken. Maar daarvan zijn er dit jaar alweer 16 verbeterd, als dat geen vooruitgang is!! Onze Wim wordt gevraagd als gasttrainer en is niet te beroerd om in Weert te gaan kijken om er nog beter van te worden. Eigenlijk verdient onze ‘autoriteit’ op werpgebied met iets meer égard betrokken te worden in beschikbaarheid en kwaliteit van de accommodatie.
Maar ja, een profeet wordt in zijn eigen land niet geëerd,
Groetjes en nog een fijne dag,
Jan.
Verder wil ik jullie een drietal mailtjes niet onthouden. Soms klaag ik wel eens over de beroerde omstandigheden waaronder werpers hun geliefde handwerk moeten verrichten. Lees ze maar eens door en probeer je in te leven in ‘waarom ik altijd voor die werpers opkom’.
Jan van Hooft in Wageningen (22 juli)
Ik dacht dat ze in België het laat konden maken met wedstrijden, nou in Nederland (Wageningen) kunnen ze er ook wat van. ‘s Avonds om half elf, met de lichtmasten al aan, en als laatste groep eindigden we het discuswerpen. We begonnen om 6 uur met het kogelslingeren, een groep van 20 man dacht ik, mannen-vrouwen-junioren alles bij elkaar. Op de website stond vermeld dat na 3 worpen de beste 6 vrouwen en mannen nog 3 worpen zouden krijgen, maar ze begonnen al meteen te zeggen dat ze er maar 4 zouden doen en misschien nog een 5de als het vlot zou gaan. Protesten alom dus, "als we dat geweten hadden, had ik me niet ingeschreven". OK, dan 6 pogingen werd er gezegd, maar wat gebeurt er na 3 pogingen, alle 20 deelnemers krijgen 3 pogingen extra. Ja, en dan gaat het wel erg lang duren, terwijl het kogelstoten om half acht zou beginnen. Het ging niet slecht met het kogelslingeren, 35.11mtr, maar wacht nog steeds dat dat ding nog eens een keer een paar meter verder vliegt. Terwijl wij nog aan het slingeren waren, waren er al atleten aan het instoten met de kogel en wilde men ook al aan de wedstrijd beginnen. Dus zonder nog te kunnen instoten begon ik aan deze wedstrijd. En dat ligt mij niet zo lekker, heb toch altijd even wat tijd nodig om wat te kunnen instoten, en omdat de groep ook hier weer zo groot was, hoorde ik dat ze ook hier 4 pogingen wilde doen en misschien een 5de erna. Niemand klaagde zover ik het kon horen en het maakte mij ook niet meer zoveel uit, want het begon af en toe te regenen en het werd ook een stuk frisser. Het kogelstoten ging weer zoals vanouds, slecht dus. 10.39mtr verder kwam ik niet na 4 pogingen, want de 5de heb ik niet meer gedaan. Was al op weg naar de discusring, waar men al aan het inwerpen was. Terwijl sommige atleten, die ook nog wilden gaan discuswerpen, aan hun 5de, 6de poging weet ik veel, bezig waren bij het kogelstoten, begonnen wij al vast met het discuswerpen. Ook hier was het weer even de vraag, wat gaan we doen, 4-5 pogingen of zoals op de site stond 3 pogingen en dan finale. Ik was in ieder geval voor 6 pogingen en dat zou men gaan doen. Alleen na 3 pogingen waren er atleten die toen wisten dat ze niet bij de beste 6 waren begonnen te klagen en terug wilden naar 5 pogingen voor iedereen. Mij maakte het niets meer uit, het was koud en het begon al laat te worden, dus doe maar, dan kunnen we gewoon door gaan, ondanks dat we met een groep van weer 20 atleten waren. Maar nu waren er anderen die 6 pogingen wilden, dus de jury bezweek voor hun argumenten en moest de lijst na 3 pogingen opnieuw gaan samenstellen. En dat duurde best wel lang, hadden we gewoon doorgegooid waren we al klaar geweest. Maar goed, uiteindelijk gingen nu wel de beste 6 vrouwen en mannen door voor de laatste 3 worpen. Mijn beste worp werd 46.87mtr, en was daar best tevreden mee. Wel geen 50 mtr, maar dat komt nog wel.
Jeroen van Emmerik in Ronsdorf (17 juli).
M'n eerste wedstrijd sinds twee maanden, de weersomstandigheden waren wisselend maar toch niet zo slecht als verwacht. Alleen het eerste uur regende het tijdens de wedstrijd daarna brak het zonnetje door. Kogel viel dus in het water; een teleurstellende 7,49. Hamer ging wel lekker; 29,80 en 0,13m onder pr 29,93 en dat na twee maanden niet trainen. Wel een tevreden gevoel. Zeker met het materiaal ( draad ) dat redelijk bagger was. In de laatste worp kon ik met goed materiaal werpen: dat draaide zo veel sneller dat ik links uitwierp.
Diskus kon ik toch nog net aanlsuiten bij groep 1 omdat ik als enige van groep 2 over was gebleven. Snel even inwerpen en je: 28,62m. De laatste was een alles of niets poging snoeihard tegen de paal. 0,49m onder pr 29,11.
En nu komt het Jan van Hooft: je hebt echt een kans gemist want het diskus was echt van hoog niveau! Je had moeite moeten doen om op het podium te geraken. Winnaar 51,44. Het was een gezellige Discusgroep waarin de M60 echt allemaal ver wierpen met ruime 40m+ worpen.
Het steenstoten heb ik niet meer gedaan. Oorkondes, zware medailles en een nep kogelslingertje (meer iets voor in de kerstboom). Het terrein is niet om over naar huis te schrijven met name kogel was eerder een alpenwei.
Mailtje aan onze trainer (nog effe niet slingeren - 17 juli)
Goedemorgen Wim
Het gras groeit stevig door op het middenterrein.
Vanaf 25 juli kunnen jullie weer trainen bij Swift.
Wel moeten er nog afspraken gemaakt worden over het
o.a. vullen van de gaten.
Groetjes en nog een fijne zondag,
Johan.
Zou men wel beseffen dat op datzelfde middenterrein behalve dat klotegras nog iets veel mooiers aan het groeien is. Rondom onze trainer Wim Coenen groeit kwantitatief als kwalitatief een prachtig stelletje werp(st)ers. Ruim 25 man (en vrouw) verzamelen zich elke maandag- en donderdagavond in wisselende samenstelling op sportpark de Wijher. Ze komen niet alleen uit de regio Roermond! Nee, wat dacht je van Siebengewald, Nuenen, Eindhoven, Culemborg, Erkelenz, Millich, Helden en Baarlo. Ze hebben er wat voor over om bij Swift Atletiek te komen trainen. Inmiddels is gebleken dat de groep (inter)nationaal goed voor de dag komt, voor de criticaster is het misschien nog even wachten op die echte topper. Vorig jaar werden liefst 40 stokoude clubrecords op de werpnummers uit de boeken geschreven. Ja ja, dat was het eerste jaar hoor ik iemand denken. Maar daarvan zijn er dit jaar alweer 16 verbeterd, als dat geen vooruitgang is!! Onze Wim wordt gevraagd als gasttrainer en is niet te beroerd om in Weert te gaan kijken om er nog beter van te worden. Eigenlijk verdient onze ‘autoriteit’ op werpgebied met iets meer égard betrokken te worden in beschikbaarheid en kwaliteit van de accommodatie.
Maar ja, een profeet wordt in zijn eigen land niet geëerd,
Groetjes en nog een fijne dag,
Jan.
maandag 11 juli 2011
Een jaar uit het leven van een slingeraar
Erwin Suvaal maakt prachtige cartoons, en vaak met als onderwerp kogelslingeren. Hij weet de gemoedstoestand van een kogelslingeraar (dus ook van mij) schitterend in beeld te brengen. Bij het doorkijken kwamen spontaan wat teksten bij me op, die ik verbond met zijn cartoons. In 'no-time' groeide onderstaande strip, uiteraard met toestemming van Erwin. Klik maar gerust aan, het is geen 'spam' of zoiets . . .
https://docs.google.com/viewer?a=v&pid=sites&srcid=ZGVmYXVsdGRvbWFpbnx3ZXJwZ3JvZXBzd2lmdHxneDoyZGFhMTU4NDA3M2VkNQ
https://docs.google.com/viewer?a=v&pid=sites&srcid=ZGVmYXVsdGRvbWFpbnx3ZXJwZ3JvZXBzd2lmdHxneDoyZGFhMTU4NDA3M2VkNQ
zaterdag 2 juli 2011
Macchiavellistisch leidinggeven
Wie mijn blogs regelmatig wel eens leest, moet intussen wel gewend zijn geraakt aan mijn cynisme en mijn soms botte aanval op ‘voorzitters’. Want al die anderen die dat allemaal maar niks vonden, surfen nu waarschijnlijk elders op het internet. Mijn trouwe lezers ga ik toch maar eens opbiechten hoe het allemaal zo gekomen is. En net zoals Joop den Uyl dat indertijd kernachtig kon uitleggen met zijn ‘kijk, er zijn twee dingen’, doe ik een poging hem dat bescheiden na te doen. Kijk, er waren twee dingen, eerst was er Macchiavelli en daarna schoof ik mezelf te pas en te onpas als voorzitter naar voren. Alleen het tweede begrijp je pas als je weet wat het eerste voor invloed heeft gehad.
In mijn opleiding voor bedrijfskundige moest ik ‘Il Principe’ lezen van Niccolò Machiavelli (Florence, 3 mei 1469 - aldaar, 21 juni 1527). Hij was een Italiaanse politicus en filosoof en wordt beschouwd als een van de grondleggers van politieke wetenschappen. Sinds de zestiende eeuw vormt zijn werk het voorbeeld van de cynisch-realistische benadering van politieke macht. Een sluwe en misleidende politiek wordt naar Machiavelli ook wel machiavellistisch genoemd. Toen ik dat standaardwerk doorgeworsteld had was ik zo gefascineerd dat ik het nog eens goed doorgelezen heb. Mijn fascinatie sloeg om in herkenning van stijlen van leidinggeven, en ik besloot ‘Il Principe’ nog eens zorgvuldiger door te pluizen. Verrek, het leerde me om (vooral slechte) leidinggevers in hun doen en laten te analyseren. Mijn volgende conclusie was ‘die konden Macchiavelli wel eens verkeerd begrepen hebben’. Maar bij navraag bleken ze het niet eens te kennen.
Ja, meneer den Uyl, even geduld, nu komt het tweede punt. Mijn opgedane ervaring met Macchiavelli had me sterk overtuigd dat als je ‘wat gedaan wil krijgen’, je dat het beste als voorzitter kunt bereiken. En ik heb dat tot mijn laatste werkdag met ontzettend veel plezier gedaan, soms zelfs gecombineerd als secretaris, want dat schoot nog beter op.
Als een soort goedmakertje voor al die ‘leiders’ die ik cynisch-realistisch heb bekritiseerd volgt nu geen excuus, maar slechts een vijftigtal uitspraken van Niccolò Machiavelli. Lees ze eens rustig twee keer door, één keer zoals je de uitspraak zou kunnen omarmen of verwerpen. En één keer hoe een goede voorzitter hiermee zou omgaan. De criticasters, die denken ‘dat heeft ie weer bijeen gefantaseerd’, daag ik uit ‘Il Principe’ (De Heerser) te lezen. Veel plezier, en probeer een lach niet te onderdrukken, want dat doen voorzitters al vaak genoeg:
1. "Al beschikt iemand over zeer sterke argumenten, toch heeft hij altijd de welwillendheid van een voorzitter nodig om er iets mee te kunnen bereiken."
2. "Als een commissie te bekwaam is, moet hij door wetten zodanig aan banden worden gelegd dat hij de grenzen van de macht niet kan overschrijden."
3. "Als de voorzitter alles goed overweegt dan zul je bemerken dat er bepaalde dingen bestaan die op deugden lijken maar die je, wanneer je je er naar richt, de ondergang brengen; terwijl er andere dingen bestaan die op ondeugden lijken maar die je, wanneer je je er naar richt, veiligheid en welzijn blijken te verschaffen."
4. "De voorzitter moet nooit zijn gedachten van de oorlogsvoering afwenden. En in vredestijd moet hij er zich nog meer in bekwamen dan in de oorlog zelf."
5. "De leeuw kan zich niet verdedigen tegen valstrikken, en de vos niet tegen wolven. De voorzitter moet dan ook een vos zijn om de valstrikken in de gaten te hebben, en een leeuw om de wolven af te schrikken."
6. "De macht vindt gemakkelijk de commissies, niet de commissies de macht."
7. "De leden wisselen graag van voorzitter omdat ze geloven dat ze het dan beter krijgen."
8. "De leden zijn zó onnozel en ze richten zich zó op hun directe behoefte dat als de voorzitter bedriegt, hij altijd wel iemand vindt die zich wil laten bedriegen."
9. "De voornaamste grondslagen waarop alle machtsvormen berusten, worden gevormd door goede structuur en slechte argumenten. Er kunnen geen goede structuren zijn als er geen slechte argumenten zijn; en omgekeerd, als er slechte argumenten zijn, zijn er automatisch ook goede structuren"
10. "De vraag is wie grotere schade aanrichten in een club: mensen die streven naar méér, of mensen die bang zijn te verliezen wat ze hebben?"
11. "Degenen die zich aan je binden behoor je te eren en te beminnen."
12. "Een belastende daad dient haar excuus te vinden in haar resultaat; als dat resultaat goed is, dan zal ook het excuus goed zijn."
13. "Eén enkele persoon is wel geschikt om iets op te bouwen, maar als de verantwoordelijkheid voor wat hij heeft opgebouwd bij de eenling blijft berusten, dan zal het geen lang leven beschoren zijn."
14. "Een voorzitter moet ervoor zorgen dat hij op zodanige wijze gevreesd wordt dat hij, ook al slaagt hij er niet in de liefde van zijn leden te winnen, toch in elk geval hun haat weet te ontlopen."
15. "Een man die zich altijd en overal goed betoont, gaat noodzakelijk te gronde te midden van zovelen die niet goed zijn. Daarom moet een voorzitter wanneer hij zich wil handhaven, leren om niet goed te zijn."
16. "Een nieuwe voorzitter dient rustig, bedachtzaam en menselijk te werk te gaan en ervoor op te passen dat teveel vertrouwen hem niet onvoorzichtig en te veel wantrouwen hem niet onverdraaglijk maakt."
17. "Een club kan om twee redenen uiteenvallen: ten eerste omdat men de voorzitter wil onderwerpen, en ten tweede omdat men bang is door hem onderworpen te worden."
18. "Een verstandig voorzitter moet een methode bedenken waardoor zijn leden altijd en onder alle omstandigheden zijn gezag en persoon nodig hebben. Pas dan zullen ze hem altijd trouw zijn."
19. "Een verstandig voorzitter wil liever zijn eigen leden verliezen, dan die van andere clubs winnen."
20. "Een voorzitter kan het beste te werk gaan zoals bekwame boogschutters, die wanneer ze het doel dat ze willen raken te ver weg achten, omdat ze weten wat de kracht van hun boog is, het mikpunt veel hoger nemen dan het doelwit, niet om met hun pijl zo hoog te komen, maar om met behulp van dat hoge mikpunt hun doel te kunnen bereiken."
21. "Er zijn mensen die alles weten, maar dat is dan ook alles."
22. "Goed georganiseerde machtsposities en wijze voorzitters hebben er daarom steeds op alle mogelijke manieren voor gezorgd dat ze de harde werkers tot wanhoop brachten en de grote massa behaagden en tevreden stelden."
23. "Het doel heiligt de middelen."
24. "Het ergste wat iemand die met de hoogste macht bekleed is van de hem vijandige leden kan verwachten, is dat ze hem in de steek laten."
25. "Het is als met de tering: de ziekte is in het begin gemakkelijk te genezen en moeilijk te constateren, maar wanneer men haar niet meteen in de beginfase onderkent en geconstateerd heeft, gemakkelijk te constateren en moeilijk te genezen."
26. "Een voorzitter moet het goede niet achterwege laten wanneer dat mogelijk is, maar van de andere kant moet hij in staat zijn over te stappen op het kwade wanneer de noodzaak hem daartoe dwingt."
27. "Iemand die macht uitoefent moet voor twee dingen bang zijn: voor intern gevaar van de kant van zijn leden, en voor extern gevaar van de kant van concurrerende clubs."
28. "Ik beweer nu dat een nieuwe voorzitter, die zich in een volkomen nieuw machtsgebied wil handhaven, meer of minder moeilijkheden ondervindt al naargelang hij als leider over meer of minder kwaliteiten beschikt."
29. "Ik stel vast dat iedereen die macht uitoefent, ernaar moet streven dat hij voor barmhartig en niet voor wreed gehouden wordt."
30. "In onzekere tijden zal de voorzitter altijd gebrek hebben aan mensen die hij kan vertrouwen."
31. "Is het beter bemind dan bevreesd te worden of omgekeerd? Het antwoord luidt dat zowel het een als het ander aanbevelenswaard zou zijn. Maar aangezien het moeilijk is beide dingen met elkaar te verenigen is het zonder meer veiliger om gevreesd dan om bemind te worden."
32. "Lasteraars dient men te maken tot aanklagers; blijkt de aanklacht gefundeerd te zijn, dan dient de bewuste persoon beloond, of althans niet geroyeerd te worden; blijkt ze daarentegen ongefundeerd, dan dient hij geroyeerd te worden."
33. "Liefde wordt in stand gehouden door bepaalde zedelijke verplichtingen die - omdat de mensen nu eenmaal slecht zijn - telkens wanneer er eigenbelang in het spel is, verbroken worden."
34. "Men kan hieruit een algemene regel afleiden, welke altijd of bijna altijd opgaat, dat namelijk degene die maakt dat iemand anders machtig wordt, zelf daarvan de dupe wordt."
35. "Men kan nog een ander opmerkelijk feit afleiden, namelijk dat zij die de hoogste macht uitoefenen, de onplezierige dingen moeten laten opknappen door anderen, terwijl zij zelf de plezierige voor hun rekening moeten nemen."
36. "Mensen laten zich alleen van hun goede kant zien als de omstandigheden daartoe dwingen. Maar zodra iedereen vrij spel heeft en kan doen en laten wat hij wil, zijn verwarring en chaos direct overal troef."
37. "Mijn conclusie is dan ook deze, dat iemand die de macht in handen heeft, zich weinig van samenzweringen moet aantrekken wanneer de leden hem goedgezind zijn. Maar wanneer de leden hem vijandig gezind zijn en hem haten, moet hij voor alles en iedereen bang zijn."
38. "Niets is er dat een club zo stabiel en evenwichtig maakt als het kiezen van een structuur waarin het mogelijk is dat een omslag van de publieke opinie zich binnen een wettelijk kader kan manifesteren."
39. "Niets is lastiger om aan te pakken, hachelijker om er de leiding over te nemen, of minder zeker van succes, dan het invoeren van nieuwe dingen, omdat degene die nieuwigheden invoert, hen die het in de oude toestand goed ging tot vijanden en hen die het onder de nieuwe omstandigheden goed zou kunnen gaan, als lauwe verdedigers heeft."
40. "Onrechtvaardigheden moet men allemaal tegelijk begaan om te bereiken dat ze minder gevoeld worden en dus minder krenkend zijn."
41. "Strijd kan niet worden vermeden. Het kan slechts worden uitgesteld in het voordeel van de ander."
42. "Vaak komen machtsposities in gevaar wanneer de voorzitters proberen hun gezag - dat ze in feite aan hun leden ontlenen - om te zetten in absolute macht."
43. "Van goed gebruikte wreedheid kan men spreken wanneer iemand deze plotseling begaat, uit noodzaak zich te handhaven, en niet verder continueert, maar omzet in een zo groot mogelijk welzijn voor zijn onderdanen."
44. "Verachtelijk wordt hij wanneer men de voorzitter voor wispelturig, lichtzinnig, verwijfd, lafhartig, en besluiteloos houdt. Hiervoor moet een voorzitter op zijn hoede zijn als voor een gevaarlijke klip en hij moet alle mogelijk moeite doen om te bereiken dat zijn daden gekenmerkt worden door grootheid, moed, ernst en kracht. Ten slotte moet hij een dusdanige reputatie opbouwen dat niemand het in zijn hoofd haalt om hem te bedriegen of te misleiden."
45. ""Regels en structuren die ontworpen zijn bij het ontstaan van een club toen de mentaliteit van de mensen nog goed was, zijn niet meer geschikt als die slecht geworden is."
46. "Wie denkt dat de groten der aarde oude beledigingen vergeten door nieuwe weldaden, die dwaalt wel heel fataal."
47. "Wie een kleine elite als vijand heeft, kan gemakkelijk en vrij geruisloos voor zijn eigen veiligheid zorg dragen; maar wie het hele volk tot vijand heeft, is nooit veilig en hoe wreder zijn optreden, des te zwakker wordt zijn positie."
48. "Zoals een goede mentaliteit voor haar voortbestaan regels nodig heeft, zo is voor de naleving van regels een goede mentaliteit onontbeerlijk."
49. "Zolang de voorzitter leden in het algemeen maar niet in hun contributie of faciliteiten beknot, leven ze tevreden."
50. "Zwak is een voorzitter die niet onmiddellijk tot oorlogvoeren in staat is."
In mijn opleiding voor bedrijfskundige moest ik ‘Il Principe’ lezen van Niccolò Machiavelli (Florence, 3 mei 1469 - aldaar, 21 juni 1527). Hij was een Italiaanse politicus en filosoof en wordt beschouwd als een van de grondleggers van politieke wetenschappen. Sinds de zestiende eeuw vormt zijn werk het voorbeeld van de cynisch-realistische benadering van politieke macht. Een sluwe en misleidende politiek wordt naar Machiavelli ook wel machiavellistisch genoemd. Toen ik dat standaardwerk doorgeworsteld had was ik zo gefascineerd dat ik het nog eens goed doorgelezen heb. Mijn fascinatie sloeg om in herkenning van stijlen van leidinggeven, en ik besloot ‘Il Principe’ nog eens zorgvuldiger door te pluizen. Verrek, het leerde me om (vooral slechte) leidinggevers in hun doen en laten te analyseren. Mijn volgende conclusie was ‘die konden Macchiavelli wel eens verkeerd begrepen hebben’. Maar bij navraag bleken ze het niet eens te kennen.
Ja, meneer den Uyl, even geduld, nu komt het tweede punt. Mijn opgedane ervaring met Macchiavelli had me sterk overtuigd dat als je ‘wat gedaan wil krijgen’, je dat het beste als voorzitter kunt bereiken. En ik heb dat tot mijn laatste werkdag met ontzettend veel plezier gedaan, soms zelfs gecombineerd als secretaris, want dat schoot nog beter op.
Als een soort goedmakertje voor al die ‘leiders’ die ik cynisch-realistisch heb bekritiseerd volgt nu geen excuus, maar slechts een vijftigtal uitspraken van Niccolò Machiavelli. Lees ze eens rustig twee keer door, één keer zoals je de uitspraak zou kunnen omarmen of verwerpen. En één keer hoe een goede voorzitter hiermee zou omgaan. De criticasters, die denken ‘dat heeft ie weer bijeen gefantaseerd’, daag ik uit ‘Il Principe’ (De Heerser) te lezen. Veel plezier, en probeer een lach niet te onderdrukken, want dat doen voorzitters al vaak genoeg:
1. "Al beschikt iemand over zeer sterke argumenten, toch heeft hij altijd de welwillendheid van een voorzitter nodig om er iets mee te kunnen bereiken."
2. "Als een commissie te bekwaam is, moet hij door wetten zodanig aan banden worden gelegd dat hij de grenzen van de macht niet kan overschrijden."
3. "Als de voorzitter alles goed overweegt dan zul je bemerken dat er bepaalde dingen bestaan die op deugden lijken maar die je, wanneer je je er naar richt, de ondergang brengen; terwijl er andere dingen bestaan die op ondeugden lijken maar die je, wanneer je je er naar richt, veiligheid en welzijn blijken te verschaffen."
4. "De voorzitter moet nooit zijn gedachten van de oorlogsvoering afwenden. En in vredestijd moet hij er zich nog meer in bekwamen dan in de oorlog zelf."
5. "De leeuw kan zich niet verdedigen tegen valstrikken, en de vos niet tegen wolven. De voorzitter moet dan ook een vos zijn om de valstrikken in de gaten te hebben, en een leeuw om de wolven af te schrikken."
6. "De macht vindt gemakkelijk de commissies, niet de commissies de macht."
7. "De leden wisselen graag van voorzitter omdat ze geloven dat ze het dan beter krijgen."
8. "De leden zijn zó onnozel en ze richten zich zó op hun directe behoefte dat als de voorzitter bedriegt, hij altijd wel iemand vindt die zich wil laten bedriegen."
9. "De voornaamste grondslagen waarop alle machtsvormen berusten, worden gevormd door goede structuur en slechte argumenten. Er kunnen geen goede structuren zijn als er geen slechte argumenten zijn; en omgekeerd, als er slechte argumenten zijn, zijn er automatisch ook goede structuren"
10. "De vraag is wie grotere schade aanrichten in een club: mensen die streven naar méér, of mensen die bang zijn te verliezen wat ze hebben?"
11. "Degenen die zich aan je binden behoor je te eren en te beminnen."
12. "Een belastende daad dient haar excuus te vinden in haar resultaat; als dat resultaat goed is, dan zal ook het excuus goed zijn."
13. "Eén enkele persoon is wel geschikt om iets op te bouwen, maar als de verantwoordelijkheid voor wat hij heeft opgebouwd bij de eenling blijft berusten, dan zal het geen lang leven beschoren zijn."
14. "Een voorzitter moet ervoor zorgen dat hij op zodanige wijze gevreesd wordt dat hij, ook al slaagt hij er niet in de liefde van zijn leden te winnen, toch in elk geval hun haat weet te ontlopen."
15. "Een man die zich altijd en overal goed betoont, gaat noodzakelijk te gronde te midden van zovelen die niet goed zijn. Daarom moet een voorzitter wanneer hij zich wil handhaven, leren om niet goed te zijn."
16. "Een nieuwe voorzitter dient rustig, bedachtzaam en menselijk te werk te gaan en ervoor op te passen dat teveel vertrouwen hem niet onvoorzichtig en te veel wantrouwen hem niet onverdraaglijk maakt."
17. "Een club kan om twee redenen uiteenvallen: ten eerste omdat men de voorzitter wil onderwerpen, en ten tweede omdat men bang is door hem onderworpen te worden."
18. "Een verstandig voorzitter moet een methode bedenken waardoor zijn leden altijd en onder alle omstandigheden zijn gezag en persoon nodig hebben. Pas dan zullen ze hem altijd trouw zijn."
19. "Een verstandig voorzitter wil liever zijn eigen leden verliezen, dan die van andere clubs winnen."
20. "Een voorzitter kan het beste te werk gaan zoals bekwame boogschutters, die wanneer ze het doel dat ze willen raken te ver weg achten, omdat ze weten wat de kracht van hun boog is, het mikpunt veel hoger nemen dan het doelwit, niet om met hun pijl zo hoog te komen, maar om met behulp van dat hoge mikpunt hun doel te kunnen bereiken."
21. "Er zijn mensen die alles weten, maar dat is dan ook alles."
22. "Goed georganiseerde machtsposities en wijze voorzitters hebben er daarom steeds op alle mogelijke manieren voor gezorgd dat ze de harde werkers tot wanhoop brachten en de grote massa behaagden en tevreden stelden."
23. "Het doel heiligt de middelen."
24. "Het ergste wat iemand die met de hoogste macht bekleed is van de hem vijandige leden kan verwachten, is dat ze hem in de steek laten."
25. "Het is als met de tering: de ziekte is in het begin gemakkelijk te genezen en moeilijk te constateren, maar wanneer men haar niet meteen in de beginfase onderkent en geconstateerd heeft, gemakkelijk te constateren en moeilijk te genezen."
26. "Een voorzitter moet het goede niet achterwege laten wanneer dat mogelijk is, maar van de andere kant moet hij in staat zijn over te stappen op het kwade wanneer de noodzaak hem daartoe dwingt."
27. "Iemand die macht uitoefent moet voor twee dingen bang zijn: voor intern gevaar van de kant van zijn leden, en voor extern gevaar van de kant van concurrerende clubs."
28. "Ik beweer nu dat een nieuwe voorzitter, die zich in een volkomen nieuw machtsgebied wil handhaven, meer of minder moeilijkheden ondervindt al naargelang hij als leider over meer of minder kwaliteiten beschikt."
29. "Ik stel vast dat iedereen die macht uitoefent, ernaar moet streven dat hij voor barmhartig en niet voor wreed gehouden wordt."
30. "In onzekere tijden zal de voorzitter altijd gebrek hebben aan mensen die hij kan vertrouwen."
31. "Is het beter bemind dan bevreesd te worden of omgekeerd? Het antwoord luidt dat zowel het een als het ander aanbevelenswaard zou zijn. Maar aangezien het moeilijk is beide dingen met elkaar te verenigen is het zonder meer veiliger om gevreesd dan om bemind te worden."
32. "Lasteraars dient men te maken tot aanklagers; blijkt de aanklacht gefundeerd te zijn, dan dient de bewuste persoon beloond, of althans niet geroyeerd te worden; blijkt ze daarentegen ongefundeerd, dan dient hij geroyeerd te worden."
33. "Liefde wordt in stand gehouden door bepaalde zedelijke verplichtingen die - omdat de mensen nu eenmaal slecht zijn - telkens wanneer er eigenbelang in het spel is, verbroken worden."
34. "Men kan hieruit een algemene regel afleiden, welke altijd of bijna altijd opgaat, dat namelijk degene die maakt dat iemand anders machtig wordt, zelf daarvan de dupe wordt."
35. "Men kan nog een ander opmerkelijk feit afleiden, namelijk dat zij die de hoogste macht uitoefenen, de onplezierige dingen moeten laten opknappen door anderen, terwijl zij zelf de plezierige voor hun rekening moeten nemen."
36. "Mensen laten zich alleen van hun goede kant zien als de omstandigheden daartoe dwingen. Maar zodra iedereen vrij spel heeft en kan doen en laten wat hij wil, zijn verwarring en chaos direct overal troef."
37. "Mijn conclusie is dan ook deze, dat iemand die de macht in handen heeft, zich weinig van samenzweringen moet aantrekken wanneer de leden hem goedgezind zijn. Maar wanneer de leden hem vijandig gezind zijn en hem haten, moet hij voor alles en iedereen bang zijn."
38. "Niets is er dat een club zo stabiel en evenwichtig maakt als het kiezen van een structuur waarin het mogelijk is dat een omslag van de publieke opinie zich binnen een wettelijk kader kan manifesteren."
39. "Niets is lastiger om aan te pakken, hachelijker om er de leiding over te nemen, of minder zeker van succes, dan het invoeren van nieuwe dingen, omdat degene die nieuwigheden invoert, hen die het in de oude toestand goed ging tot vijanden en hen die het onder de nieuwe omstandigheden goed zou kunnen gaan, als lauwe verdedigers heeft."
40. "Onrechtvaardigheden moet men allemaal tegelijk begaan om te bereiken dat ze minder gevoeld worden en dus minder krenkend zijn."
41. "Strijd kan niet worden vermeden. Het kan slechts worden uitgesteld in het voordeel van de ander."
42. "Vaak komen machtsposities in gevaar wanneer de voorzitters proberen hun gezag - dat ze in feite aan hun leden ontlenen - om te zetten in absolute macht."
43. "Van goed gebruikte wreedheid kan men spreken wanneer iemand deze plotseling begaat, uit noodzaak zich te handhaven, en niet verder continueert, maar omzet in een zo groot mogelijk welzijn voor zijn onderdanen."
44. "Verachtelijk wordt hij wanneer men de voorzitter voor wispelturig, lichtzinnig, verwijfd, lafhartig, en besluiteloos houdt. Hiervoor moet een voorzitter op zijn hoede zijn als voor een gevaarlijke klip en hij moet alle mogelijk moeite doen om te bereiken dat zijn daden gekenmerkt worden door grootheid, moed, ernst en kracht. Ten slotte moet hij een dusdanige reputatie opbouwen dat niemand het in zijn hoofd haalt om hem te bedriegen of te misleiden."
45. ""Regels en structuren die ontworpen zijn bij het ontstaan van een club toen de mentaliteit van de mensen nog goed was, zijn niet meer geschikt als die slecht geworden is."
46. "Wie denkt dat de groten der aarde oude beledigingen vergeten door nieuwe weldaden, die dwaalt wel heel fataal."
47. "Wie een kleine elite als vijand heeft, kan gemakkelijk en vrij geruisloos voor zijn eigen veiligheid zorg dragen; maar wie het hele volk tot vijand heeft, is nooit veilig en hoe wreder zijn optreden, des te zwakker wordt zijn positie."
48. "Zoals een goede mentaliteit voor haar voortbestaan regels nodig heeft, zo is voor de naleving van regels een goede mentaliteit onontbeerlijk."
49. "Zolang de voorzitter leden in het algemeen maar niet in hun contributie of faciliteiten beknot, leven ze tevreden."
50. "Zwak is een voorzitter die niet onmiddellijk tot oorlogvoeren in staat is."
Abonneren op:
Posts (Atom)