Het huidige clubrecord van Scopias is bij de mannen in handen van Rob Binner met aansprekende 2.05m. Misschien aardig om even in vogelvlucht terug te kijken in de tijd hoe het hoogspringen zich hier in de regio heeft ontwikkeld in de afgelopen 60 jaar. Want in dat halve jaar dat ik nu weer rondloop bij Scopias vraag ik me wel eens af: "Waar zitten die atleten tussen al die trimmers?" .
In 1949 zien we dat de Limburgse ranglijst bij de A-junioren wordt aangevoerd door ene Hans Hendrix (AV Blerick) met 1.67½m. Ook in 1952 voert dezelfde Hans Hendrix de ranglijst aan bij de mannen met 1.75m. Valt die hoogte jullie tegen? Nou mij niet, alle respect, in die tijd werd er immers gesprongen met de Schotse sprong (schaar) en werd niet lekker zacht geland op mooie springkussens. Gewoon schuin aanlopen op de lat af, in rechtop-positie met het achterwerk erover heen en dan met beide benen in een harde aangeharkte zandbak landen. Mijn eigen eerste kennismaking als 10-jarig jungske met hoogspringen was een privé-lesje van de toenmalige charismatische voorzitter van Festina, de overste b.d. Frans van de Ven.
Met zijn zwarte Jimmy-petje (met opstaand puntje midden op het hoofd) en een lange regenjas leerde hij mij het verschil tussen de Schotse sprong en de wat gevaarlijkere Rolsprong (straddle). En potdomme, hij deed het ook nog voor!! Een ervaring die ik m’n leven lang zal koesteren, dat zo’n “belangrijke” man de tijd nam om zo’n “verlegen” menke in te wijden in de (toenmalige) technieken van het hoogspringen. De eerdergenoemde Hans Hendrix, Jac Gijsen en Hayke Lammers waren lange tijd onze enige aanschouwelijke praktijkvoorbeelden op sportpark ’t Saorbrook in Blerick.
De Olympische Spelen van 1968 in Mexico-stad gaven het hoogspringen mondiaal een geweldige up-lift met de invoering van de Fosburyflop (of kortweg flop). Overigens was die Dick Fosbury niet de uitvinder van de nieuwe techniek. Reeds in 1912 gebruikte zijn landgenoot Clinton Larson een vergelijkbare sprongtechniek. De techniek vond toen echter geen navolging, omdat het in die tijd als te gevaarlijk werd beschouwd, want de springer landde na de sprong plompverloren in het zand op de grond.
Maar met die doorbraak van de Fosbury-flop was bij Festina wel het hek van de dam, meubelfabriek Leolux werd geplunderd voor het eerste (afval) schuimrubber, dat keurig (nou ja, keurig) in jute zakken werd verpakt. De zandbak werd ietwat verhoogd, de zakken er bovenop gedrapeerd en de eerste waaghalzen Hay Raedts en Henk van Bakel begonnen te experimenteren. En met succes, in 1974 was Henkie “dynamite” van Bakel de eerste Noord-Limburger die over de 2.00 flopte (Sittard, 25.08.1974), acht jaar later overmeesterde tienkamper Peter Holthuijsen eveneens de 2 meter. In die periode sprongen liefst 10 Festina-atleten hoger dan 1.80m, mogen we dan toch terecht spreken over die goeie ouwe tijd?? Henk van Bakel 2.01 (1974); Peter Holthuijsen 2.00 (1982); Jan Titulaer 1.90 (1974); Jan Theeuwen 1.90 (1978); Pierre de Bakker 1.86 (1971); Louis-John Aquina 1.86 (1983 B-jun.); Theo Perfors 1.85 (1978); Henk Goertz 1.85 (1981); Peter Konings 1.85 (1981 A-jun.); Peter Engels 1.81 (1971).
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten