- Zij, die zeker zijn van hun deelname, omdat ze altijd wel de finale halen. Die houden meestal gewoon de mond, of vinden dat niemand zich ook maar ergens druk over moet maken.
- Zij, die in spanning afwachten of ze wel worden toegelaten. Die laten zich vaak horen en smeken om meer sportievere regelgeving.
- Zij, die zich verbazen over de stupiditeit van die belachelijke regelgeving. Die nadenken over alternatieven en constateren dat die eigenlijk voor de hand liggen.
zaterdag 28 mei 2016
Lang leve de masteratletiek
maandag 9 mei 2016
Knnnappp . . . einde seizoen
‘Dank u wel’, zei de vriendelijke dame, ‘u kunt links om de hoek wachten tot u wordt opgeroepen’. Het wachten begon opnieuw, even later merkte Marijke mijn overduidelijke knorren van de maag op.
‘Jij ook al, ik verrek van de honger. Hadden we thuis maar eerst wat gegeten!’.
‘Nou, zo lang zal het toch niet duren?’.
Maar het duurde echt wel zo lang, er kwamen patiënten naar buiten, maar er werden geen spoedeisende klanten meer binnengelaten.
‘Oh, wacht even, in onze paspoorten misschien . . ‘, kreeg Marijke een helder moment, en toverde even later met een brede glimlach het BSN-nummer tevoorschijn. Het eigenlijke medische onderzoek op de Huisartsenpost kon nu eindelijk beginnen.
‘Nou, dat ziet er heel dik uit, misschien toch maar doorverwijzen naar Spoedeisende Hulp’, merkte de vriendelijke huisarts op in één oogopslag. Ik moest weer terug naar de balie, waar we weer werden door verwezen naar het wachtgedeelte van de Spoedeisende Hulp.
‘Dat wordt niet uit eten met Moederdag, dan maar straks een frietje halen’, en ik bespeurde teleurstelling in haar stem.
Hebben ze potverdomme nog geen 10 seconden naar mijn enkel gekeken, dacht ik intussen. Maar wel één formulier en twee schermen met exact dezelfde gegevens ingevuld. Alleen met dat verschil dat de derde keer het BSN-nummer kon worden ingevuld! En daar tussen door wachten, wachten en nog eens wachten. Maar ja, je hebt pijn, ik heb gegarandeerd een enkelband gescheurd of afgescheurd. Je wil geholpen worden en dan wachten we maar geduldig en lijdzaam af.
‘Het is duidelijk te zien wat eraan mankeert’, gaat hij verder. Hij onderzoekt mijn enkel, en mijn tien centimeter loskomen van de onderzoektafel verraadt exact de plek waar het om gaat. Ook wel logisch eigenlijk, want die bevindt zich precies in het centrum van die dikker wordende kogel aan mijn voet.
‘Auwieje, ik kan niet gaan liggen. Auwieje, auwieje, ik word duizelig’. Haar man zwijgt en staart strak voor zich uit. Ik schiet in de lach, maar Marijke doet heel voorzichtig ‘sssstt’. De vrouwelijke arts komt binnen:
‘Het valt gelukkig mee mevrouw, waarschijnlijk is uw arm gekneusd, want op de foto is niets te zien’, zegt ze.
‘Auwieje, auwieje . . ‘, kreunt de vrouw, ‘ik heb hele erge pijn en word heel duizelig dokter’.
‘Ik kan u wat morfine-tabletjes voorschrijven voor de pijn’, vervolgt de arts.
‘Komt u maar mee, het is hiernaast’, zegt de verpleegkundige. Ik hoor een ontzettende zucht van opluchting achter mijn rolstoel. Vijf minuten later zijn we weer terug bij onze eigen onderzoektafel. Op de terugweg zien we nog vluchtig een vrouw met een gekneusde linker arm in een mitella driftig en boos kijkend met gezwinde pas voorbij lopen. Een nietszeggende man volgt haar op respectabele afstand. We blijken ook weer buren te hebben gekregen. Nou, dat is toch wel erg gehorig hier. Een vrouw zit op de onderzoektafel en uit het gesprek dat ze voert op haar mobieltje horen we luid en duidelijk dat ze hevige huiduitslag heeft!
Alweer een volgend tergend lang durend kwartiertje later komt hij terug en zegt dat er niets is te zien op de foto’s. Dat is geruststellend, dan zijn de botten in orde. Ik krijg een drukverband en moet over een week terugkomen.
‘Ik mag natuurlijk ook voorlopig niet stofzuigen’, probeer ik nog even voordeel uit mijn somber vooruitzicht te slepen. De verpleegkundige kijkt Marijke aan, en redt zichzelf uit dit dilemma:
‘Dat niet, maar aardappelen schillen en groente schoonmaken mag wel . .’. Net als hij wil beginnen met zijn drukverband komt een glimlachende vrouwelijke arts binnen en stelt zich voor.
‘Sorry, maar uw behandelend arts is weggeroepen voor spoedeisende hulp. Ik neem het even over’, zegt ze. Ik kijk blijkbaar heel erg dom, vragend, oenig, plat geslagen en ondeugend tegelijk, en probeer wanhopig een ontzettend snuggere vraag in te slikken. Ze ziet dat blijkbaar en vervolgt:
‘Er is zojuist iemand binnen gebracht. Hebben jullie al de uitslag van de foto?’, en loopt zonder antwoord af te wachten weg. De verpleegkundige haalt de schouders op en gaat door met zijn beklemmende werk. Heel strak wordt mijn slingerkogel ingepakt in een drukverband. Die term zegt al genoeg. De vriendelijke arts komt weer terug, ze heeft een kaartje in de hand.
‘Sorry hoor, dat jullie zo lang moesten wachten’.
‘Geeft niks hoor . . . ‘, lieg ik. Na het betalen van de maximale 5,40 euro parkeergeld gaan we op weg naar Baarlo.
De avond van Moederdag was ingevallen.
dinsdag 3 mei 2016
Een NK-Masters, iets anders geregisseerd
‘Hup hup, van het veld af, toeschouwers aan de buitenkant van de atletiekbaan’. Maar mijn Marijke laat zich niet zo 1-2-3 afschepen, toch zie ik haar even later met hangende pootjes haar stoeltje wegslepen. De wedstrijd is voor haar al verpest. Wij werpen in, en ik doe de eerste poging. Ik loop de kooi uit en word vrij lomp door zo’n geel hesje gecommandeerd:
‘Je startnummer moet helemaal zichtbaar zijn, en niet omgevouwen’. Ik antwoord geïrriteerd:
‘Ik heb alleen de hoekjes omgevouwen, meneer, want ik moet er twee dagen mee doen. En u kunt toch zien dat ik startnummer 50 heb?’.
‘Nee, helemaal uitklappen’, en hij keert zich van me af.
‘Potvernondedju, wat een ontzettende lompe eikel is dat’, laat ik me ontvallen. Dat toontje, dat gebiedende, dat deelnemers vernietigend met ‘je’ aanspreken. De toon is gezet, die zijn niet van plan ons een gezellige wedstrijd te bezorgen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.
‘Nee, ze moet plassen, maar dat moet blijkbaar onder begeleiding!’. Nog geen tien minuten later moet blijkbaar alweer iemand van de dames plassen.
‘Potverdomme, wat een onzin. Kom op, we zeggen met z’n allen dat we ook moeten plassen’, zegt een van onze groep. Uiteraard is dit een geweldig idee, hadden we moeten doen. Maar zoals dat bij een groep atleten hoort, geeft niemand daar een vervolg aan. Hij geeft het echter niet op en loopt naar zo’n blauw-geblazerde toe, die absoluut niets anders te doen heeft dan zijn mapje stevig onder de arm te klemmen. Ik hoor het gesprek aan:
‘Waarom moet er een official mee als iemand moet plassen?’.
‘Dat is zo afgesproken in het kader van het anti-doping beleid!’.
‘Wablief, doping wat . . ?’.
‘Ja, we moeten in de gaten houden wat er gebeurt met atleten die van het veld gaan!’.
‘Potverdomme je tikt niet goed, denk eens na? We hebben zojuist met de hele kluit een uur in de kantine gezeten. Geen official gezien, en we zaten ongegeneerd met z’n allen te snuiven, te spuiten en te slikken . . . ‘.
Maar de blauw-geblazerde draait zich om en loopt naar een veiliger en rustiger oord, waar niemand hem stoort. Om verder te gaan met totaal geen bijdrage te leveren aan het goede verloop van onze wedstrijd. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.
‘ONGELDIG’, klinkt het vanonder de gele baldakijn waar een paar van die gele hesjes hun onduidelijke opdracht zitten uit te voeren.
‘Hoezo ongeldig’, roepen Jan en ik gelijktijdig.
‘ONGELDIG’, klinkt het vastberaden vanonder de gele baldakijn.
Er ontstaat een onduidelijke maar zeer geagiteerde discussie tussen de kuikentjes onder het niet meer zo Roomse gele baldakijntje. Niemand weet meer wat te doen. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in.
‘De laatste meting was vier-drie-negen-nul’, zegt de man van de elektronische afstandsmeter op rustige toon. En zo heeft hij een correcte worp, na een onbegrijpelijke ongeldige omweg, alsnog geldig verklaard. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.
‘De koffie komt me bijna de strot uit. Ik wil speerwerpen, ik wil gewichtwerpen. Laat er snel een einde komen aan dit theaterdrama . . ‘, antwoordt iemand.
‘Waarom gebeurt er nu eigenlijk niks op het veld’, mompelt de volgende. Ik voel me onpasselijk en machteloos worden tegelijk. Ik moet naar buiten en zoek een plekje om tot bezinning te komen.
‘Weet jij of alle speren zijn opgehaald’, vraagt het ene gele hesje aan het andere gele hesje.
‘Nee’, en ze laten mij in tergende onzekerheid in mijn wedstrijdhemdje staan.
‘Ze hadden er eentje afgekeurd omdat er tape om zat, heb ik gehoord’, zegt Han van Dijk.
Ik kijk totaal verslagen naar mijn spikes. Die heb ik zojuist keurig vastgestrikt. Ik kijk naar het materialenhok. Het ligt heel ver weg en dan moet ik ook nog eens met mijn spikes over de trottoirtegels.
‘Waarom zeggen ze dat godverdomme niet eerder, dan had ik die rot tape, waar mijn speer al negen jaar niet voor is afgekeurd, eraf kunnen halen. Wat een stelletje hersenloze onbenullen’.
Mijn wedstrijd is totaal naar de klote. Ik prik drie keer met een ander zijn speer volkomen ongemotiveerd in het gras. Daar tussen door zie ik dat de man in het veld geen rode en witte vlag hanteert, maar simpelweg zijn armen kruist als hij vindt dat de worp ongeldig is. Wij constateren overigens dat de beoordeling geldig-ongeldig meer op willekeur dan op kennis berust.
‘Die moet toch een witte en een rode vlag hebben. Trouwens, op het einde van de werpsector hoort toch ook een rode vlag in de grond?’. Maar ik zit er compleet helemaal doorheen. Ik denk, als ze nu eens gekeken hadden bij beide groepen naar de verste werpers op speer en discus. Dan hadden ze geconstateerd dat zich geen enkel probleem kon voordoen op het middenterrein. Nee, daar denken ze niet aan. Zelfs de onontbeerlijke sectorbogen ontbreken, die het voor de jury makkelijker en ons als deelnemers veel duidelijker maken. Of span gewoon een rood-wit lint in het midden van de twee sectoren. Nee, ik voel me een volkomen slaafse getuige van de teloorgang van de Nederlandse atletiek. Ik kan wel huilen van ellende.
‘Je luistert niet, ik schrok me kapot man! Besef je wel wat je deed? Wil je dat potverdomme nooit maar dan ook nooit meer doen?’. Er volgt niets, zelfs geen excuus!
Veur minse met un lillik gezich
Daar heurde gij beij
Daar heurde gij beij’
woensdag 13 april 2016
Mystiek
‘Goedemorgen juffrouw’, zeg ik in mijn beste Frans, ‘we hadden een moisson besteld’. Dat is een heerlijk maïsbrood, ook Fleur vindt dat wel lekker.
vrijdag 1 januari 2016
Slingeren zonder kogel?
maandag 23 november 2015
Maandagmorgen
Ik geloof niet zo in dramatische maandag-morgens of ongeluk-brengende vrijdagen de dertiende. Maar op latere leeftijd ga je toch wel eens twijfelen aan die dingen. Lang geleden hoorde je wel eens ‘maandagmorgens zijn net als mannen, ze komen te snel’. Maar ja, voor gepensioneerden maakt dat niet meer uit of het maandag, woensdag of wat-dan-ook is. Ze lijken allemaal hetzelfde, net als de buurvrouw die op de koffie komt, ze komen en gaan. Toen we nog werkten vond iedereen die maandagmorgen verschrikkelijk, ik niet! Als je auto het niet deed kwam de dooddoener ‘Die zal wel op maandagmorgen zijn gemaakt’. Ik dacht dan ‘nou en . . ‘.
Maar vanmorgen bij de koffie na die vierde tegenvaller vroeg ik toch maar even aan mijn echtgenote: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’. Ja, zover is het al, ook op mijn korte geheugen kan ik al niet meer rekenen. Zo weet ik normaal ook precies wat ik ’s nachts gedroomd heb, maar vanmorgen wist ik het absoluut niet meer.
Gisteravond na het schaatsen gingen we naar bed. ‘God, wat ziet het er hier verschrikkelijk uit, morgenvroeg moet er eindelijk weer eens gezogen worden’, verzuchtte mijn liefste. Ik kreeg een zoen, ze verborg zich in het dekbed en mompelde slaapdronken ‘slaap lekker schat’. Nu kan ze al een maandje slecht uit de voeten, want ze heeft aan haar rechterenkel een ‘gedegenereerd sprongbeen’. Dus ik besloot maar niet tegen te spreken. Het is immers nooit smerig bij ons. Zelfs stof lijkt in ons huis te lijden aan hechtingsvrees. Bij een weekje overslaan raakt de stofzuiger echt niet verstopt. Ik zei ‘welterusten’ en nam toch maar vast de planning voor morgenvroeg door. Eerst zorgen dat ik als eerste wakker ben, naar beneden thee zetten, de koffie alvast klaarzetten, samen ontbijten, dan het huis door met de stofzuiger, koffie drinken, douchen, eten koken en dan kan ik eindelijk weer mijn ding doen achter de computer. Al gauw val ik in slaap en droom iets waarvan ik vanmorgen absoluut niet meer wist waarover. Ook niet belangrijk, want mijn dromen zijn altijd héél gewoontjes. Over mijn werk waar ik al tien jaar niet meer naartoe hoef. Of over geweldige sportprestaties waarover je alleen nog maar kunt dromen. Nooit eens over dat miljoen dat ik nog altijd hoop te winnen. Of over die blonde stoot die passioneel alle denkbare lichaamssappen aan me onttrekt.
Met mijn blauwe ochtendjas over mijn maandagmorgen-grijze pyjama loop ik slaapdronken de trap af. Als in een roes gaat het knopje om van het theewater, trek ik de rolluiken op en de radio gaat op ‘Nostalgia’. Nu even wachten tot het water kookt. Oh ja, maar gelijk het koffie-apparaat vullen. Ik grijp bedachtzaam het koffieblik uit het keukenkastje. ‘Potverdomme’, koffie moet worden bijgevuld. Nieuw pak koffie voorzichtig met de schaar opengemaakt, en nog voorzichtiger de gemalen koffie in het smalle hoge ronde blik gemikt. Hmmm, dat ruikt lekker. Ik zoek het donkerbruine maatschepje, want er moeten nu twee volle scheppen in de filter. ‘Potnondedju’, heb ik, ontzettende eikel, dat maatschepje vergeten eruit te halen. Ligt dat nu onder een pond vers gemalen koffie begraven op de bodem van dat ellendige blik. Nou, dat heb ik weer. Als een kist op maandagmorgen geoogste wortelen kijk ik naar dat tot de rand gevulde blik en bedenk hoe dat klote schepje zonder te morsen omhooggewerkt moet worden. Een vork, en wat afdekken met de handpalm, en met wat wurmen komt het schepje boven koffie. Ik weet niet hoe het komt, maar ik moet ineens denken aan mijn kijkoperatie aan m’n knie.
Na het ontbijt haast ik snel naar boven, waar de stofzuiger al wacht in de zolderkast. De badjas kan uit, want er moet nu gewerkt worden. Elke vierkante centimeter van onze twee verdiepingen tellend huisje vereist een grondige zuigbeurt. Een beetje te gretig grijp ik de zuigslang achter uit de stofzuiger. Een keurig plastic klemmetje zorgde ervoor dat de stofzuigerstang vast achter de stofzuiger in dat klemmetje gemonteerd kon worden. ‘Zorgde’, want een zachte maar felle ‘knikkk . . ‘ verraadt dat ik met m’n lompe kracht het klemmetje gemold heb. ‘Potverdepotnondedju . . .’. Maar laat ik nu niet bij de stofzuigerzakken neer gaan zitten, want dat stofzuigen moet toch gebeuren. Het is niet mijn hobby, dus niet zeuren, maar gewoon de klus klaren. Op het eerste kamertje schuif ik de lamellen open voor het raam. Eigenlijk totaal overbodig, want stof zie ik sowieso toch niet, zorgvuldig de hele vloer afwerken kan ook in het donker. ‘Dzoeffff . . . kling klong . . .’. Achter me zie ik een van de lamellen languit gestrekt tegen de verwarming hangen. Nou ja, dat kan er ook wel bij. Met ingehouden woede doorloop ik even in mijn maandagmorgen-grijs alle kamertjes om rustig te worden. Ik voel me als een vaalgrijze ijsbeer die 87 keer zijn prooi misgelopen is. Toch maar weer terug naar de plek des onheils. Die lamel ligt er nog steeds onveranderd. Wat blijkt, die lamellen hangen aan zo’n lullig geperforeerd gaatje. En precies, Jan heeft met zijn lompe lijf tegen een van die sensibele lamelletjes geleund, en dat gaatje kon daar niet tegen. Nu hebben we vorige week de vliering opgeruimd en ik dacht me te herinneren dat daar nog een paar van die reserve-lamellen lagen. Nou daar gaan we dan weer, door de zolderkast die op maandagmorgen heel moeilijk bereikbare vliering opgekropen. Gelukkig, mijn dag kan niet meer kapot, de juiste maat ligt erbij. Even later is het lamellenlegertje op kamer één weer compleet en vervolg ik mijn zuigbeurt.
Het zweet staat me inmiddels al op de rug als ik in moeizaam gebukte houding onder ons twee-bij-twee bed de vloer zorgvuldig ontdoe van onzichtbaar stof. ‘Pokkk . . . ‘, ik zak als een automatisme op de koude harde vloer op mijn altijd pijnlijke artritis-knieën. Ter voorkoming van het doorzakken van het grote bed staan exact in het midden twee stevig gemonteerde steunen. Helaas blijkt één van de twee niet bestand tegen mijn voorzichtige aanraking van de stofzuigermond. De moed zou me in de schoenen zijn gezakt, ware het niet dat ik zelfgebreide maandagmorgen-grijze sokken droeg. Het enige wat ik kan uitbrengen is ‘dat-is-toch-in-Gods-naam-niet-mogelijk’. Maar al snel blijkt dat het toch mogelijk was, en lig ik met bezwete rug in een onmogelijke positie die steun te herbevestigen.
Als ik uiteindelijk aan de benedenverdieping begin, vraagt mijn allerliefste: ‘Waar was toch je zolang?’. ‘Goed werk vraagt nu eenmaal veel aandacht’, besloot ik maar even te liegen. Want als ik dat nu allemaal moet gaan uitleggen dan ben ik voorlopig nog niet klaar. ‘Wat deed jij in die zolderkast?, probeerde ze verder. ‘Nou, die heb ik ook maar een goede beurt gegeven’, loog ik verder.
De benedenverdieping zuigen verliep zonder noemenswaardige problemen en naarmate je het laatste stukje nadert krijg je er ook steeds meer zin in. Ik snap niet hoe dat komt. Toen we aan de koffie zaten vroeg ik toch maar even aan Marijke: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’.
Ik zette de stofzuiger op tafel om zorgvuldig dat klemmetje weer vast te plakken met contactlijm. ‘Wat is er nu weer gebeurd?’. En onder het genot van twee lekkere bakken koffie heb ik keurig en heel zielig opgebiecht wat me deze morgen allemaal was overkomen. De tranen liepen ons over de wangen van het lachen. ‘Geweldig’, kon Marijke nog net uitbrengen.
En ik dacht, dat moet ik opschrijven.