dinsdag 3 mei 2016

Een NK-Masters, iets anders geregisseerd

Op 30 april en 1 mei werden door AV Hanzesport in Zutphen de Nederlandse Kampioenschappen voor Masters georganiseerd op de disciplines Kogelslingeren, Gewichtwerpen en de Werpvijfkamp. We kijken altijd met veel plezier en verwachtingsvol uit naar ‘ons’ werpweekend. Echter deze keer was het allemaal nogal eng, ja, hoe zeg je dat in goed Nederlands? Een beetje spooky, een beetje creepy. Twee dagen waarbij ik van de ene ergernis in de volgende verbazing viel. Maar voor ik hier verder op inga moet me toch echt van het hart dat AV Hanzesport hier part noch deel aan had. Zij organiseren al jarenlang een beregezellige werpvijfkamp op de laatste zaterdag van oktober. Vriendelijke mensen in de kantine, juryleden die nog oog hebben voor de atleten, een geweldig Han-buffet na de wedstrijd en de altijd onopvallende maar oh zo correcte ETU-afstandsmetingen. Hanzesport weet intussen hoe je een werpvijfkamp moet laten lopen. Maar ja, op een kampioenschap voert een ander de regie . . .

Eerst even een referentiekader scheppen. Twee jaar geleden deed ik in Sint-Niklaas (B) mee met de het Open-BK-werpvijfkamp. Daar stonden op één dag maar liefst 92 atleten en atletes op de deelnemerslijst. Ik zei ’s morgens nog tegen mijn sportmaat ‘dat wordt gegarandeerd ene late vanavond’. Maar nee hoor! Alle groepen ‘deden’ hun vijf onderdelen makkelijk binnen de vijf uur. Iedere groep had zijn eigen vaste jury! Je leert elkaar op die manier beter kennen en waarderen, heel belangrijk. Geen mannen of vrouwen in donkerblauwe blazers, met die enge groene en rode banden, die met mapjes stevig onder de arm geklemd driftig over het veld lopen en het wedstrijdverloop alleen maar hinderen. Nee, geen onderscheid in jury. Het enige wat meteen opviel was een grote atletiek-deskundigheid. En ze werden terecht door de organisatie ‘in-de-watten-gelegd’. We moesten ons een half uur voor aanvang van het eerste onderdeel melden in de kantine, en konden rechtstreeks doorwandelen naar de slingerkooi. Het begin van een prachtige sportdag, een wedstrijd die liep. Niemand ging meteen naar huis, na afloop een hapje eten onder het genot van ene Leffe. Je kijkt alweer uit naar de volgende werpvijfkamp.

Dat het anders kon, mocht onze oudste deelnemer Jan Smit (84) aan den lijve ondervinden. Hij moest zich afgelopen weekend melden uiterlijk één uur voor de wedstrijd om 9:40 uur. Vervolgens een half uur voor de wedstrijd in de call-room plaats nemen, en onder begeleiding van een official met zijn groep naar het eerste onderdeel. Zie hier zijn tijdschema:

10:40 uur  Kogelslingeren
11:55 uur   Kogelstoten
14:25 uur   Discuswerpen
16:20 uur  Speerwerpen
17:30 uur  Gewichtwerpen

Maar liefst negen uur later was Jan Smit klaar met zijn werpvijfkamp, totaal gesloopt, uitgewoond en gebroken. Dit heeft niets, maar dan ook niets meer met sport te maken. En al zeker niet met onze masteratletiek. Afschuwelijk!! Maar dan moet je ook aangeven hoe het anders kan?? Nou ja, we hebben dat al meerdere keren uit proberen te leggen aan ‘verantwoordelijken’ van de Atletiekunie. Maar ik heb  dat opgegeven! Laat ze nu maar eens gewoon gaan kijken met een afvaardiging in Sint-Niklaas. Maar een dergelijk programma en tijdschema als in Zutphen zou NOOIT geaccepteerd mogen worden. Vijftien keer werpen in negen uur, reken de wachttijd eens uit.

Ik loop met mijn groep M60-M65 naar de slingerkooi, keurig geëscorteerd door een officiële official. Mijn Marijke loopt verwachtingsvol achter ons aan met haar stoeltje en camera. Zo’n zeven juryleden met felgekleurde gele hesjes staan om de kooi gedrapeerd op ons te wachten.

‘Waarom zoveel jury, drie is toch genoeg?’, vraag ik.
‘Die moeten oefenen voor het grote EK in Amsterdam’, krijg ik te horen. Marijke installeert zich, zoals ze dat al tientallen jaren doet, zo’n 20 meter achter de kooi, met de fotocamera paraat. Daar komt zo’n blauw-geblazerde blaaskaak op haar af:
‘Hup hup, van het veld af, toeschouwers aan de buitenkant van de atletiekbaan’. Maar mijn Marijke laat zich niet zo 1-2-3 afschepen, toch zie ik haar even later met hangende pootjes haar stoeltje wegslepen. De wedstrijd is voor haar al verpest. Wij werpen in, en ik doe de eerste poging. Ik loop de kooi uit en word vrij lomp door zo’n geel hesje gecommandeerd:
‘Je startnummer moet helemaal zichtbaar zijn, en niet omgevouwen’. Ik antwoord geïrriteerd:
‘Ik heb alleen de hoekjes omgevouwen, meneer, want ik moet er twee dagen mee doen. En u kunt toch zien dat ik startnummer 50 heb?’.
‘Nee, helemaal uitklappen’, en hij keert zich van me af.
‘Potvernondedju, wat een ontzettende lompe eikel is dat’, laat ik me ontvallen. Dat toontje, dat gebiedende, dat deelnemers vernietigend met ‘je’ aanspreken. De toon is gezet, die zijn niet van plan ons een gezellige wedstrijd te bezorgen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Kogelslingeren is klaar. Na een pauze van een uur worden we weer geëscorteerd naar de kogelring. Daar zitten weer zeven andere juryleden met gele hesjes te wachten. De wedstrijd begint. Jan van Hooft veegt de ring keurig schoon, zoals hij dat altijd doet. Zeven gele kuikentjes in gele hesjes kijken verbaasd toe. ‘Mag dat wel volgens de reglementen’, hoor ik ze denken. Een van de zeven staat op, en loopt met zijn smerige zandpoten in de ring en zet plomp een grote oranje pilon midden in de ring. De eerste deelnemer kan zijn eerste poging gaan ondernemen. Dat gele kuiken loopt weer met zijn zandpoten de ring in, en pakt de pilon weg en zet hem aan de kant.

‘Waarom loopt die man met zijn poten in die ring, hij is net schoongeveegd, hij kan dat ding toch ook vanaf de rand plaatsen?’, vraagt een van de deelnemers aan mij.
De eerste deelnemer veegt keurig zijn sportschoenen voordat hij de ring instapt en doet zijn poging. Dat gele uilskuiken loopt weer de ring in, en zet de pilon in het midden van de ring. Er wordt gemeten, een ander uilskuiken zet de afstand op het scorebord en draait dat rond. Dan haalt hij die afstand weer weg en zet het volgende startnummer erop. Dit is het teken voor dat eerste uilskuiken om de ring weer te bevuilen en zijn pilon weg te halen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Naast ons is een groep dames aan het kogelslingeren. We zien even later een van de deelneemsters geëscorteerd door een official van het veld lopen.
‘Wat krijgen we nou, moet die naar de dopingcontrole?’, vraagt iemand.
‘Nee, ze moet plassen, maar dat moet blijkbaar onder begeleiding!’. Nog geen tien minuten later moet blijkbaar alweer iemand van de dames plassen.
‘Potverdomme, wat een onzin. Kom op, we zeggen met z’n allen dat we ook moeten plassen’, zegt een van onze groep. Uiteraard is dit een geweldig idee, hadden we moeten doen. Maar zoals dat bij een groep atleten hoort, geeft niemand daar een vervolg aan. Hij geeft het echter niet op en loopt naar zo’n blauw-geblazerde toe, die absoluut niets anders te doen heeft dan zijn mapje stevig onder de arm te klemmen. Ik hoor het gesprek aan:
‘Waarom moet er een official mee als iemand moet plassen?’.
‘Dat is zo afgesproken in het kader van het anti-doping beleid!’.
‘Wablief, doping wat . . ?’.
‘Ja, we moeten in de gaten houden wat er gebeurt met atleten die van het veld gaan!’.
‘Potverdomme je tikt niet goed, denk eens na? We hebben zojuist met de hele kluit een uur in de kantine gezeten. Geen official gezien, en we zaten ongegeneerd met z’n allen te snuiven, te spuiten en te slikken . . . ‘.
Maar de blauw-geblazerde draait zich om en loopt naar een veiliger en rustiger oord, waar niemand hem stoort. Om verder te gaan met totaal geen bijdrage te leveren aan het goede verloop van onze wedstrijd. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Ik zie een vader met zijn dochtertje het veld op lopen. Het dochtertje draagt een lange lichtblonde vlecht, een lichtgrijze legging en bloemetjes truitje. Het is een zéér opvallende verschijning en dartelt lustig tussen kogelring en slingerkooi, zoals jonge meisjes dat plegen te doen. Niemand zegt er iets van, zelfs niet als ze met haar handjes levensgevaarlijk in de touwen van de slingerkooi gaat hangen. Ik kijk met open mond van verbazing naar de rand van het veld, waar mijn ‘verbannen’ Marijke met maximale zoom probeert foto’s te maken. Zij mag niet. Ik mis opeens die andere vrouwen, die ons normaal begeleiden. Mijn speurende blik ontwaart heel ver een bijna lege speciaal gebouwde tribune! Op de onderste rij helemaal rechts zit Lei Holthuijsen. Een stukje verder Mai, Wiedia, Lenie en Tina. Veel meer zal er die dag gebruik worden gemaakt van die grote verlaten tribune. Extra en speciaal opgezet voor het NK-masters werpen. Zo ver mogelijk van alle werpplekken af. Zo ver mogelijk af van daar waar het interessant is om te zijn. Bij hun eigen mannen en vrouwen, om hen aan te moedigen of zomaar voor de gezelligheid. Wie heeft dit bedacht? Welke idioot denkt dat dit ook maar een spoortje van een positieve bijdrage kan hebben. Waarom geen leeuwenkooi met stalen tralies en een stevig slot erop? Ongetwijfeld bedacht door iemand die geen affiniteit heeft met atletiek. Vast en zeker door iemand met het inlevingsvermogen van een loden deur. Pure verspilling, pure afbraak van alles wat een gezellig kampioenschap behoort te zijn.

Na de volgende lange wachttijd met de volgende kop koffie mogen we ons met de stijf geworden ledematen richting discuskooi begeven. Weer zeven andere, maar ook geel gekleurde uilskuikentjes omringen de kooi. We mogen inwerpen. Er staat een man in het veld. De discus zeilt in zijn richting. Blijkbaar en overduidelijk heeft de man dat nog nooit gedaan. Want hij loopt in de richting van de inslaande discus, in plaats van weg te lopen. De werper schrikt zich het laplazerus! Een paar pogingen verder gebeurt hetzelfde. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in. De geschrokken werper loopt het veld in en gebaart druk in de richting van het domme uilskuiken. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Jan van Hooft stapt in de ring. Iedereen kijkt, want Jan is een geweldige discuswerper. Tevreden stapt hij na zijn geslaagde poging uit de ring. Het gele hesje naast de kooi geeft de witte vlag. Het domme uilskuiken in het veld staat op de plek van de discus-inslag. De elektronische afstandsmeter zegt: ‘vier-drie-negen-nul’.
‘Mooie worp om te beginnen Jan, 43 meter negentig’, zeg ik.
‘ONGELDIG’, klinkt het vanonder de gele baldakijn waar een paar van die gele hesjes hun onduidelijke opdracht zitten uit te voeren.
‘Hoezo ongeldig’, roepen Jan en ik gelijktijdig.
‘ONGELDIG’, klinkt het vastberaden vanonder de gele baldakijn.
Er ontstaat een onduidelijke maar zeer geagiteerde discussie tussen de kuikentjes onder het niet meer zo Roomse gele baldakijntje. Niemand weet meer wat te doen. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in.
‘De laatste meting was vier-drie-negen-nul’, zegt de man van de elektronische afstandsmeter op rustige toon. En zo heeft hij een correcte worp, na een onbegrijpelijke ongeldige omweg, alsnog geldig verklaard. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

We worden weer begeleid naar de kantine voor alweer de volgende lange wachttijd.
‘Iemand koffie’, hoor ik.
‘De koffie komt me bijna de strot uit. Ik wil speerwerpen, ik wil gewichtwerpen. Laat er snel een einde komen aan dit theaterdrama . . ‘, antwoordt iemand.
‘Waarom gebeurt er nu eigenlijk niks op het veld’, mompelt de volgende. Ik voel me onpasselijk en machteloos worden tegelijk. Ik moet naar buiten en zoek een plekje om tot bezinning te komen.

Eindelijk mogen we gaan speerwerpen. Verrekt, mijn speer is er niet bij.
‘Waar is mijn speer’, vraag ik in bijna blinde paniek aan een geel hesje.
‘Weet jij of alle speren zijn opgehaald’, vraagt het ene gele hesje aan het andere gele hesje.
‘Nee’, en ze laten mij in tergende onzekerheid in mijn wedstrijdhemdje staan.
‘Ze hadden er eentje afgekeurd omdat er tape om zat, heb ik gehoord’, zegt Han van Dijk.
Ik kijk totaal verslagen naar mijn spikes. Die heb ik zojuist keurig vastgestrikt. Ik kijk naar het materialenhok. Het ligt heel ver weg en dan moet ik ook nog eens met mijn spikes over de trottoirtegels.
‘Waarom zeggen ze dat godverdomme niet eerder, dan had ik die rot tape, waar mijn speer al negen jaar niet voor is afgekeurd, eraf kunnen halen. Wat een stelletje hersenloze onbenullen’.
Mijn wedstrijd is totaal naar de klote. Ik prik drie keer met een ander zijn speer volkomen ongemotiveerd in het gras. Daar tussen door zie ik dat de man in het veld geen rode en witte vlag hanteert, maar simpelweg zijn armen kruist als hij vindt dat de worp ongeldig is. Wij constateren overigens dat de beoordeling geldig-ongeldig meer op willekeur dan op kennis berust.

Ze gaan ook nog eens aan de andere kant van het veld discuswerpen. Ze posteren een extra man zonder geel hesje, maar wel met een fluit én een gele én een witte vlag in het veld.
‘Hedde gij dat ooit al eens eerder gezien’, vraagt mijn sportmaat. Ik heb totaal geen zin in een antwoord en zwijg, dus hij gaat door:
‘Die moet toch een witte en een rode vlag hebben. Trouwens, op het einde van de werpsector hoort toch ook een rode vlag in de grond?’. Maar ik zit er compleet helemaal doorheen. Ik denk, als ze nu eens gekeken hadden bij beide groepen naar de verste werpers op speer en discus. Dan hadden ze geconstateerd dat zich geen enkel probleem kon voordoen op het middenterrein. Nee, daar denken ze niet aan. Zelfs de onontbeerlijke sectorbogen ontbreken, die het voor de jury makkelijker en ons als deelnemers veel duidelijker maken. Of span gewoon een rood-wit lint in het midden van de twee sectoren. Nee, ik voel me een volkomen slaafse getuige van de teloorgang van de Nederlandse atletiek. Ik kan wel huilen van ellende.

Als een zombie onderga ik de laatste wachtbeurt in de kantine. Ik slobber een bak soep weg, en steek de laatste banaan in mijn nek. We slepen ons naar het gewichtwerpen, van mij mogen ze meteen beginnen. Ik werp toch maar een keertje in. Zoals altijd kijk ik om in het veld of de complete werpsector vrij is van alle menselijke sporen. Dat is zo, dus ik draai een keer en gooi de 9,08 kilo het veld in. De schrik slaat me om het hart, ik geef een angstaanjagende gil. Verplaatst een van die blauwe blazers het 10-meter-bordje een onbenullig klein stukje, terwijl mijn kogel boven zijn hoofd zeilt. Iemand die ooit aan gewichtwerpen heeft gedaan, weet hoe dat voelt. Maar ik ben totaal murw geslagen door die hele muppet-show en loop naar die bebrilde idioot met zijn blauwe blazertje en zeg rustig:
‘Wil je dat noooit meer doen . . .’. Maar blijkbaar moet hij zijn blauwe-blazer-eer redden. En denkt zijn gezag te kunnen redden door zich tussen de talrijke kuikentjes te verbergen. Maar ik loop achter hem aan:
‘Je luistert niet, ik schrok me kapot man! Besef je wel wat je deed? Wil je dat potverdomme nooit maar dan ook nooit meer doen?’. Er volgt niets, zelfs geen excuus!

Een geel hesje loopt op ons toe: ‘We gaan beginnen . . .’. Hij passeert daarbij Dirk-Jan, die al even klaarstond. Het volgende gele hesje loopt even later op ons toe: ‘We gaan beginnen . .’. Weer even later komt het volgende gele hesje: ‘We gaan beginnen, ik noem nog even de volgorde. We beginnen met nummer 41 . . . . .’. Ongelooflijk! Natuurlijk kennen we de volgorde, die is niet veranderd sinds vanmorgen 9:00 uur toen we ons voor het eerst moesten melden. Maar ja, dat weten die steeds weer andere gele hesjes weer niet. Dirk-Jan wacht geduldig af tot hij het commando ‘ring-vrij’ krijgt.

’s Nachts lig ik in bed naar het plafond te staren om de dag met mezelf te evalueren. Ik was vandaag getuige van een heuse creepshow. Verschillende groepjes, gekleed in gele hesjes, deden een complete zinloze oefening in jureren. Ze waren vooral met zichzelf bezig en met té veel onduidelijke en voor mij absoluut onherkenbare regeltjes. Wij vormden de totaal onbelangrijke en soms onwillige figuranten, waarop zij hun onbegrijpelijke talloze regeltjes konden botvieren. Ik voelde me acteur en slachtoffer van een spooky theaterstuk. Hoe ontneem je oudere atleten elke motivatie en elk plezier in een atletiekwedstrijd. Ik vraag me ineens af ‘Wat zal die technisch gedelegeerde aan zijn vrouw vertellen als hij thuis komt?’. Diezelfde man die niet eens wist dat Jan Smit de eerste werpvijfkamp in Nederland heeft georganiseerd. Jan moest daarvoor wel eerst uit eigen zak het eerste set werpgewichten uit het buitenland halen.

Je weet wel, die Jan Smit, die een spontane hulde onderging na de wedstrijd. Waarbij een deelneemster een bosje zelf geplukte madeliefjes overhandigde voor de allerliefste werpvijfkamper. Waarbij iedereen nog even was gebleven en voor hem klapte, wat was hij blij met ons bosje bloemen en onze fles wijn. Hij mocht immers geen medaille, we mochten zelfs niet even de microfoon gebruiken, we mochten vandaag eigenlijk niets.

Ik ga slapen, want het leven gaat tenslotte gewoon door. Ons werpers-weekend  NK-masters is verworden tot een trainingsstage voor gele hesjes, tot een thuiswedstrijdje van de Atletiekunie om zo min mogelijk medailles te hoeven uitreiken. Een onnozele hals een zodanig onmogelijk tijdschema in elkaar laten frommelen, zodat straks geen enkele club meer een NK wil organiseren en dat werpers snakken naar hun ‘eigen’ open NK.

Tot slot mijn welgemeende excuses aan de gele hesjes, de kuikentjes en de uilskuikens. Maar hoe had ik jullie anders moeten noemen, zeg het me! Ik roep jullie op, laat je niet als uilskuikens wegzetten. Werp jullie gele trainingshesjes af. Keer terug naar de basis van onze atletiek. Lees de reglementen van de IAAF, wees streng en rechtvaardig en besluit bij twijfel in het voordeel van de atleet.

In de gehorige kamer naast ons in het hotel zingt iemand een laatste lied:
‘We hebben un klupke opgerich
Veur minse met un lillik gezich
Daar heurde gij beij
Daar heurde gij beij’

En met een glimlach val ik in slaap.
Want samen met ons eigen klupke was het toch weer beregezellig.

Geen opmerkingen: