Soms kun je bij sprookjes niet duidelijk genoeg zijn, maar ook hier berust iedere gelijkenis met de werkelijkheid op toeval.
Er was eens een heel gelukkig volkje in het binnenbos. Ze waren klein van postuur en gering in aantal, en omdat ze alles samen deden en deelden waren ze heel gelukkig. Men noemde hen ook wel de Baloren, omdat ze nogal balorig konden zijn en balorigheid in artikel 1 van hun grondwet hadden opgenomen. Ze werden niet groter als asperges en niet dikker dan winterpeen. De balorige vrouwtjes werden elfjes genoemd, gewoonweg omdat de liefde van zelfjes ging. Ze onderscheidden zich van de mannetjes omdat ze niet zo recht waren als asperges en meer wulpse vormen aannamen dan een winterpeen. Vaak droegen ze een door spinnen geweven manteltje, die leken op vleugeltjes als de elfjes heupwiegend door het binnenbos huppelden.
In het balorig binnenbos moest natuurlijk hard gewerkt worden voor de kost, maar dat nam niet weg dat er tijd genoeg overbleef om te sporten en te spelen. De moedersport was Goliath, met de meest balorige onderdelen als lopen, springen en werpen. Er was niet veel accommodatie voor nodig, een klein cirkelvormig lapje bosgrond werd ontdaan van het ruwe bosgras en de grote boskiezels. Daarbinnen werd dan rondjes gelopen, over struikjes gesprongen en met van alles gegooid. Er waren vijf werponderdelen. Zo was er eikeltje stoten en eikeltje slingeren. Met het hoedje van de vliegenzwam werd er paddediscus geworpen, met kleine rechte takjes van gelijke lengte en gewicht moest zover mogelijk worden geworpen. En tenslotte was er het steenslingeren, afgekeken van David tegen Goliath. De elfjes hadden een kniekousje gebreid, ditmaal niet bedoeld om balorige voetjes te warmen maar om een fikse steen in te stoppen. De kous werd dan rond geslingerd en zover mogelijk weggegooid. Een stekelige dichte haag meidoorn garandeerde de veiligheid voor de balorige kindertjes. Na het laatste onderdeel werden de afstanden opgeteld en die de hoogste totaalafstand over vijf onderdelen haalde, mocht een zwoele nacht op het Eros-eilandje doorbrengen met de wilde elfjes. Het gebeurde wel eens dat er niet veel later een huwelijksfeest was omdat er een balorig motje onderweg was. De baloren maalden daar niet om.
En de baloren en de elfjes leefden nog lang en gelukkig? Dat had je gedacht! Geregeld toog men op wedstrijd in het immense buitenbos, ieder jaar verzamelden zich de beste werpers bij de Tusporen en de Hanzoren. En uiteraard ook de jaarlijkse thuiswedstrijd bij de Baloren zelf. Heel geniepig en heel geleidelijk groeide er tweespalt, binnen het cirkeltje in het binnenbos ontstonden twee groepen. Allereerst de Nerodivads, ze waren het meest omvangrijk. Althans in aantal, niet in omvang, want zij leken het meest op die asperges. Zij liepen alsmaar rondjes, waardoor ze alsmaar magerder werden. Omdat ze zo mager werden gingen ze weliswaar steeds harder lopen, maar werden aldus volkomen ongeschikt om bomen te kappen en vruchten te torsen. Hun elfjes moesten het zware werk overnemen en dat leidt niet naar een gelukkig bestaan. En zeg nu zelf, vrijen met zo’n koud wit asperges-stengeltje nodigt niet erg uit.
Op het binnenterrein was een klein groepje werpers aan de gang. Tegengesteld aan de Nerodivads hadden zij de geuzennaam Davidoren gekregen, vanwege de eerdergenoemde David die Goliath versloeg met zijn slingersteen. Zij hadden meer het aanzien van massieve winterpenen met een frisse kleur, waar je als elfje stevig houvast aan hebt. Andersom werden de elfjes door de Davidoren met gemak op handen gedragen.
Ondanks het ontbreken van een aandelenbeurs werd het crisistijd in het binnenbos, enerzijds de baloren die na het rondjes lopen te moe waren om te werken en de andere baloren, die trainden om daarna harder te kunnen werken. Ook het kamp van de elfjes werd sterk verdeeld, de Nerodiva’s waren jaloers op de elfjes van de werpers, de Gooi-ze elfjes. En niets ergers en gemener als ruziënde elfjes, zeg ’t nou zelfjes.
Zo gebeurde het dat vorig jaar de Hanzoren en Baloren hun spelen op dezelfde dag hadden gepland. De Davidoren staken daar tijdig een stokje voor, met de grote Hanoor werden datums verschoven, hèhè dat ging net goed. Nu konden beide werpfeesten tot een gigantisch succes uitgroeien. Echter als straf werden de Gooi-ze elfjes geweerd bij hun eigen thuisspelen. In het najaarszonnetje zaten daar de lieftallige Gooi-ze elfjes op een rijtje, ze mochten niet meehelpen en konden slechts werkeloos toezien op hun eigen Davidoren. En ja, hoe gaat dat dan, dubbel gigantisch succes valt niet bij iedereen goed, en zelfs in sprookjes moet je dat dan gewoon de nek omdraaien.
Komend jaar staat het werpfeest van de Hanzoren en de Baloren wéér op dezelfde dag gepland. Wat een verschrikkelijk balorig drama, boze tongen beweren dat één elfje dwars lag. En daar moeten twee geweldige werpfeesten en alle Davidoren het tegen afleggen. Maar het binnenbos draait door, voor de Gooi-ze elfjes maakt ’t niet uit. Ze mochten toch al niet meedoen en blijven als één goede fee achter hun Davidoren staan.
Nou, ho effe, dat met die goeie en slechte fee is weer een ander sprookje. Tsja, het is ook allemaal zóó verwarrend, soms krijg je ook het balorige gevoel dat je in een akelig griezelig buitensprookjesbos bent beland.
En toch leefden ze nog lang en gelukkig.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten