vrijdag 24 februari 2017

Ik kan weer rustig plassen

Gisteravond controleerde Marijke nog even de medicijnen, die we meegenomen hadden naar Spanje. Meteen werd ook een nieuw stripje Tamsulosine voor mij uit de voorraad gehaald. Dat zijn mijn broodnodige capsules voor de prostaat. Het wordt even stil en even later hoor ik Marijke zeggen:
‘Potverdorie, zie je nu wel, ik moet niet meer naar jou luisteren. Ik had toch die nieuwe capsules voor jou gewoon moeten bestellen’.
‘Hoezo, er waren toch nog genoeg van die dingen tot 11 april hadden we uitgeteld, en dan zijn we al lang thuis’, antwoord ik. Het is weer even stil, er wordt nog eens geteld. Ik hoor een teleurgestelde zucht en een ontladende vloek:
‘Potverdorie, ik wist het wel, we hadden gewoon nieuwe capsules voor jou moeten bestellen bij de huisarts. Ik luister niet meer naar jou.’
Het kan wel zijn, maar toen we ze thuis geteld hadden, kwamen we toch echt uit op 11 april’.
‘Dat is niet waar, en nu hebben we een probleem, want hierna heb je er nog maar 20. En dus komen we tekort’.
Ik dacht, laat ik deze discussie niet verder voeren, dat lost toch niets op. En ik zal die rotcapsules sowieso toch moeten hebben, want mijn lotgenoten-op-leeftijd weten wat het betekent om zonder-te-zitten. Die kleine Tamsulosine-capsules zorgen er voortreffelijk voor dat onze prostaat ontspannen blijft, zodat we tot in lengte der dagen redelijk kunnen blijven piesen. Het is natuurlijk niet meer zoals het vroeger was, maar we redden ons ermee. En ik weet het zeker, als ik die dingen een paar dagen niet inneem ontstaan er onvermijdelijke problemen. Die protesterende prostaat knijpt dicht, en kruipt in zijn schulp met alle ellende van dien. Heel vaak moeten plassen, niet je blaas leeg kunnen plassen, altijd het gevoel hebben dat je moet en dan dat vervelende extra urineverlies. Wat een gedoe, dat moeten we echt niet hebben.
‘En nu’, zegt Marijke met volle overtuiging, ’nu heb je echt een probleem!’. Maar ik dacht hier ga ik niet verder op in. Ik zal toch op een of andere manier aan die dingen moeten komen. Het makkelijkste alternatief is simpelweg met een leeg doosje en mijn Europese zorgpasje naar de eerste de beste apotheek. En dan maar op hoop van zegen kijken of ik een vol doosje kan scoren.
Dat gaat niet werken, dat lukt je nooit, die krijg je niet zomaar zonder recept’, hoor ik Marijke denken. Dus overdenk ik alvast de volgende stap, als ik ze niet krijg bij de Farmácia (apotheek). Dan vraag ik wel of ze me naar een huisarts in Cambrils kunnen verwijzen. En nou ja, als zelfs dat niet werkt, dan bel ik in-het-uiterste-geval op naar onze eigen huisarts in Baarlo. Moet die me maar een recept doorsturen met de mail, doet ze vast wel.
Die avond besluit ik maar geen extra biertje of wijntje te pakken. ‘Wat is dat dan?’, vraagt Marijke, ‘krijgen we niets meer te drinken vanavond?’. Maar ik denk bij mezelf, laten we maar alvast beginnen met minder te drinken, voor het geval ik geen Tamsulosine kan krijgen. Laat ik maar meteen beginnen met de urineproductie te temperen. Alhoewel, ik ben ervan overtuigd en weet eigenlijk wel zeker dat het lukt. Alleen, hoeveel moeite zal me dat uiteindelijk gaan kosten binnen al die strenge Europese regels.
De volgende morgen zoek ik mijn Europese zorgpas en maak het doosje leeg, met die laatste 20 capsules erin. En dan met de fiets naar Cambrils, een werkelijk schitterend slingerend fietspad langs het strand tussen de wuivende palmbomen door. Een ouder echtpaar laat hun minuscule hondje uit en een Spaanse jongeman met van die dopjes in de oren maakt een duurloopje. En de blauwe Middellandse zee kabbelt rustig plas-opwekkend. We stoppen bij het knipperende groene kruis van de Farmácia aan de mondaine boulevard, we zetten onze fietsen voor de deur en ik haal mijn zorgpas en lege doosje een beetje nerveus tevoorschijn.
‘Olá, buenas dias’, zeg ik tegen de dame met witte stofjas achter de balie.
‘Buenas señores’, antwoordt de vriendelijke dame naar ons.
‘Tiène usted una paqueta de Tamsulosine’, vraag ik in mijn beste Spaans en onderstreep dat wat overdreven door mijn zorgpasje en het lege doosje naar voren te schuiven. Ze glimlacht innemend naar me, en ik lees haar gedachte: ‘Alweer zo’n ouwe zak die moeite heeft met plassen’. Ze schuift me het zorgpasje weer toe en heupwiegt als een Spaanse señorita weg met mijn lege doosje. En verdomd, even later legt ze een nieuw Spaans doosje met 30 capsules Tamsulosine voor me op de toonbank. Achter me ontwaar ik een diepe zucht van verlichting en ik zeg heel blij: ‘Gracias señora’. ‘De nada’, zegt de vriendelijke dame en loopt naar de kassa. Mijn Spaans blijkt in één klap uitgeput en een beetje vragend steek ik mijn betaalpasje omhoog en ze zegt weer ‘si si señor. . . ‘.
‘Oh’, zegt Marijke, ‘dan kunnen we gelijk een paar doosjes 1 grams-Paracetamol vragen, want die krijg je bij ons ook niet zomaar’.
En even later lopen we allebei apetrots naar buiten met een blanco wit papieren zakje. Met daarin twee doosjes 1-grams Paracetamol en één doosje 0,4-grams Tamsulosine. ‘Dat probleem is ook weer opgelost’, hoor ik Marijke opgelucht zeggen. En zo blijkt dat we in Spanje, in onze gezamenlijke maar oh-zo-verdeelde Europese Unie, compleet anders dan in Nederland, héél eenvoudig en vrijelijk aan onze medicijnen kunnen komen.Daar bovenop hadden we bij ons in Baarlo ook-nog-eens een half consult, die belachelijke administratiekosten voor de apotheek én de capsules zelf uit ons alsmaar oplopend eigen risico moeten betalen. Hier in Spanje krijg ik ohne-weiteres dat doosje met 30 capsules Tamsulosine rechtstreeks bij de Farmácia.
‘Enne’, vroeg Marijke nieuwsgierig onderweg, ‘wat moest je betalen. Viel het een beetje mee?’. Ik had natuurlijk van tevoren op internet opgezocht wat die capsules bij ons hadden gekost.
Nou, je gelooft het echt niet. Ze zijn zelfs nog goedkoper dan alleen al die administratiekosten van de Kringapotheek in Baarlo’.
Zo word je weer eens 1500km van huis keihard met de neus op de feiten gedrukt. Hoe wij in Nederland de zorgkosten alsmaar onnodig opdrijven. Het kan blijkbaar ook anders, en maar de schuld geven aan Brussel. Nee nee! 
Viva España . . . , het kan dus blijkbaar anders Markje.
Daarom wilde ik deze blog even met jullie delen!

vrijdag 10 februari 2017

Teambuilding in de Ardennen

Het is 1985, en het was in die tijd behoorlijk ‘in’, teambuilding met je eigen afdeling. Er was ook al een paar keer bij ons op kantoor serieus over gesproken, want een aanleiding was er overduidelijk. We hadden een nieuwe baas en onze groep was met een paar jonge honden uitgebreid. ‘Ingenieur’ Maarten, de jongste van het stel, wilde wel een survivaltocht uitzetten in de Ardennen. Onze nieuwe baas, ‘Doctorandus’ Oh-Jee, was meteen enthousiast, maar dan moest het wel echt een beetje pittig worden. We moesten dan wel onszelf confronterend tegenkomen en als groep naar elkaar toegroeien. Hij had immers ook ‘op-niveau’ hockey gespeeld, maar dat was aan zijn modderfiguur te zien al een heel tijdje geleden. Maar Bert en ik, de twee oudsten van het stel, waren niet erg onder de indruk, we zouden wel zien. Wij laten ons niet kennen. Het plan was om twee dagen naar het hartje van de Ardennen te gaan, tentje, slaapzak en droge spullen meenemen! Bijna iedereen durfde mee, we waren met z’n achten, zelfs één van onze drie dames waagde het erop. Heel dapper Dian.

We hadden afgesproken om zeven uur bij het station in Venlo, toch wel apart om iedereen op die manier gewoon in zijn vrijetijdskleding te zien. Lekker nonchalant, rugzakje slordig op de grond tegen de meer-of-minder ervaren bergschoentjes gegooid. Alleen Oh-Jee laat op zich wachten. Daar komt ie al aan, hij was met de trein gekomen uit Eindhoven. Bert stoot me aan en zegt: ‘Hou je mond Jan, jouw commentaar kan ik nu even missen’. Dus besluit ik maar gewoon op te schrijven wat ik toen dacht. Oh-Jee is een forse grote man, hij stapte resoluut op ons af, maar voor zijn jonge leeftijd toch wel echt te dik. Hij leek eigenlijk sprekend op Billie Turf, maar dan in lompen gehuld. Een versleten fleece-truitje boven een vaal gewassen ooit zwarte, en iets te ruime, hockeybroek. Met daaronder een paar afgetrapte hoge linnen sportschoenen met grijze wollen sokjes. Een te leeg legergroen rugzakje iets té joviaal over de linkerschouder gedrapeerd. Hij loopt zonder ons gedag te zeggen voorbij, rechtstreeks door naar Maarten: ‘Alles onder controle? Wat mij betreft kunnen we!’. Oh-Jee is een intelligente jongeman, boordevol gestouwd met theorie, maar duidelijk de weg kwijt naar simpele praktische uitvoeringen. Hij wil altijd gelijk hebben, en dan heeft ie het met ons natuurlijk héél slecht getroffen. Maar hij pikt dat nooit, wil altijd gelijk hebben, en met toenemend luider volume en opklimmende toonhoogte blijft hij zichzelf net zolang herhalen, totdat iedereen zwijgt en denkt ‘het-zal-wel’. Hij is daarnaast ook vrij arrogant, sociaal een beetje onbenullig en kleurt vrij snel rood in vrouwelijk gezelschap. In zijn schaarse vrije tijd is hij fervent aanhanger van het CDA. Maar zeker geen sprekend voorbeeld van een hoeksteen-van-de-samenleving. Nee, eerder een onbehouwen olifant in die bekende porseleinkast.

We gaan op weg met drie auto’s, het onbekende tegemoet. Twee uur later zie ik ons al vijf puptentjes opzetten in een natte wei, langs een snelstromend riviertje in die woeste Ardennen. Het is begin voorjaar, de gele bloempjes bloeien weelderig en de vogeltjes kwetteren naar hartelust. ‘Zijn jullie er klaar voor?’, roept Maarten en die bolle Oh-Jee staat trots langs hem te glimmen. We gaan op pad, toch wel een beetje nerveus besluiten Bert en ik een plaatsje achterin de groep op te zoeken. Vrolijk keuvelend lopen we door het ontluikende groen langs de woest stromende beek. Het gaat goed totdat Maarten rechtsaf slaat, er moet strak omhoog geklommen worden. Het begaanbare pad verandert in een glibberig steile berghelling die we slechts zig-zag kunnen nemen. Al snel halen Bert en ik de kreunende Oh-Jee in. Bovenop de top zegt Maarten ‘even wachten op de rest’. Iedereen is er al, behalve Oh-Jee, die puffend en met twee handen op twee knieën komt aangestrompeld. ‘Okay, we kunnen weer’, en we vervolgen onze weg, die allang geen weg meer genoemd mag worden, slingerend bergaf. Plotseling wijst Maarten naar links, we moeten weer klimmen. Voor het eerst in mijn leven hoor ik een fervent CDA-er hartgrondig vloeken. Maar Bert en ik hebben er geen moeite mee, sterker nog, we raken steeds meer in ons element. Deze berg is nog wat hoger dan de vorige en boven gekomen gaan we even op een stapel gezaagde bomen zitten. Het duurt dit keer wat langer, maar daar komt onze kamerolifant wat ongegeneerd wijdbeens aanstrompelen. Maarten zegt weer: ‘Okay, we zijn weer compleet’, en wil opstaan. ‘Dit is niet eerlijk potverdomme’, hijgt Oh-Jee en ploft met zijn dikke reet op een zielige boomstam. ‘Jullie kunnen steeds uitrusten, en als ik boven kom vertrekken jullie alweer. Ik wil ook even uitrusten potdomme!’. ‘Dat wordt nog wat, Jan’, zegt Bert en ik zie dat Piet zijn eerste foto’s maakt, hij heeft er tenslotte alle tijd voor. Even later kunnen we weer, en Maarten besluit in de buurt van Oh-Jee te blijven. We stoppen bovenaan een steile richel, met voor ons een afschrikwekkend ravijn. ‘We gaan abseilen’, zegt Bert. ‘Waarmee? We hebben geen touwen mee! En zeker geen stoeltjeslift voor die bolle’, antwoord ik.
‘Okay’, zegt Maarten, ‘we gaan hier steil naar beneden. Dat doen we met ons gezicht náár, en onze buik tégen de berg aan. Er is genoeg houvast aan de kleine boompjes en de vele richels, maar doe het wel behoedzaam’. Ik denk bij mezelf, doe maar rustig aan, maar Piet heeft er duidelijk zin in, die is al een eind op weg. Hij wil foto’s maken van onze halsbrekende toeren. Bert en ik blijven bij elkaar en dalen rustig af, al doende blijkt het eigenlijk een makkie. Plotseling schrikken we van brekende takken en een zwaar schurend geluid. Ik kijk opzij en zie Oh-Jee op z’n kont levensgevaarlijk tussen ons door naar beneden schuiven, daarmee elke instructie in de wind slaand. In gedachten zie ik ons al van twee boomstammetjes en dunne takjes een draagbaar in elkaar knutselen om Billie Turf straks naar de ziekenboeg af te voeren. Oh-Jee schuift helemaal door naar beneden en blijft daar akelig doodstil zitten. Van bovenaf gezien lijkt het net zo’n aangekleed Boeddha-beeld. Als we beneden komen zit hij er nog steeds, totaal verslagen en tot op het bot vernederd. ‘Wat een afgang’, zegt Bert. ‘Hoe bedoel je dat?’, probeer ik. ‘Nou Jan, vaak kunnen woorden meerdere betekenissen hebben, daar hoef je echt geen doctorandus voor te zijn!’, glimlacht Bert. Piet stoot me aan en zegt: ‘Die heb ik erop staan!’, en wijst trots op zijn cameraatje. Het duurt wel even voordat we Oh-Jee weer rechtop hebben. ‘Het wordt nu wat makkelijker’, troost Maarten, en verdwijnt weer tussen die vervelende braamstruiken. Oh-Jee volgt strompelend rechtdoor zonder enige poging die scherpe dorens te ontwijken. We komen bij een woest stromend bergriviertje, weliswaar niet diep, maar wel erg breed en bezaaid met van die ronde dikke klote kiezelstenen. Maarten stelt voor dat we onze schoenen uitdoen, en met geknoopte veters om onze nek hangen. Dan mekaar een hand geven en voorzichtig in een menselijk lint naar de overkant balanceren. ‘Eindelijk teambuilding’, hoor ik iemand roepen. Iedereen reageert, behalve Oh-Jee, die het verrekt om zijn linnen schoentjes uit te doen en die toegestoken hand te accepteren. Nou, het water is verrekkes koud en die rotsteentjes erg pijnlijk en lastig om je voet steeds te verplaatsen. Maar Oh-Jee ploft, sopt en balanceert als een overmaatse waterbuffel, met de armen wijd gespreid, plompverloren door het koude water. We houden ons hart vast! Alhoewel, ik verdenk de meerderheid ervan, dat ze hopen dat het goed fout loopt. Met alleen natte schoenen haalt hij de overkant.
Maarten had werkelijk een schitterende gevarieerde tocht uitgezet. Alleen voor onze Oh-Jee(zus) bleek het een ware kruisweg, onze overtuigde CDA-er viel meerdere keren genadeloos onder het kruis. Het liep al tegen de avond toen we op de natuurcamping aankwamen. Maarten had met de beheerder geregeld dat het vuur al brandde en het Belgisch bier koud stond. Maar niet voor Oh-Jee, die liep linea recta door naar zijn tent. ‘Ik denk droge schoenen aandoen’, merkte Maarten droogjes op. Maar bij het tweede biertje begonnen we ons zorgen te maken en gingen poolshoogte nemen. Het geluid wees ons onmiskenbaar de goede weg. Daar lag ie, plat voorover op zijn buik luidruchtig te snurken. Voor het eerst durfden en konden we hem goed bekijken. En dat deden we dan ook rustig van alle kanten. Ocherm, zijn armen en benen helemaal bebloed door de talloze schrammen. Zijn broek was gescheurd en smerig van zijn veel te roekeloze afdaling. Nu lag hij daar, zijn armen en benen gespreid, zijn dikke eigenwijze kop een beetje schuin naar links. Zonder wat te zeggen lieten we hem zo liggen en keerden zonder onze afdelingschef terug naar het behaaglijke houtvuur en het welverdiende biertje. Teambuilding zonder chef is toch wel apart, en het werd nog laat en erg gezellig.
De volgende morgen aan het ontbijt was het angstig stil. Oh-Jee smeerde zijn zoveelste broodje en zat met zijn rug naar ons toegekeerd alleen met Maarten aan een tafeltje. Hij had wel een droog vaalwit T-shirt aan en droeg gewone schoenen. Maar nog wel diezelfde zwaar mishandelde en toegetakelde broek. Maarten nam het woord: ‘Het programma is iets aangepast, we gaan zo meteen kajakken. We worden zo meteen een eind stroomopwaarts afgezet, en dan komen we hier hopelijk weer terug’, lachte hij een beetje zenuwachtig. ‘Die heeft in het kader van democratische teambuilding een dictatoriaal bevel opgelegd gekregen’, mompelde Dian, onze enige vrouwelijke deelneemster.
Even later werden de smalle wiebelige kekgele kajaks verdeeld. Oh-Jee drong duidelijk voor, hij wilde als eerste, en wij vonden dat prima. ‘Er kan niks fout gaan, de kajaks weten de weg’, riep Maarten, ‘halverwege stoppen we, maar dat geef ik wel aan!’. En zo zakten we het wilde riviertje af, het ging eigenlijk wie-am-schnürchen. De kajak zocht zelf de meest logische weg, we hoefden alleen met de peddels een beetje te sturen en het evenwicht te bewaren. En onze Oh-Jee peddelde resoluut voor ons uit, af en toe nerveus omkijkend, bang dat we hem zouden inhalen. Maar we lieten hem, het kajakken verveelde snel, totdat bleek dat je met de peddels ook mekaar kon volspetteren en omduwen. En toen werd het toch weer leuk, maar het kon nog leuker. Ergens halverwege was de geplande stop en Maarten maakte tempo om bij Oh-Jee te komen. Maarten wees met zijn peddel naar een klein zandstrandje, ten teken dat we daar moesten aanleggen.  Oh-Jee reageerde meteen en stuurde de punt van zijn kajak resoluut muurvast in het gewillige zand. Maar toen sloeg de paniek toe, want de achterkant van die kajak miste nu enig houvast. En het wild stromende water dat genadeloos zijn weg wilde vervolgen, duwde tegen het gewillige achterkantje. Ooh jeej, de kajak maakte een halve slag en sloeg pardoes om. Ook Oh-Jee maakte een halve slag en viel pardoes in het ijskoude water. Alleen zijn dikke kop bleef boven water, terwijl Maarten nog net zijn kajak kon behoeden voor een Oh-Jee-loze kajak-abortus. En daar kwam zijn hele afdeling rustig afzakken naar dat noodlottige zandstrandje. Ze zagen allemaal dat hun afdelingshoofd zielig met zijn dikke kop boven het snelstromende water uit stak. Ik had het niet meer, met moeite door het ingehouden lachen kon ik de kajak en mezelf nog net op tijd op het droge krijgen. Maar toen was ik ook niet meer te houden. Ik kroop minutenlang over de grond van het lachen. Toen ik weer tot mezelf kwam zag ik nog minstens vijf man niet meer bijkomen van het gieren en brullen. Op een aangespoelde boomstronk zat Maarten troostvol naast een nederig hoopje Oh-Jee. Het eens zo woeste bergwater sijpelde nu tergend langzaam uit dat héél lang geworden vaalwitte T-shirt. Het scheen zielig roze door, zoals je dat wel eens ziet bij een wet-T-shirt-competition. Ik kon er echt niets aan doen, voor de tweede keer moest ik proesten van het lachen. ‘Nou Jan, daar gaat je goeie beoordelingsgesprek naar de klote’, mompelde Bert.
’s Avonds gingen we weer naar huis, maar onderweg zouden we wel nog een hapje eten. In een beregezellig Belgisch restaurantje zaten we lekker te eten. ‘Nergens over praten’, hadden we elkaar al toegefluisterd, ‘net doen of onze neus bloedt’. Maarten had voor dit speciale Teambuildings-weekendje helemaal zelf heel speciale diploma’s gemaakt. Mimi, die er zelf niet bij was, had ze stijlvol gekalligrafeerd. Prachtig, één voor één moesten we naar voren komen om ons welverdiende diploma in ontvangst te nemen. En ja, hij kon natuurlijk niet anders, als allerlaatste kreeg ook Oh-Jee zijn zuurverdiende bewijs van onvermogen. En zoals dat bij een chef van zijn kaliber hoort, nam hij ook het laatste woord. Na iedere halve zin kuchte hij nerveus, en keek wat schichtig in ‘t rond, zoekend naar iets wat er niet was. Hij bedankte Maarten voor de mooie tocht en de keurige organisatie. Enne ja, hijzelf was dit weekend niet in zo’n goede doen geweest. Het was niet geworden wat hij zelf voor ogen had gehad. Hij eindigde met nederig gebogen hoofd: ‘Maar ik wil jullie wel uitdrukkelijk vragen, dat we sommige voorvallen toch wel binnen onze eigen groep kunnen houden’. ‘Jaja, sommige wel’, mompelde Piet, ‘maar niet alle’. En hij streek daarbij bijna verliefd over zijn camera, die een voorkeurspositie op zijn schoot had ingenomen.
Die maandagmorgen kwam ik wat later op het werk, en liep de kamer van onze secretaresse Mimi binnen. ‘Prachtige diploma’s had je gemaakt Mimi, mooi gedaan’. Maar ze hield haar hand verschrikt voor haar mond en mompelde ‘wat erg hė? Oohh, wat verschrikkelijk erg hè?'. Maar ik dacht ‘mijn beoordelingsgesprek is sowieso al naar de klote’, ik houd verder mijn mond.
Heel voorzichtig schoof zij de bovenste la van haar bureau open en ik zag een prachtige foto. Onze niet meer zo gerespecteerde Oh-Jee stortte in een allesvernietigende ruggelingse positie van een bekende berg naar beneden. 'Jaja, je hebt wat gemist, teambuilding in de Ardennen!'.

zaterdag 4 februari 2017

Hotpants


Sommigen vinden het gek, maar zo gauw als we weg zijn met de camper, overvalt me die dringende behoefte, om die korte broek aan te doen. Ik draag sowieso zomer-en-winter altijd van die flinterdunne lange katoenen broeken. Maar eenmaal buiten het gezichtsveld van ons oerdegelijk sociaal gecontroleerde Noord-Limburg, gaat die lange broek uit en krijgen mijn benen de vrijheid.  Op de campings waar we wat langer staan, kennen ze me steevast als ‘die-man-met-die-korte-broek’. En met ingehouden bescheidenheid durf ik te stellen dat die pijp-loze variant me best staat. Ik hoor die twee vrouwen van mijn sportmaten nog tegen Marijke zeggen: ‘We hebben ze even beoordeeld Marijke, maar jouw Jan heeft de mooiste benen’. Niet dat ik daarmee naast mijn schoenen ga lopen, nee hoor, ik vind blote benen gewoon prettig. Het laat me weer die ondeugende jongen voelen, die na schooltijd die ouwe korte broek aanschoot om lekker buiten in het zand te gaan rollebollen.
Nu staan we alweer bijna een week op camping Joan in Cambrils en verdomd, als ik om me heen kijk ben ik ben weer de enige met een korte broek. Alle overige mannen dragen wel van die nonchalante vrijetijdskleding, en de meesten bedekken hun benen met het bekende spijkerstof. In alle mogelijke maten en blauw-schakeringen, alleen die variant met die kapotte knieën zie je hier niet. Want de gemiddelde leeftijd ligt duidelijk boven de 65, en de bijbehorende dames houden overduidelijk nog van breien, haken en stoppen. Tussen ons perceeltje en het toiletgebouw staan twee Nederlandse campers, keurig op bescheiden afstand achter elkaar. De vrouwelijke bewoonsters zijn continu druk bezig en hun mannen zitten de hele dag nietsdoend voor hun tijdelijke behuizingen. Enkele keren per dag staan die mannen over het heggetje, dat hun perceeltjes scheidt, met elkaar te kletsen. Zoals ook huisvrouwen dat vroeger deden. Ze hebben veel lol samen, dat is goed te horen. De een heeft ‘n beetje gezet bovenlijf, met daarboven een markante eigenwijs asgrijze krullenkop. Hij staat daar met z’n handen in z’n zakken en heeft een aanstekelijke harde lach. Als hij lacht, buigt hij voorover en draait daarbij een kwartslag, wel grappig. De ander heeft een opgeblazen dikke kale kop. Hij draagt een lichtgrijze houthakkersblouse in een gigantisch grote spijkerbroek. Die wordt op zijn plaats gehouden door grijsblauwe brede bretels, vastgezet aan die onmetelijke broek met twee oenige leren bandjes. Daar onderuit komen twee echt té licht groene Clogs-schoenen. De man is wel erg dik, het lijkt wel of hij een binnenband van een vrachtwagen onder zijn broek en shirt verbergt. Maar hij is blijkbaar wel de meest grappige en welbespraakte van de twee.

Iedereen loopt spitsroede langs die twee grapjassen, op hun weg naar dat onvermijdelijke toiletgebouw. Een Engels dametje in roze badjas passeert, een lichtblauwe handdoek nonchalant over de schoudertjes gedrapeerd. Ze draagt van die stoffen schoentjes met van die witte pomponnetjes, die eigenwijs meehuppelen. Ik zie die kale dikke met zijn hand aan de mond iets fluisteren in de richting van die krullenkop. Die barst uit in een schaterlach en draait zich twee keer een kwart slag in de rondte. Het vrouwtje maakt van schrik een extra huppeltje, en ik moet ineens denken aan ongewenste intimiteiten. Ik weet niet waarom. Even later moet ik zelf naar het toiletgebouw, en denk laat ik ze maar voor zijn en zeg wat overdreven: ‘Een hele goedemorgen heren!’. ‘Mogge’, hoor ik even later in koor achter me en ik voel dat ze ook mij nakijken. Als ik terugkom en opnieuw langs de twee bejaarde schoffies paradeer, wijst die dikke in de richting van mijn korte broek en zegt: ‘Zit die wel lekker, die hotpants . . . ?’. En die krullenbol valt spontaan voorover in een deuk, en krijst het uit over de hele camping. Maar die mij een beetje kennen, weten dat ik het wel kan waarderen als ze over me lachen. Want ze kunnen beter om je lachen als om je huilen, is één van mijn levensmotto’s. Helaas voor die dikke, ben ik ook niet op mijn mondje gevallen. Dus ik houd in en sluit me met een glimlach aan bij de twee over-de-heg-vriendjes: ‘Nou, als je me dat toch vraagt, dan zal ik je dat vertellen! Mijn vrouw vind het niet altijd en overal gepast als ik zomaar in een korte broek loop! Maar laatst zei ze toch wel tegen me: ik zie je liever met een hotpens dan met een vetpens!’. Het was eruit, voordat ik de feitelijke diepgang kon overzien. Het kwaad was al geschied, want die krullenkop sperde zijn mond open, en viel pardoes voorover in het zielige hegje. De man kwam niet meer bij, greep zich met beide handen in zijn kruis en stikte bijna van het ingehouden lachen. Alleen die dikke verstijfde als een zoutpilaar, zijn laadklep viel weliswaar ook open, en ik zag warempel een druppeltje vocht uit zijn mondhoekje komen. Hij draaide zich compleet verslagen om en verdween moeizaam in zijn camper. Zijn buurman steunde intussen met beide handen op zijn knieën, nog steeds brullend van het lachen, en kreunde: ‘Ga je ook je hotpens aandoen buurman?’. Ikzelf overzag even het slagveld, dat ik had aangericht, en liep met enige trots-doorspekte spijt door naar ons eigen perceeltje.
’s Middags ging ik trainen op het mooie witte strand van Cambrils, de palmen wuifden me al tegemoet. Met een nog kleiner rood broekje liep ik die 50 meter verderop naar mijn uitnodigende werpplek. Het werpgewicht in de ene hand, en de gele emmer met kogel, discussen en werpkogeltjes in de andere. ‘Hallo’, zei ik tegen die dikke die weer voor zijn camper zat, maar er kwam niets terug. Hij zat wat te spelen en te draaien met een té grote spiegelreflexcamera op zijn schoot. Toen ik even later op het strand bezig was, zag ik hem met de fiets van de camping komen. Ik dacht nog, die gaat ook wat aan de lijn doen, maar hij parkeerde de fiets vlakbij mijn werpplek en ging wijdbeens op de bank zitten. Hij volgde enige tijd mijn verrichtingen. Vervolgens haalde hij die grote camera uit zijn fietstas en begon foto’s van mij te maken. En ik bleef fanatiek al dat werp-ijzer weggooien in het rulle zand, om het telkens weer moeizaam op te moeten halen. Toen ik bijna klaar was met mijn geplande training, bedacht ik toch dat ik iets had goed te maken met die dikke. Dus ik pakte m’n spullen bij elkaar en ging naast hem zitten op die bank.
‘Hèhè, dat hebben we weer gehad!’, begon ik het gesprek, maar de dikke zweeg. Quasi ongeïnteresseerd bekeek hij de foto’s op zijn camera. ‘Ja, ik moet zo af en toe wat doen’, vervolgde ik, ‘de hele dag op mijn kont voor die camper zitten is niets voor mij’. De dikke man zuchtte: ‘Ja ja, ik zou ook wat meer moeten bewegen. Was ook van plan om wat te gaan fietsen, en toen zag ik jou. Alleen al van het kijken ernaar word ik al moe’, verzuchtte hij. ‘Nou, je had best mogen meedoen, lekker door het losse zand struinen en een stuk agressie kwijt raken. Werpen verschilt maar één letter van werken, en dat moeten we toch zo ver mogelijk van ons afgooien, toch?’. ‘Ik heb trouwens een paar mooie foto’s van je gemaakt’, zei de man, blijkbaar om op een ander onderwerp over te schakelen. ‘Staat m’n hotpants er ook goed op?’, probeerde ik. Maar de man zweeg, blijkbaar had ik hem vanmorgen te diep gekrenkt. ‘Je hebt toch geen foto’s van mijn schoenen gemaakt, hoop ik?’, zei ik weer tegen de dikke. Die vloog rechtop en trok de camera dichter naar zich toe. ‘Hoezo . . . ?’, zei hij, ‘wat bedoel je daarmee?’. ‘Nou, gewoon, ik word gesponsord door Asics, en die hebben daarmee tevens het alleenrecht op reclame!’. ‘Potverdomme nondedju’, zei de dikke, ‘wat een gesodemieter, dan kan ik alle foto’s wel verwijderen! Dit lijkt wel een bijzonder enge grap’. ‘Ja ja’, zeg ik, ‘maar wie was daar vanmorgen mee begonnen?’. De man keek me aan, slaakte een diepe zucht en sloeg zijn dikke arm om me heen.

donderdag 2 februari 2017

Stress op de Route du Soleil

Het is weer zover, de gepensioneerden trekken naar het zuiden. Ook wij gaan ons in die grijze golf storten die midden in de grillig koude winter op gang komt richting Spanje. De caravans en campers worden volgestouwd met aardappelen en gehaktballen voor onderweg. Ook die winterjas nemen we toch maar mee, want je weet maar nooit. Zo wordt ook onze camper half januari uit zijn winterslaap gehaald en naar onze camperboer Mathias gebracht voor een grondige inspectie. Potverdomme, de oliedrukslangen moeten vervangen worden en er komt een nieuwe antenne op het dak om Astra-3 te kunnen krijgen. Ja ja, CanalDigitaal moest zo nodig haar zenders verhuizen van die comfortabele Astra-1 naar die oh zo moeilijk te krijgen Astra-3. Ja ja, niet elke verandering is een verbetering, maar hiermee slaat CanalDigitaal compleet de plank mis. Gegarandeerd is dat voor hun een stuk goedkoper. Maar alle eindgebruikers moeten nieuwe HD-receivers aanschaffen en van die kolossale schotels van minimaal 80 centimeter op het bescheiden dakje monteren. Maar ja, we willen ook The Voice niet missen, dus we investeren maar weer. ‘Goed voor de economie’, zal die gladjanus Rutte uitkramen. En de oudjes zijn weer de kinderen van de rekening, want de nota van de camperboer valt vies tegen.
‘Van mij mogen we vertrekken’, zegt Marijke, ze is al dagen net als ik een beetje nerveus. Die laatste dagen zijn altijd erg druk en stress verhogend. Overal afscheid nemen, alle boodschappen in huis halen, de camper poetsen, volstouwen en installeren.
‘Gaan jullie twee maanden weg?’.
Hebben we niks vergeten?’.
‘Is de Route du Soleil helemaal sneeuwvrij?’.
‘Het is wel nog slecht weer in Spanje!’.
‘Doe jij nog even stofzuigen?’.
Eindelijk rijden we vorige week zaterdag de straat uit op voor die eerste 775 kilometer naar Lyon, onze eerste stop. Achter Luik ligt er al sneeuw, en de strooiwagens rijden voor ons uit. Het begint wat te sneeuwen in de Ardennen, potnondedju als dat maar goed gaat. Maar de weg blijft goed berijdbaar. We zetten een muziekje op.
‘De radio gaat niet harder, hoe kan dat?’. De schrik slaat me om het hart. Ik had ook al gezien dat het klokje op het dashboard 10 uur fout stond. ‘Potverdomme, hij zal toch geen kortsluiting hebben gehad?’.
‘Wie?’.
‘Mathias!’.
Nou ja dan maar André Hazes en Guus Meewis als achtergrondmuziekje. Om half vijf zijn we op de camping in Lyon, we melden ons bij de receptie, waar een Nederlandse jongen ons vriendelijk te woord staat. Hèhè, dat ontspant dan weer, maar niet voor lang. Net als we met onze papieren de camping willen oprijden, worden we brutaal ingehaald door een Nederlands VW-busje met een kolossale caravan erachter. Hij blokkeert voor iedereen de doorgang, terwijl zijn vrouw zich rustig gaat melden bij de receptie. ‘Wat een asociale klootzak’, hoor ik naast me. Ik hoor getoeter achter me, maar ik weet dat dit niet gaat helpen. Rustig afwachten wel.
Even later op het toilet staan twee Nederlandse grijskuiven compleet langs mekaar heen te lullen. ‘Ook op weg naar het zuiden’, vraagt de een quasi ongeïnteresseerd. ‘Ja, we gaan naar Cap Blanche’, antwoordt de ander gretig. ‘Mooie camping’, vervolgt de een, ‘alleen te ver weg van het strand’. ‘Nou, nee hoor, we staan met de luifel bijna op het strand’, zegt de ander. ‘Nou, wij moesten zeker een kilometer lopen’, zegt de een. ‘Ja heren, met de opwarming van de aarde stijgt de zee en komt het strand steeds dichterbij’, bemoei ik me met de nietszeggende dialoog. De twee grijskuiven kijken me met open mond platgeslagen aan en lopen weg.
‘Ik zal zo meteen onze nieuwe antenne uitproberen’, zeg ik tegen Marijke, die heerlijk ruikende goulash opwarmt en een kopje rijst in het kokende water giet. ‘Potverdomme, hij springt steeds op 4095 . . . !’. Wat ik ook probeer, die nieuwe antenne vindt alleen maar Hotbird en de receiver springt steevast op een Arabische zender. ‘Kom maar eerst eten, dan kijken we vandaag maar geen TV’, zegt Marijke. ‘Ik snap niet wat die Mathias gedaan heeft, maar hier klopt geen reet van’.
Na de heerlijke goulash, een glaasje witte wijn en twee potjes Rummikub vallen we om van de slaap. Morgen gaan we naar Le Boulou, aan de Spaanse grens. Als ik ’s morgens wat slaapdronken de deur openmaak, staat zo’n grijskuif me compleet over zijn toeren voor onze camper op te wachten. ‘Mijn motor slaat niet aan, maar ik weet het zeker, het is gegarandeerd de accu. Maar als je straks even jouw draaiende motor voor die van mij wil zetten, dan sluit ik hem even aan, en dan doet ie het zo weer. Maar het heeft geen haast, doe maar rustig aan!’. De man overvalt me compleet, ratelt maar door en m’n mond valt open van verbazing. Hij laat me verdomme eigenlijk geen keuze, die zenuwpees, maar ik ben als altijd hulpvaardig: ‘Tuurlijk, geen probleem, over een half uurtje vertrekken we, waar sta je?’. Hij wijst naar een VW-busje met een kolossale caravan erachter schuin tegenover en dribbelt zichtbaar zenuwachtig weg. ‘Doe maar rustig aan!’ hoor ik hem nog mompelen. Een half uurtje later starten we onze camper en rijden hem voorzichtig voor dat VW-busje van onze overbuurman. Een vrouwtje, trillend van de zenuwen, haast zich naar buiten en meldt zich aan het raam van Marijke. ‘Mijn man is naar de receptie, hij wilde jullie niet lastig vallen!’. ‘Nou ja’, zeg ik, ‘geen probleem, maar als het de accu is, had je over een minuut kunnen rijden, ik denk dat de ANWB er langer over doet’. De vrouw spreidt haar armen in wanhoop ten hemel en dribbelt weer terug. En wij zoeken alweer de Route du Soleil op.
Ergens in de buurt van Avignon stoppen we voor de koffie, naast zo’n dikke Four-Wheel-Drive. Ik knik vriendelijk naar de man achter het stuur. Maar die kijkt me strak en brutaal aan, en draait vervolgens zijn hoofd de andere kant op. Hij heeft een bolle kop met van die dikke uithangende wangen. Een randloos brilletje onder zijn blonde kuif met kaarsrechte scheiding. ‘Het lijkt Art van der Steur wel, die wil vast en zeker niets meer met wie-dan-ook te maken hebben!’, zeg ik. ‘Gekkie, denk je dat echt, hij lijkt er wel op! Had ie een Nederlands nummerbord?’, vraagt Marijke. ‘Hij draagt wel een oranje-blauwe stropdas!’. ‘En ze eten een broodje met dik kaas erop!’.
Het blijkt erg slecht weer te zijn geweest aan de grens met Spanje, want in Le Boulou staan de plassen water op de camping. Geen probleem, dan gaan we op een hoger gelegen asfaltstraatje staan aan de rand van de camping. De hele dag heb ik moeten denken aan die klote receiver, dus we gaan het maar weer eens proberen. En ja hoor, hij vindt alleen weer die Hotbird en hij springt weer meteen op 4095!! ‘Godnondedjuu’, laat ik me ontvallen, ‘die receiver is totaal ontregeld’. Marijke zit intussen buiten in het zonnetje op me te wachten met een kopje thee. Ik besluit om dat klote-ding maar te resetten naar de fabrieksinstellingen. Dat duurt wel een paar uur, maar dit werkt echt niet! En buiten genieten we met opgestroopte mouwen van een heerlijk zonnetje met op de achtergrond de adembenemende besneeuwde toppen van de Pyreneeën. En ja hoor, ’s avonds lukt het me om Astra-1 te vinden, alle zenders opnieuw in te scannen en kunnen we op BVN het Belgische en Nederlandse nieuws volgen. En ik zit me af te vragen ‘waarom eigenlijk die televisie??’.
Het is maandagmorgen, onze derde en laatste reisdag. Het barst nu van de vrachtwagens op de autobaan, met een sporadische uitzondering allemaal met Oost-Europese bestuurders. ‘Goed voor de economie’, hoor ik Rutte weer zemelezeiken. Het is prachtig weer, en in T-shirt zitten we te stralen achter die grote voorruit van onze camper. Barcelona ligt al achter ons, Cambrils is niet ver meer. Camping Joan ligt er netjes bij, we mogen zelf een plekje uitzoeken. In al mijn blijdschap, vermengd met enige vermoeidheid, mis ik zomaar een bord ‘verboden in te rijden voor caravans en campers’. ‘Krakk . . ’, hoor ik buiten. ‘Stop . . ‘, roept Marijke. Maar het kwaad is al geschied, het beschermdopje van onze luifel ligt zielig op de grond. Heel voorzichtig rij ik stapvoets achteruit en zoeken we nog voorzichtiger naar een mooi plekje, het allermooiste van de hele camping.
’s Middags vul ik de watertank en Marijke probeert het kraantje van ons keukentje te ontluchten. ‘Er gebeurt niks Jan’, hoor ik. ‘Potverde . . potverde . . potvernondedjuu . . ‘, dit is echt klote. De waterpomp doet het niet! ‘We kunnen echt niet twee maanden zonder waterpomp’, probeert Marijke te troosten. Na een afkoelingsperiode van zeker een uur buiten in het zonnetje, ga ik toch maar eens de gebruikershandleiding lezen van de camper. ‘Het kan ook zijn dat de zekering kapot is’, fluister ik hoopvol. En ja hoor, na lang zoeken blijkt dat ding doorgebrand. Maar ja, dat is geen enkele garantie dat die waterpomp het doet. Die kan ook goed doorgebrand zijn. De volgende morgen fietsen we naar een grote camperzaak in Cambrils voor een nieuwe zekering en een nieuw afdekplaatje voor de luifel. Die zekering bleek geen probleem, maar dat afdekplaatje hadden ze niet en konden ze ook niet bestellen. Maar de man bekeek het eens goed, en gaf me een paar geweldige tips om het zelf te repareren! Geweldige mensen die Spanjaarden! Onderweg zeg ik hoopvol tegen Marijke: ‘als die pomp het zo meteen doet, dan spring ik een gat in de lucht!’. ‘Nou, dat wil ik meemaken!’, hoor ik ze naast me lachen.
En ja hoor, dat gat in de lucht kwam er! Onder een strakblauwe hemel zitten we nu op het allermooiste plekje van Cambrils. De waterpomp doet het, de televisie doet het, de luifel is gerepareerd, de camper is schoon gewassen van al dat strooizout en we hebben zojuist een echt Spaans familierestaurantje gescoord. ‘Pak maar gelijk internet voor een maand’, zegt Marijke, ‘want hier houden we het wel even vol’.
De stress van de Route du Soleil is verdwenen als sneeuw voor de Spaanse zon. Op zo’n 50 meter verderop horen we de golfjes van die schitterende Middellandse zee over het witte strand heen en neer rollen. De palmen wuiven in hetzelfde ritme, ik voel de ontspanning in al mijn spieren. De oogleden worden zwaar en dwingen me tot een middagdutje.