zaterdag 23 juni 2018

Reactiesnelheid van een Daf(ne)

Een valse start van Dafne Schippers op de halve finale van de 100 meter op het NK in Utrecht. Potverdomme. Meteen ’n heel gedoe, want zij voelde toch echt dat ze in het schot viel! Maar na lang mierenneuken bleek uit de computer-print haar reactiesnelheid 0,087 sec te zijn geweest. En dat mag niet, zo snel mag je niet reageren! Want mensen met een reactiesnelheid onder de 0,1 sec spelen vals. Dat gold laatst ook (bijna) voor Hamilton bij de Formule 1. Op het circuit in Monza bleek dat Lewis Hamilton al reageerde op het vijfde startlicht na 0,05 sec. 
Maar klopt dat wel? Ik heb altijd geleerd dat alles onder de nul vals is, en het een kunst (veel training) is om zo dicht mogelijk aan de goede kant te blijven. Wij maakten vroeger wat proefstartjes om te wennen aan de reactietijd van die starter. En verdomd, soms had je het gevoel dat je in het schot viel. Maar vaak hadden wij van die oudere starters, die je niet meer zo betrouwbaar wegschoten. Het was altijd een kriem om goed op tijd te starten. Ik verzuchtte 50 jaar geleden al: ‘Het wordt tijd dat ze dat gaan automatiseren’. Een exacte tijd tussen ‘klaar’ en ‘pang’. Want hoe vaak verwens ik ook nu nog die etters, die starten bij het schaatsen. Sommigen wachten net zo lang dat die arme schaatsers bijna omvallen of spontaan wegglijden op die smalle ijzertjes.

Dat zit ik me vanmorgen te bedenken als ik dit lees over Dafne Schippers. En weer besef ik  hoe mijn sportmaten en ik weer hebben kunnen genieten van ons eigen werpvijfkampje op dat braakliggend ongelijke grasveld in Heijen. Waar je goed moet kijken waar je discus terecht komt, anders moeten we gedrieën ’n kwartiertje zoeken. Geen betonnen ring met keurig opstaand randje, om precies te constateren wanneer je ‘ongeldig’ bent. Geen werpkooi om ‘verkeerdvliegers’ op te vangen. Nee, angstaanjagend dreigend struikgewas op 40 meter waar je kostbare werptuig zomaar in kan verdwijnen. Nee, simpelweg vanaf een plateautje van 10*10 aftandse trottoirtegels gewoon fanatiek knallen. En onze drie echtgenotes roepen af en toe ‘ongeldig’ als we van het plateautje afvliegen. En die zijn alle drie heel sportief en volkomen onpartijdig, dus dat wordt altijd geaccepteerd.

Hoe anders kan het zijn als die door de Atletiekunie getrainde juryleden weer eens moeten laten zien hoe je een ‘echte’ wedstrijd leidt. Ik wil wel een paar voorbeelden aanhalen, maar dan moeten jullie niet gaan lachen. Want daar kunnen die ‘officiëlen’ niet tegen. Laat ik beginnen met een onschuldig voorbeeld. Bij het laatste NK-masters boven de 70 jaar zitten 12 oudere mannen te wachten op hun beurt bij het kogelslingeren. ‘Ik moet plassen’, zegt mijn buurman. Meteen denk ik: ‘Ja, dat heb je, 12 man boven de 70, prostaatproblemen . . . ‘.  Op dat veldje in Heijen is dat geen enkel punt, 40 meter verderop voldoende ontvankelijk struikgewas. Maar niet op een NK! Je moet aan de chef-jury vragen of je even mag gaan plassen. ‘Heel even wachten!’, er wordt een welwillend daarvoor aangewezen jurylid opgeroepen om de inmiddels ‘knijpende’ man te begeleiden naar een verder weg staand mobiel toilet. De man komt opgelucht terug en gaat weer zitten. Even later hoor ik wat verderop ‘Ik moet plassen’. Ja, zo gaat dat, als er één zeikerd over de dam is, volgen er meer. Achter ons staat een scheidsrechter in officieel donkerblauwe blazer met officieel embleem. Voor de rest klemt ie alleen een geheim mapje onder z’n doelloze linker arm, en heeft ie totaal niets te doen. Ik ken die pappenheimers wel. Een hele tijd geleden bij de Philips-games was ik jury bij het discuswerpen. Schuin achter de kooi zat scheidsrechter Je-weet-wel wijdbeens op een krukje met het geheime mapje voor zijn erogene zone. Het was die dag warm en we hebben ‘m verschillende keren wakker moeten maken. Maar snel weer terug, deze scheidsrechter stond wel alert op te letten, dus ik dacht die kan ik wel iets vragen. Dus moeizaam richt ik me op en benader de goeie man met de vraag: ‘Mag ik u iets vragen? Waarom moet er iemand meelopen als die moet piesen?’. De man wendt enigszins geïrriteerd z’n hoofd af en mompelt: ‘Gedurende de wedstrijd mag je het terrein alleen onder begeleiding even verlaten, in verband met eventuele doping’. En meteen loopt hij met een grote boog om de werpkooi. Maar ik loop een stukje met ‘m over: ‘Wat ’n kwats, zo meteen worden we weer losgelaten en hebben we twee uur de tijd om alles wat God verboden heeft tot ons te nemen voordat het volgende onderdeel begint’. Maar de man neemt weer positie in aan de veilige andere kant van de kooi. Op de achtergrond huppelt een oudere dame achter een jurylid aan richting toilet.

Het is alweer enige tijd geleden, het WK-masters in Potsdam. Een strak georganiseerd wereldkampioenschap voor oudere ‘nog-steeds-fanatieke’ vrouwelijke en mannelijke atleten. Ik had me ingeschreven voor alle werpnummers en feitelijk zijn dat de zwaarste onderdelen in de atletiek. Het allerzwaarste is mijn meest geliefde gewichtwerpen, een machtig onderdeel. Ik had inmiddels de kwalificatie doorstaan bij de mannen 60+. Allemaal juryleden in keurig wit gekleed omzoomden onze arena, de werpkooi voor de finale gewichtwerpen. Het loopt allemaal perfect tot mijn derde poging. Met een machtige uithaal flikker ik die zware kogel net binnen de sector. ‘Ungültig’, roept zo’n witte verpleger uit het veld. ‘Ungültig’, herhaalt de chef-jury, die behalve een wit kostuum ook een wit hoedje draagt. Ik snel meteen naar het plaats-delict en zie duidelijk dat mijn kogel meer dan 10 centimeter van die vermaledijde witte kalklijn is gebleven. ‘Aber Ihr Griff war ausserhalb . . ‘, kraait die witjas en geeft met een vinnige vingerbeweging aan waar de handgreep was ingeslagen. Ik haal de chef-jury erbij, maar die die haalt de schouders op. En de ene Duitser valt nooit de andere Duitser af. Maar ik ben zo terneergeslagen dat ik vraag naar de ‘Schiedsrichter’, en die komt ergens in onze vijfde poging. Ik leg hem uit wat er is gebeurd, hij knikt alleen als ik mijn verhaal doe met zijn lippen stijf op mekaar. Maar als ik een extra poging vraag hoor ik heel on-Duits heel zacht: ‘leider . . ‘, en de man loopt weg.

Maar de afgelopen herfst brak me de klomp. De afsluiting van het seizoen, de Douwe Smit Trofee (DST). Het was koud en ik twijfelde nog om te gaan. Even nog de slingerkogel laten controleren. Dat doet de scheidsrechter van dienst zelf, en hij wijst daarbij wat overdreven egocentrisch op zijn groene band. Zo van: ‘Pas op, ik ben vandaag de baas hier’. Hij weegt drie keer mijn dit jaar al 300 keer gewogen kogel, en rekt met zijn gelukkig slappe armpjes de draad wat overdreven uit. Ik denk nog ‘oh jeej’, het zal toch niet gebeuren dat jouw club in de allerlaatste wedstrijd mijn vertrouwde kogel afkeurt. Maar een beetje teleurgesteld mompelt hij ‘goedgekeurd’, en ik kan gaan inwerpen. Het is altijd een oergezellige sfeer bij de slingerkooi. We helpen elkaar met aanwijzingen en ik zorg regelmatig dat de weerbarstige herfstbladeren uit de ring blijven. Ik ben aan de beurt, met een brede glimlach stap ik in de ring. Vandaag is de prestatie niet belangrijk, het gaat alleen maar om het plezier en om het erbij te mogen zijn tussen je sportmaten. Hèhè, het is een mooie worp, hij voelde goed en slaat in net voor de 40 meterlijn. Een beetje trots stap ik uit de ring en ga voldaan zitten in m’n stoeltje. Maar mijn maat komt naar me toe ‘je worp is afgekeurd’. Er knapt iets in me, ‘hoezo’, ik vlieg weer op uit mijn stoeltje. Ik vraag aan de jury ‘die worp was volgens mij geldig, er moet een bordje bij gezet worden’. Maar de jury zegt ‘ik ben overruled door de scheidsrechter, je hebt blijkbaar te vroeg de ring verlaten’. Ik hoefde de scheidsrechter niet te zoeken want hij kwam al geniepig lachend naar me toe: ‘Jaha, iedereen heeft het gezien, je was de ring uit voordat de kogel de grond raakte’. Iedereen om me heen haalde zijn of haar schouders op. Er knapte voor de tweede keer iets in me: ‘eindelijk heeft die ongelooflijke eikel me dan toch te pakken’. Het spookte door mijn hoofd, ik voelde moordneigingen bij me opkomen. Ik was bewust geflikt, want het is onmogelijk voor iemand van mijn leeftijd en voor iemand met twee totaal versleten knieën eerder de ring aan de achterkant te verlaten voordat die kogel inslaat. Zeker niet als je net hebt moeten afremmen en moeten nahuppen om niet vooruit de ring te vliegen!

Allerbeste Dafne, je bent natuurlijk van een onvergelijkbaar ander niveau als ik. Ik bewonder je ongeremd als mens en sportvrouw. Maar ik denk en voel met je mee, want we zijn allebei atleten. We genieten allebei van deze allermooiste sport. We ergeren ons allebei aan die regelneukers en alom aasgierige bemoeials. Maar bedenk en besef, regels zijn regels, en het spel moet eerlijk gespeeld worden. Maar we ergeren ons alleen over de uitvoering van die terechte regels. Het kan (en moet) anders. ‘Bij twijfel altijd in het voordeel van de atleet’, was een belangrijke stelregel voor mij als jurylid. En ik gun je straks als je 71 jaar bent minstens twee van die echte sportvriendinnen. Ik gun je ook dat je dan nog op een of ander bijveldje met je vriendinnen af en toe een zevenkampje kunt doen. Jullie drie mannen zitten dan aan de rand van het veldje en nippen aan de koffie. En geniet dan net als ik van onze atletiek als je partner dan vanuit z’n klapstoeltje roept: ‘Klasse Dafne, dat ziet er nog goed uit’.