vrijdag 31 juli 2015

Trias politica

clip_image002 De Franse filosoof Montesquieu (1689 – 1755) had het allemaal zo mooi uitgedacht in zijn ‘trias politica’. Om de vrijheid en gelijkheid van ons simpele burgers te bewaken moesten de drie machten duidelijk en controleerbaar gescheiden worden. De wetgevende macht (het parlement), de uitvoerende macht (de regering) en de rechtsprekende macht (rechtbanken). Met onze parlementaire democratie (stemrecht) zorgen we ervoor dat een van de drie niet de overhand krijgt. Keurig geregeld, kan bijna niet mis, alleen de huidige praktijk loochenstraft alles.

Het is lekker weer en heb wat gekogelslingerd bij de stuw in Baarlo. Nog even nagenieten op een bank aan de Maas, naast me gaat een keurige man met stropdas zitten die een roodgekleurd verkiezingspamflet doorbladert. Ik zit in m’n trainingskloffie wat uit te dampen, hij bekijkt me enige tijd onderzoekend en vraagt: ‘Wat stem jij eigenlijk? Links of rechts’. Toevallig zit ik ietsjes rechts uit het midden en probeer grappig te zijn: ‘Ik voel me duidelijk centrumrechts!’. Hij kijkt me aan als een overrijpe tomaat, dus ik doe maar snel een poging het gesprek een positieve wending te geven en oreer verder: ‘Aan de kleur van dat foldertje te zien stem jij progressief, ik hou het zelf meer op gematigd conservatief’. Er volgt een diepe zucht, de man scheurt z’n foldertje twee keer doormidden en fluistert in m’n oor alsof niemand dat mag horen: ‘Die Wilders heeft ergens wel gelijk, ze moeten van ons pensioen afblijven, opgesodemieterd met die dure linkse hobby’s en geen rooie cent meer naar Europa!’. Hij leunt tevreden over zichzelf achteruit, strekt daarbij zijn rechterarm over de rugleuning en kijkt me triomfantelijk vragend aan. Ik laat me echter nooit zo gemakkelijk wegzetten: ‘Ja, maar Marianne Thieme is vimagean mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie en volgens menneke Pechtold begint alles bij onderwijs, onderwijs, onderwijs . . . , maar goed dat ze samen geen meerderheid hebben, want dan moesten we elke morgen weer naar school, aten we ‘s middags bruune boon’n zonder spek en veroordeelde Rutte ze vanavond op ’t journaal als staatsgevaarlijk’. De man schuift sterk gepolariseerd extreemlinks op de eerst zo vriendelijk ogende bank, staat op en snauwt me toe: ‘Zo zo, meneer de kogelwerper, een beetje de slimmerik uithangen hè, jij denkt dat je alles weet maar je snapt er geen flikker van, je lijkt wel een politicus!’. De man hupt geïrriteerd op z’n fiets en rijdt dwars over het pasgemaaide gras rechtsaf richting Baarlo. ‘Dat zal Groen-Links niet leuk vinden . . . ’, roep ik hem nog na. Maar de man heeft wel gelijk. Wij moesten op het werk altijd samenwerken om die ene belangrijke gezamenlijke doelstelling te halen. Maar die politici werken elkaar alleen maar tegen, elke partij heeft zijn eigen stokpaardje (lees doelgroepje) en ze proberen ons kiezers met loze beloftes en leugens aan zich te binden. En komen ze er na eindeloos gepolder uit, dan blijkt dat een compromis waar wij burgers geen reet meer van begrijpen. Ik ben nog steeds van mening dat Nederland een moedige daad moet stellen. Laten wij als lichtend voorbeeld naar de Europese eenwording ons kleuterlandje simpelweg aanbieden als 17-de Deutsches Bundesland. Kunnen we die hele Haagse verspilzieke wetgevende en bestuurlijke kliek reduceren naar een nietszeggende Bundesregierung. Dat geeft een besparing . . . . . . dat wil je niet weten!! En wat dacht je van die bijkomende voordelen. Mag Willempie gewoon weer domme dingen zeggen en doen, of alsnog dat huisje in Mozambique betrekken. We ruilen Koningsdag in voor een ‘Tag-der-Einheit’. Zijn we eindelijk verlost van die bloedstollende wedstrijden Duitsland-Nederland en we krijgen ‘letztendlich’ het kwartje van Kok terug. Dat had ik die keurige man nog willen meegeven, maar ja, ik had het weer eens voor mezelf verpest.

imageAtletiek is een machtige sport, en mijn werpnummers kan ik bijna overal trainen ergens in het buitengebied. Jammer genoeg is het geen echte volkssport, dus als ik aan het werpen ben krijg ik regelmatig nieuwsgierige aanloop. Laatst was ik me aan het kwellen op mijn minst  favoriete onderdeel, het speerwerpen. Passeert een man op de fiets. Zo’n hyper-de-luxe laagzittende elektrische damesfiets. Hij blijft nieuwsgierig omkijken en besluit om te keren. Hij zet zijn super fietsmobiel naast mijn eenvoudige 8-versnellings tweewieler. Het is een klein manneke met een witte pet met een te grote klep, een iets te lange korte broek en enge witte sokjes en gymschoentjes. ‘Goeiemiddag’, begin ik maar om mezelf te verlossen van die nieuwsgierige blik. ‘Is dat niet gevaarlijk met die speer’, opent hij het gesprek zonder fatsoenlijk gedag te zeggen. Ik tuur over mijn beschikbare enorme grasvlakte: ‘Nee hoor, als ik 30 meter gooi ben ik al blij’. ‘Ja maar’, zegt ie, ‘weet je dan niet dat hier woelmuizen zitten en als je er eentje raakt kon je dat wel ‘ns 10.000 euro en twee jaar celstraf kosten’. Wat een griezelig manneke, een beetje interessant komen doen. Daar valt niet mee te praten dus ik gooi mijn speer maar eens over de afgesproken 30 meter. Hij geeft niet zomaar op: ‘Je kunt beter ontucht plegen met een 16-jarige, dan kom je er van af met een paar uur schoffelen. Heb je die advocaat niet gehoord van die twaalf in die Valkenburgse zaak. Die heeft gegarandeerd geen kinderen van die leeftijd’. Hèhè, nu weet ik waar die eigenlijk op uit is. Maar daar heb ik nu effe geen zin in: ‘Nee, die zal wel woelmuizen fokken’. Het wordt hem menens, hij zet zijn fietsmobiel op zo’n dubbele standaard, en zijn handen breed op de smalle heupjes, geen gezicht. ‘Die rechters hebben geen besef wat er speelt in de maatschappij, als je iemand met 125 km/uur in de stad dood rijdt durven ze maar een half jaar te vragen. En de mensen die achterblijven hebben verdomme levenslang’. Het manneke wordt nu echt boos, hij schuift zijn klep omhoog en priemt driftig met zijn wijsvinger in de richting van mijn ogen: ‘en die advocaten, die denigreren alles naar een paar uur schoffelen. Ze moesten zich kapot schamen . . .’. Hier heb ik echt helemaal geen zin in dus schudt ik hem af met: ‘Och ja, Rutte is nog altijd bezig met die onderste steen te zoeken bij de MH17, anders zouden we hem eens kunnen vragen. Maar sorry, ik ga verder met speerwerpen. Als je wil mag je wel even woelmuisje spelen . . ‘. Het lijkt te werken, maar net voordat hij opstapt, priemt hij nog één keer met dat vingertje: ‘door die arrogante bejaarden als jij verandert er nooit wat. Jullie laten ons hardwerkende mensen de hete kastanjes uit het vuur halen. Stelletje asociale potverteerders, steek je speer maar in je reet . . .’.

clip_image007Blijkbaar doe ik het nooit goed, want ook dit manneke heb ik weer boos weten te krijgen. En feitelijk vertolkt ook hij weer een belangrijk deel van het Nederlandse sentiment. Natuurlijk erger ik me ook te vaak aan die belachelijk lage eisen van die rechters. Ook ik kan die misselijk makende advocaten wel met hun gore bef door het TV-scherm trekken. Maar ja, van de andere kant flitsen ook die andere fouten door mijn hoofd: de Zaanse paskamermoord, bejaardenverzorgster Ina Post, de Puttense moordzaak, Schiedammer parkmoord en Lucia de Berk. We doen het ergens niet goed, eigenlijk hartstikke fout. Maar ja, hoe moet dat dan??

Nee, meneer Montesquieu, de ‘trias politica’ is failliet in Nederland. Ze moeten zorgen voor een goeie balans, voor vrijheid en voor gelijkheid. Maar ze brengen onze parlementaire democratie in gevaar, in diskrediet, wij burgers kunnen slechts onze stem geven en af en toe laten horen. Maar onze stemmen worden niet gehoord of nog erger, verkwanseld in onmogelijke één-item-coalities. Onze regering, tweede en eerste kamer, rechters én advocatuur vechten elkaar op schandelijk ordinaire wijze de tent uit. Het is tijd voor een drastische maatregel, de oplossing ligt naast de deur.

Dus alsjeblieft ‘trias politica’, doe die stropdassen en zwarte toga’s definitief af en ga tomaten plukken in het Westland. Maak Nederland het 17-de Deutsches Bundesland, zet die moedige stap naar één Europa, jullie doen er niet alleen mij een groot plezier mee.

donderdag 30 juli 2015

Eén op de vijf meiden verkracht

clip_image002

Stond 29 juli 2015 met chocoladeletters op de voorpagina van De Limburger. Dat komt even keihard binnen zeg! Verkrachting is immers het ongewenst seksueel binnendringen van het lichaam door een ander, en dat bij één op de vijf! Dat hoort gewoon niet, potdomme! De Limburger gaat verder met enkele opmerkelijke statements: één op de vijf jonge vrouwen met seksuele ervaring is wel eens slachtoffer geweest van een verkrachting. Onder jonge mannen is één op de vijf geconfronteerd met ongewenste seksuele ervaringen. Er wordt verwezen naar een onderzoek onder ruim tienduizend jongeren tussen de 12 en 25 jaar door GGD Zuid-Limburg en de Universiteit Maastricht. Reden genoeg om daar eens te gaan neuzen op het internet. En wat blijkt, de resultaten van het genoemde onderzoek zijn enigszins genuanceerder: één op de vijf jonge vrouwen met seksuele ervaring is wel eens slachtoffer geweest van ongewenste seks. In iets ruimere bewoordingen: ruim 20 procent van de vrouwen zegt wel eens ongewild seks te hebben gehad. Er is onderzoek gedaan naar zes verschillende vormen van ongewenste seks: van kussen en aanraken van het lichaam tot orale, anale en genitale seks. De krant overdrijft dus wel wat, niet erg netjes, maar toch?

Daarmee wil ik niets afzwakken, want ook elke vorm van aanranding is een zedenmisdrijf. Niet alleen met geweld maar ook op aanranding zonder geweld staan straffen. De wetgever heeft geen definitie voorzien van ‘aanranding van de eerbaarheid’ in het strafwetboek. Aangenomen wordt dat sprake moet zijn van een inbreuk op de seksuele onaantastbaarheid en dat er geen geldige toestemming is bij het slachtoffer. Dus ook een ongewenste zoen of een tik op de billen!

Ieder van ons krijgt met deze precaire (maar wonderschone) materie te maken, al vanaf de vroege puberteit. Mijn vaders seksuele voorlichting was hierin dan ook niet alleen kort en bondig, maar ook met een overduidelijke boodschap: ‘dat je me potdomme netjes met meisjes omgaat, en niets doet wat ze niet willen’. Maar ja, we weten dat vrouwen en mannen iets anders in elkaar steken, en dan niet alleen fysiek. Vrouwen zijn (vaak) afwachtend, mannen jagers. De strikte navolging van mijn vader zou betekenen, dat wij mannen rustig zouden moeten afwachten. Daar komt nog eens bij dat mannen volgens de meest uiteenlopende experts ook nog eens ongeveer drie keer zo vaak aan seks denken als vrouwen. Dat betekent dat die wachtkamer bol komt te staan van de mannelijke hormonen. Buiten die wachtkamer flaneren en hebben die zich seksueel ontwikkelende jonge dames wel andere zaken aan hun steeds beter verzorgde hoofdjes. Iets eerder dan mannen zijn ze verschrikkelijk actief met hun eigen identiteit te profileren. Zet een bosje vrouwen bij elkaar en je hebt een wild manipulatief oerwoud aan vooringenomen selectieprocedures. Vrouwen kletsen de dag méér vol dan mannen. En waar hebben ze het dan over? Voornamelijk het zichzelf profileren en het maken van onderscheid. Verschrikkelijk hoe hard vrouwen onder elkaar kunnen zijn. Hoe bezittelijk hecht speciale vriendschappen kunnen zijn en hoe vijandig de rest van de vrouwelijke wereldbevolking vaak wordt benaderd.

In die woeste jungle van ongecontroleerde paarvorming groeide kleine Jantje ook op. Buiten de waarschuwing van mijn vader om, moest ik het ook maar zelf ontdekken. Volkomen blind en onwetend van die overlopende wachtkamer van mannelijk hormonaal geweld. Volkomen blind voor het druk kwebbelende zich in wellustige rondingen ontwikkelende vrouwelijk schoon. Althans voorlopig nog. Ik heb het heel lang volgehouden dat ik later met mijn moeder zou gaan trouwen. Maar net als jullie moest ik het schaakbord van de seksualiteit betreden, met vallen en opstaan.

Ik denk dat we met elkaar over onze ervaringen moeten durven praten, hoe ging dat en hoe knullig verliep dat soms. Laat het niet over aan dat grove pomp-, zuig-, trek- en spuitwerk van die websites op het (te) vrij toegankelijke internet. Hier volgen mijn eerste subtiele ervaringen met mijn twee eerste vriendinnetjes. De daarop volgende ervaringen verliepen niet altijd even netjes, daar heb ik ook spijt van. Ook maak ik vooraf nederig mijn excuses aan die dames die ooit door mij indirect onheus zijn bejegend. Sorry voor het te overdreven verdrinken in jullie prachtige ogen, het met te grote regelmaat verdiepen in jullie mooi gevormde borsten of die sensuele pruillippen. En erger nog, ik heb het ook nog vaker ongegeneerd eruit geflapt, met te vaak (maar niet altijd) jullie enigszins geschokte reacties. Mijn welgemeende excuses, ik had de seksuele opvoeding van mijn vader niet zo vrijelijk moeten interpreteren.

clip_image003Maar nu even terug naar mijn seksuele evolutie. Carla was mijn eerste eye-opener, ik heb haar al eens eerder vermeld. Zij zat vaker op het sportveld naar ons te kijken. Ze haalde zelfs altijd de discus voor me op. Maar hét gebeurde op de atletiekbaan in Eindhoven, ik stond mijn sportvriendjes aan te moedigen toen ik ineens een zacht handje de mijne voelde pakken. Als verlamd ging de daaraan vastzittende arm slap hangen en ik voelde m’n hartje in m’n keel kloppen. Ik keek naast me en Carla gaf me haar allermooiste glimlach. De atletiekwedstrijd speelde zich plotseling heel ver op de achtergrond af, ik onnozele hals stond me bloednerveus af te vragen wat ik hiermee moest. Geleidelijk besefte ik me dat dit een heel bijzonder moment was. Iemand volkomen wildvreemd wilde graag bij me horen, maar hoe moet dat nu verder? Hoe geef je daar ook maar een enigszins zinvol vervolg aan? Mijn vader had me wel eens vaker toevertrouwd ‘dat je me altijd netjes met meisjes omgaat, potdomme’. Maar ja, wat bedoelde die daarmee, ik voelde me ineens heel nerveus, onzeker, beperkt, verlegen, verantwoordelijk en heel bijzonder tegelijk. Vanaf dat moment waren we enige tijd ‘samen’, we spraken nooit af. Want zij kwam immers altijd kijken naar de trainingen met haar vriendinnetje en als er ‘iets’ was bij Festina dan waren we een stelletje. Elkaars hand vasthouden was onze belangrijkste band. Verder als zoenen, een omhelzing met mijn gezicht in die mooie zwarte lange welriekende haren en een voorzichtige aai over de rug is het nooit gekomen.

1rupsEn toen was er Dorrie, ik ontmoette haar op de Blerickse kermis. De meisjes liepen linksom rondjes op het Lambertusplein, mijn vriendjes en ik rechtsom. Kan zijn dat ik me vergis dat het precies andersom was. In ieder geval kwamen we elkaar elk rondje twee keer tegen. Op een gegeven moment was daar een ‘klik’, ik heb me suf zitten denken wat dat ook weer was, maar ik kan het absoluut niet verklaren. Het was gewoon een leuk, wat klein, meisje met kort geknipt donkerblond haar. Ze droeg een keurig rokje, een licht truitje met daarover een ook al licht regenjasje. Maar ze had zo’n ontzettend lief gezichtje, je pikte dat er zo uit in die gemêleerde mensenmassa. Na het zoveelste rondje kwamen we elkaar tegen bij de bokstent, waar net die boksers zich neus-snuivend en tapdansend stonden te presenteren. ‘Hallo’, zei ik. ‘Hallo’, zei zij. We hadden allebei niet meer in de gaten dat mijn twee vriendjes hetzelfde zeiden tegen haar twee vriendinnetjes. Zo stonden we even zwijgzaam naast elkaar naar die zwetende uitgezakte boksers te kijken. Totdat mijn vriendje de stilte doorbrak met ‘zullen we doorlopen naar de rups’. De meisjes haalden tegelijkertijd de schoudertjes op en liepen gedwee met ons mee naar de rups. ‘Mag ik weten hoe je heet?’, zette ik de volgende stap. ‘Dorrie . . . ’, zei haar vriendinnetje. Ik verzamelde alle moed, en met mijn vriendjes in de nabijheid ging dat véééél gemakkelijker. ‘Dorrie, ik ben Jan, wil je met me in de rups?’. Dorrie haalde haar schoudertjes op en knikte ja. En even later zaten drie kakelverse stelletjes achter elkaar, ieder stelletje in een eigen wagentje. Je moest zelf als laatste instappen aan de buitenkant, hadden ze me gezegd. Als de rups dan sneller gaat wordt het meisje vanzelf tegen je aan gedrukt. Maar Dorrie hield zich stevig vast aan de binnenkant, potdomme, daar hadden ze me geen oplossing voor aangereikt. Vóór ons zat een stelletje waarbij dat wel werkte en ik dacht ‘oetlul, je doet weer iets verkeerd’. Dorrie dacht hetzelfde want toen de kap-dicht-ging keken we elkaar aan en moesten allebei proesten van het lachen. Het ijs was gebroken en toen de kap openging waagde ik ‘nog ’n keer Dorrie, en mag ik je dan vasthouden?’. Het antwoord was overduidelijk want ze schoof alvast op in mijn richting, allebei de handjes stevig op haar knietjes gedrukt. Na die scherpe sirene begon de rups aan zijn volgende snelle hobbelende opzwepende tocht. Ik dacht dat clip_image005gebeurt me geen tweede keer en legde mijn arm om haar schoudertjes. Ik keek haar aan, maar ze durfde niet terug te kijken. Maar na de eerste hobbel voelde ik haar linkerarm achter mijn rug, ze vleide haar hoofd tegen mijn schouder. En samen hobbelden we onze rondjes. We hadden niet door dat de kap dicht en weer open ging, en toen de rups bijna stilstond drukte ik een zoen op haar haren, die roken naar Schwartzkopf. Ze kneep me in de rug. We hebben onze vriendjes en vriendinnetjes die avond niet meer gezien. We hebben gezellig lopen kletsen over absoluut onbelangrijke dingen, een colaatje gedronken en alles om ons heen had die avond geen enkele betekenis. Natuurlijk mocht ik haar naar huis brengen door de Begiënegangk. Halverwege beleefde ik m’n eerste tongzoen tegen die hoge kloostermuur. Ja, wat moet je daarvan melden. Misschien iets minder dan dat ze me vooraf hadden wijsgemaakt. Maar Dorrie was héél lief en gaf een hele diepe zucht na. Ze drukte zich tegen me aan en greep me met beide handjes onder m’n trui en streelde m’n rug. Ik liet mijn handen zakken om haar bij de armpjes te pakken, maar ze was me voor. Totaal onverwacht bracht ze mijn handen onder haar trui naar haar borsten. Kedoenk . . . kedoenk . . . kedoenk . . . bonsde mijn hart in mijn keel. Ik keek vluchtig omhoog en mompelde slechts ‘Pap, ik kan d’r echt niets aan doen’. Dorrie glimlachte, drukte zich nog vaster tegen me aan met haar armpjes om mijn rug. Met mijn twee armen onbehouwen tussen ons in, die nergens meer naartoe konden. Op twee plekken die vrouwen zo zeer van mannen onderscheiden. Twee gevoelige punten die te vaak onderwerp zijn van (on)gewenst seksueel gedrag.

De volgende dag hadden we afgesproken. Ze was er samen met slechts één vriendinnetje. Ik pakte haar handje en zei ‘Hallo Dorrie wat leuk dat je er bent’. Waarop haar vriendinnetje ons broze contact bruut verbrak met ‘Ze gaat vanavond niet met jou mee, maar met mij’, en sleurde Dorrie definitief uit mijn leven.

Carla en Dorrie, geen twee eerste kille zetten in het schaakspel van de seksualiteit, maar twee dierbare warme herinneringen . . .

maandag 27 juli 2015

Een zomerdag aan de Wassum

imageVandaag gaan we terug naar de vijftiger jaren. We hebben grote zomervakantie en ontzettende mazzel met het weer dit jaar. Het is al dagen bloedheet, dat betekent elke dag buiten spelen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Lekker naast de deur, wat kuilen graven liefst tot aan het grondwater. Het blijkt zelfs aangenaam zo’n anderhalve meter onder de grond. Elke dag een nieuwe kuil, het Leeuweriksveldje lijkt wel één gigantische gatenkaas. Af en toe vlug naar huis voor een boterham of een glaasje aanleng. En dat was nog van die echte aanleng, de sinaasappelvelletjes dansten speels in het glas. De mond afvegen met een zand-hand en vlug weer ondergronds. We wilden zelfs mijnwerker worden in die tijd, wisten wij toen beter. De mijnen in Zuid-Limburg draaiden nog volop. Sterker nog, er woonden een paar van die zwartwerkers in Blerick. We zagen ze wel eens vertrekken, in die donkere kleren, dichtgeknoopte ruitjes handdoek nonchalant over de schouder.

Vanmorgen was het weer strakblauwe hemel, de zon broeit al vroeg op mijn korenblonde haren. Maar er is niemand om mee te spelen, en helemaal alleen in die kuil? Dat stelt niks voor. Spelen is een sociaal gebeuren en al snel voel ik me als een roze zuster van Steyl. Mijn moeder had net gisteravond zitten vertellen dat die nooit buiten mogen komen. Ze zitten hun hele leven achter tralies, geen bezoek, geen vriendjes. En die doen ook nog aan 24 uurs aanbidding. Nou ja, dat klinkt erg overdreven vroom. Het rijke Roomse leven bezorgt me de rillingen over de rug. Alleen in die kuil is natuurlijk niet te vergelijken met alleen in een kloostercel. Maar toch, dan maar weer naar huis:

  • ‘Mam, er is buiten niemand om te spelen’.
  • ‘Ja, wat wil je? De mensen hebben vakantie, waarom vraag je Johan niet’.
  • ‘Ben ik al geweest, die zijn ook niet thuis’.
  • ‘Piet, kun jij die jongen niet meenemen vissen? Smeer ik wel wat extra boterhammen’.
  • ‘Maar zeker, Tuut, zeg maar tegen ‘m dat we naar de Wassum gaan’.

Dat was niet aan dovemans-oren. Dat hoefde mijn moeder niet te herhalen. Een knipoog volstond, de schop verdween linea recta met zand en al in de schuur. De ouwe schoenen werden uitgetrapt naast de buitendeur, en de smerige sokken in de laarzen geperst.

  • ‘Ik ben klaar!’.
  • ‘Ja, jij wel, maar je vader nog niet. En je wil toch ook wat boterhammen mee hebben?’.
  • ‘Mag het kolenzeef ook mee om visjes te vangen?’.
  • ‘Als je het niet kapot maakt en schoon mee terug brengt’.

Wachten duurt niet alleen voor 10-jarige jongens een eeuwigheid, maar eindelijk was het zover. Bij mijn vader voor op de stang en op weg naar de Wassum. Bij ons de straat uit, linksaf langs het spoor en achter de overweg links het veld in. Al gauw zo’n pijnlijk slingerweggetje in. De gaten in de weg pijnigen mijn billen maar ik zeg niks. Vandaag hoor je mij niet meer klagen. Daarginds tussen de struiken en bomen verscholen ligt de Wassum. De visvijver van hengelsportvereniging De Goede Hoop. Mijn vader was penningmeester van die club, en in het voorjaar kwamen de ‘hengelaars’ allemaal bij ons thuis de visvergunning afhalen. Dat gebeurde bij ons in de zondagse voorkamer, en dat was altijd een gezellige boel. Onder het genot van verse koffie werden zaken gedaan en sterke verhalen van langs de waterkant verteld. Daar leerde ik heel goed wat visserslatijn betekent. Ik zie ze nog zo voor me: de lange van Verheyen, Pitje Sonnemans, Baer Schoenmakers, Jac Kerstiëns, de dikke van Wilbers, Toon van de Ven, Handrie Fortrie, van Ommeren etc.etc...

image‘Het laatste stuk moeten we lopen’, zei mijn vader. Dat was ook precies op tijd, want we lagen al bijna samen in het gras. ‘Hahahaha, daar hadden we geluk’, niks leukers als samen met je vader hartelijk lachen als mannen onder elkaar. We kwamen bij het zwarte ‘ge-pappen-dekte’ schuurtje van de visclub. De fiets werd er tegen gezet, tassen en vishengels eraf gehaald en ik sjokte met mijn kolenzeef achter mijn vader aan. Hij had zijn eigen stekje aan de Wassum, zo’n vijftig meter van het keetje, een smal zompig paadje door, lekker de zon in de rug en compleet verscholen tussen het riet. Ik ging op ’n paar meter afstand in het gras zitten. Mijn vader klapte het visstoeltje uit, de ene tas links en de andere rechts daarvan. Hij ging zitten en de vishengel werd uitgeschoven. Uit een houten sigarenkistje koos hij een vislijn en bevestigde die met een ventielslangetje aan de top van de vishengel. Vervolgens ging een emmertje open in de andere tas en een paar bollen visvoer werden keurig ‘plonss . . . ploepp . . .’ in de Wassum gemikt, precies op de plek waar straks de dobber zou komen te liggen. Hij boog zich voorover naar het water en waste zijn handen. Heel voorzichtig werd een klein bolletje deeg bevestigd aan het haakje. De lange hengel opgepakt en in de lucht gestoken en ‘zoeff . . ‘, haakje met deegbolletje verdwenen onder water, de dobber huppelde van blijdschap even na. Een Willem II-sigaar kwam uit het blikken Willem II-doosje en het eerste rooksignaal werd begeleid met ‘en nu maar hopen dat ze ook willen bijten’. Nou daar wilde ik echt niet op wachten, want verderop verbond een klein beekje de Wassum met de Everlosche beek. ‘Pap, ik ga stekelbaarsjes vangen’, en verdween tussen de struiken. ‘Voorzichtig hè, en af en toe komen melden’.

imageHet beekje liep dwars door een wei richting spoorlijn, en was compleet onzichtbaar tussen het riet en onkruid. Maar niet voor mij. Ik kies een plekje uit en ga wijdbeens over het beekje staan. Ik schrik me wezenloos als een nietsvermoedende eend ‘kwèek kwèek’ opfladdert. Met het kolenzeef plet ik het riet en onkruid naar links en naar rechts en ik ontwaar een helder stroompje. Nu even wachten en dan voorzichtig, maar wel zo diep mogelijk, scheppen met het kolenzeef. En ja hoor, het eerste stekelbaarsje ligt te spartelen tussen het groene plakkerige kroos. En zo gaat dat even door. Een enkele salamander, een bloedzuiger en meerdere stekelbaarsjes verder begint ook dat weer te vervelen. De zon brandt intussen op mijn ruggetje. Als ik een stekelbaarsje meen te herkennen van een eerdere haal in het beekje en mijn beenspiertjes gaan trekken aan de achterkant van dat wijdbeens boven het beekje hangen, heb ik het wel gehad. Ik sta op en zie in de verte dat een boerengezin bezig is met de korenoogst. Lijkt me ook wel gezellig. Het kolenzeef wordt bij mijn vader achtergelaten. ‘Hierachter zijn ze koren aan het maaien, pap, ik ga even kijken’. ‘Dat is goed, maar val die mensen niet lastig hoor’.

imageZe zijn met z’n vijven en werken onophoudelijk door. De boer maait met machtige halen het koren en haalt het af en toe met zo’n prikker naar zich toe. Twee oudere vrouwen grijpen druk met elkaar kletsend een bundel op. Die wordt met één arm vastgeklemd en met de andere hand draaien ze een paar stengels om die bundel. En met een handige beweging, zoals alleen vrouwen dat kunnen, ontstaat de ene na de andere prachtige korenschoof. Twee oudere jongens bouwen mooie hutjes door zo’n zes schoven tegen elkaar te zetten. Een paard voor een grote platte kar staat verveeld het gras langs het pad op te vreten. Dat is allemaal toch wel verdomde interessant, en ik loop naar de boer. ‘Hallo’, begin ik hoopvol. Maar zoals het boeren betaamt, zegt hij niks terug. Met elke kleine stap voorwaarts haalt hij met een machtige haal die zeis vlak boven de grond door het koren. Hij kijkt me aan, haalt een lange slijpsteen uit zijn gigantische broekzak en haalt die al even ritmisch langs beide kanten van de zeis. Daarna spuugt hij in zijn handen, grijpt de zeis, draait zich om, en vervolgt stapje-voor-stapje zijn onverstoorbare maaitocht. De strohalmen vallen feilloos de zelfde kant op. De twee vrouwen blijken wat meer spraakzaam: ‘Hallo witte, waar ben jij d’r eentje van?’, vraagt de een. ‘Van Titulaer, mijn vader zit te vissen daar bij de Wassum’. De twee jongens hebben het ’t makkelijkst, ze kunnen de twee vrouwen makkelijk bijhouden. Maar alleen al die blik van die twee in mijn richting voorspellen weinig vriendelijke aanknopingspunten. Dus dat laten we maar zitten. Heel gewaagd benader ik zo’n hutje van korenschoven, buiten het gezichtsveld van de vijf. Het lijkt wel wat op die hutjes in Afrika, van die plaatjes die ik wel eens op school heb gezien. Zou ik erin kunnen zitten? De boer hij maaide voort en de twee koppels volgen hem gedwee buiten mijn gezichtsveld, dus? Ik waag het erop en ga zitten tussen twee korenschoven. ‘Auwww’, die rotstoppels prikken venijnig door mijn broek. Maar ja, voorzichtig schuif ik naar achteren, hoofd gebogen met de kin op de borst. Na een paar keer schuiven zit ik er middenin en durf ik weer omhoog te kijken. Heel fijn stof dwarrelt op mijn gezicht, en de strohalmen prikken overal waar ze maar kunnen komen. En het ruikt er zó lekker, maar ik weet eigenlijk niet precies waarnaar. Een beetje naar zoetig brood, een beetje naar droog gras, een beetje naar havermoutpap. Het ruikt naar zomer . . . . , ja, dat is ‘t. Zo zit ik daar enige tijd gelukkig te wezen in mijn eigen hutje, terwijl de jeuk op mijn kop alleen maar toeneemt en de prikkende halmen aanhoudend blijven irriteren.

Als ik ‘n tijdje later weer terugkom bij mijn vader vraagt ie: ‘Waar was jij zo lang, heb je geen honger of dorst?’. En reikt me zonder het antwoord af te wachten een papieren zakje met brood aan en een Exota-fles met eigen-aanleng. In ijltempo wordt dat allemaal verorberd en naar binnen gekloekt. ‘Pap, gaan we naar huis?’. ‘Zo meteen gaan we naar mam, loop nog maar effe wat rond’. Ik besluit nog wat langs de Wassum te struinen. Eerst terug naar het keetje en dan rechtsaf. Een stukje verder de steilwand omhoog. In de verte zie ik het witte Sint-Jozef-kapelke. Aan de overkant van het water zie ik mijn vader zwaaien, ten teken dat we naar huis gaan. En de dag eindigt zoals hij vanmorgen begon. Als ik ’s avonds na een stevige wasbeurt nog even op de bank tegen mijn moeder aankruip, denk ik terug die voorbije zomerdag. Hij begon wat verveeld, er was niemand om met me te spelen. Eigenlijk veranderde dat niet, ik moest het een beetje allemaal maar zelf uitzoeken. Ik voel me een beetje trots, en haal nog eens diep adem door mijn neus. En verdomd, ik ruik weer die korenschoven, wat was dat fijn.

Bijna 60 jaar later herinner ik me deze dag nog steeds. Toen we gisteren wandelden langs een rijp korenveld, kon ik me even niet bedwingen. Ik plukte twee halmen en wreef die zorgvuldig tussen mijn handen. Ik sloot mijn ogen en nam de geur in me op. En even was ik weer bij de Wassum, even zat ik weer in dat hutje van korenschoven, heerlijk.

woensdag 22 juli 2015

Annie en Tiny hebben een probleem, of toch niet?

imageMijn atletiekcarrière begon ergens in 1957, dat is héél lang geleden. Het atletiekvirus heeft me nooit meer losgelaten. Dat lopen, springen en werpen in al die Olympisch disciplines. In mijn jonge jaren wilde ik liefst alle onderdelen beheersen. Als we op wedstrijd gingen, bekeek ik eerst het wedstrijdprogramma. En dan probeerde ik zoveel mogelijk onderdelen te doen. Het werd vaak hollen van de 100 meter naar hoogspringen, in de hoop dat ik ook nog op tijd was voor kogelstoten, en nog wat energie overhield voor de 110 meter horden. Logisch gevolg dat de tienkamp mijn onderdeel werd. Toen met het klimmen der jaren de knieën niet meer wilden, ging ik over naar de werpnummers. Eigenlijk waren dit mijn zwakste onderdelen, maar ja! Toen Jan Smit en Frans Klep zo’n 20 jaar geleden begonnen met de werpvijfkamp was ik voor de tweede keer verkocht. Kogelslingeren, kogelstoten, discuswerpen, speerwerpen en gewichtwerpen op één dag in één wedstrijd, machtig. Deze inleiding geeft me geen recht van spreken, maar toch . . . .

Als ik daar met kennissen over praat, krijg je vaak opmerkingen ‘Je zult wel steeds hetzelfde kringetje ouwe mannen tegenkomen’. Steevast voeg ik daar dan aan toe ‘Maar ook echte sportvrouwen’. En steevast is dan de reactie ‘Vrouwen? Doen daar ook vrouwen aan mee? Dat is toch een mannensport!’.

imageDaarom wil ik in deze blog even de schijnwerper richten op twee charmante dames. Annie van Anholt (geb.1947) van AV Attila Tilburg en Tiny Hellendoorn (geb.1955) van AV Isala ’96 Kampen. Het zijn niet alleen echte toppers, maar ook allebei heel sympathieke vrouwen. Er gaat geen gezamenlijke wedstrijd voorbij of we maken even een praatje met elkaar. En tijdens de wedstrijd kijken we naar elkaar en worden met wederzijds respect op- en aanmerkingen over onze technieken uitgewisseld. Want de vijf onderdelen van de werpvijfkamp zijn echte technische disciplines. Elk technisch detail beïnvloedt in hoge mate de geworpen / gestoten afstand. Zowel Annie als Tiny zijn zeer gedreven met hun sport bezig en hebben daar veel voor over. Dus we hebben iets dat ons verbindt.

Maar er zijn in Nederland wel meer toppers bij de vrouwen, waarom nu speciaal die schijnwerper op die twee? Nou, simpelweg omdat ze samen verwikkeld zijn in een vervelend probleem, dat compleet buiten hen om wordt veroorzaakt. Annie van Anholt had het Nederlands record V60 met 4861 punten, een geweldig sterk (internationaal) record. Echter, zo’n twee jaar geleden is het voorgeschreven gewicht van de speer verhoogd van 400 naar 500 gram! Meteen besloot de Atletiekunie dan ook maar dat record van Annie te verwijderen uit de recordlijsten. Regel is aangepast, dus bestaat het gewoon niet meer, basta! En zoals dat voor de Atletiekunie gebruikelijk is, zonder haar dat te laten weten. Toen Tiny Hellendoorn 31 mei 2015 als Nederlands kampioene tot 4243 punten kwam, werd dit in de boeken opgenomen als nieuw Nederlands record. Dit tot grote teleurstelling van Annie, die van niets wist en het uiteraard compleet niet begreep. En tot ingehouden blijdschap van Tiny, die dacht ‘Annie heeft dat record’ en het natuurlijk ook niet begreep. Intussen heeft ze dit record afgelopen weekend in Sint Niklaas weliswaar aangescherpt naar 4472 punten, maar nog steeds niet in de buurt van die 4861.

imageNiemand begrijpt hier ook maar iets van, behalve dan die ene kille statisticus van de Atletiekunie! Voor mij een reden om eens langs de internationale recordlijsten te wandelen. En wat blijkt? Overal zijn de oude records keurig blijven staan, soms met de aantekening van het oude speerwerpgewicht 400 gram. Ik heb nergens kunnen constateren dat het oude record is weggehaald, of is vervangen door een nieuw. Ja, behalve dus bij onze eigen Atletiekunie.

Daarom rijst bij mij de vraag ‘Waarom is hier geen limiet voor een nieuw record gesteld? Waarom niet even omrekenen? Waarom niet even contact opnemen met Annie van Anholt? Waarom niet even (inter)nationaal om je heen kijken?’. In de Bestenlijsten Allertijden Masters blijven de oude prestaties wel keurig staan, en zo hoort ’t ook!

Natuurlijk zal het enthousiasme van Annie van Anholt niet gebroken zijn, maar teleurstellend vindt zij het wel. Natuurlijk vindt Tiny Hellendoorn dit niet leuk. En zoals ze me toevertrouwde in Sint Niklaas: ‘ik kan alleen maar mijn uiterste best doen zo dicht mogelijk bij het record van Annie te komen’.

Beide dames verdienen groot respect en de rode kaart gaat alweer naar de Atletiekunie.

 

zondag 19 juli 2015

Onze dikke rooie kater

1kat1Nee, we hebben geen poes, dat is met onze camper te veel gedoe. Overigens heb ik ook nog maar uiterst zelden een kater, maar dat is weer wat anders. Wel is Marijke een hele grote dierenvriendin, en ik kan niet anders dan haar daarin lijdzaam steunen. Wie bij ons in de tuin om zich heen kijkt, telt al snel twee vogelhuisjes, twee voederhuisjes, twee vogelzaad-cylindertjes, drie vetbol-afdakjes, een grote kom met vers water en een voederplek op de grond. In de garage staat altijd een bak met hondensnoepjes. Als we bij hondenbezitters op bezoek gaan, neemt ze altijd wat mee. Merken we halverwege dat we dat vergeten zijn (en op onze leeftijd gebeurt dat helaas regelmatig) maken we ommekeer om dat (klote) hondensnoepje op te halen. Alleen voor poezen hebben we niks in huis.

Toch woont bij ons in de buurt een dikke rooie kater. Of eigenlijk is het andersom, wij wonen in de buurt van een dikke rooie kater. Hij is zeer dominant aanwezig op momenten dat hij vindt dat ie er moet zijn. Soms zie je hem weken niet, en vervolgens struint hij weer rond het huis. We weten niet wie de officiële eigenaars zijn, maar is voor ons niet en voor die rooie kater al helemaal niet belangrijk. Vanmorgen stond ik voor het raam en daar zat ie heel eigenwijs te koekeloeren. Een buurjongetje zat in zo’n groot elektrisch autootje en toerde blokjes op het pleintje. Zijn vader en twee zichtbaar jaloerse buurjongetjes stonden toe te kijken. En onze rooie kater zat daar keurig tussenin en volgde met even grote belangstelling de verrichtingen van dat vanzelf toerende autootje. Geweldig wat een coole kat!

1kat2Vorig jaar tijdens een hete zomerperiode lagen we voor het open raam in onze slaapkamer. Het was te klam om onder de lakens te kruipen en vast slapen is er dan ook niet bij. Op een gegeven moment voel ik buiten iets bewegen, en even later schuift een grote donkere schaduw voorbij het open raam. Het hart schiet me in de keel en als een super-getrainde 68-jarige ex-tienkamper vlieg ik uit bed met gestrekte rechterarm richting die donkere schaduw. Ja, je moet in dergelijke situaties moedig gedrag vertonen voor je rustig slapende echtgenote naast je. Natuurlijk was ik te laat en greep slechts een handje vol buitenlucht. De adrenaline spoot uit mijn ogen, die plotseling een beweging links constateerden. En daar zat ie, die rooie rakker, ik zag hem denken ‘waar maak jij je druk over klojo . . ‘. Ik antwoord met ‘ksst . . .’, maar er gebeurt niks. Hij draait zich tergend langzaam een kwartslag en kijkt me met een ijzige blik aan van ‘je kunt me toch niks maken slapjanus, dit is mijn dak en hier blijf ik gewoon zitten . . . ‘. Ik geef dan ook maar op en ga op de rand van het bed zitten wachten tot de adrenaline mijn knieën bereikt heeft. ‘Wat is er met jou?, vraagt Marijke. ‘Die rooie rotkat sloop voorbij het raam, ik schrok me wezenloos’. ‘Laat dat beest toch met rust, ga maar lekker slapen . . . ‘.

Een paar maanden geleden zaten we in onze serre rustig te genieten van ons ontbijtje. Natuurlijk had Marijke eerst de vogeltjes verzorgd, want die gaan altijd vóór. Vogelzaad bijgevuld, broodkruimels neergelegd en de waterbak ververst. ‘Het is wel erg rustig in je volière’, probeer ik de stilte te doorbreken. Maar daar komen de eerste gevederde vrienden al aan, een koppel door ons vet gemeste duiven strijkt neer tussen de verse broodkruimels. ‘Potverdoriese rotduiven, weg, dat is niet voor jullie’, sist Marijke. ‘Wat krijgen we nou, vogeldiscriminatie? Wat zijn die duiven nou minder als jouw mussen, mezen, vinken en dat enkele roodborstje? Niks toch’. Marijke staat op en exact op dat moment flitst die dikke rooie kater volledig gestrekt vanachter ons lage strak geknipte buxus-haagje en stort zich op een van die duiven. ‘Nou dat hoeft ook weer niet’, en Marijke vliegt handenklappend naar buiten. De duif klapwiekt voor zijn leven en de niet meer te tellen veren vliegen in het rond. Die rooie kijkt op als Marijke naar buiten komt en die arme duif weet daardoor zwaar gehavend te ontkomen. Maar die rooie rakker blijft uitdagend zitten. Ik ontplof van het lachen, de wit-grijze veren steken van alle kanten kris-kras in de rooie vacht van die eigenwijze kop. Hij loopt ijzig op haar toe zo van ‘Waar maak je je druk over, je wilde toch zelf die duiven weghebben . . . ‘, springt op de schutting en verdwijnt rustig balancerend. ‘Ongelooflijk wat een koele kikker’, zegt Marijke als ze weer binnenkomt. Ik kom nog steeds niet bij van het lachen ‘een koele killer-kater zul je bedoelen’.

1kat3Laatst kwamen we terug na een van onze langere uitstapjes met de camper. ’s Morgens trekken we de gordijnen op in de serre, en wie zit daar met zijn reet op onze mooie marmeren tafel, precies, onze rooie kater. Niks wegrennen, nee, rustig omdraaien en ons brutaal aankijken van ‘Wat doen jullie hier, ik dacht dat jullie weg waren, dit is nu mijn jachtterrein. Inpakken en wegwezen . . . ’. Marijke loopt naar buiten om haar vogeltjes te voeren en komt even later binnen: ‘Tja hoor, we hebben vergeten de kussens van de stoelen te halen. En wat denk je, meneer heeft zich hier vorstelijk geïnstalleerd, kussen helemaal vol kattenharen’. Ik pel intussen mijn eitje en probeer haar gerust te stellen: ‘Hoe ging dat spreekwoord ook weer? Als de baas van huis is, dansen de katers op tafel? En dat voeren hoeft voorlopig ook niet meer, want hier waagt zich voorlopig geen vogeltje meer’. En zo was het ook.

Nog eentje om het af te sluiten. Laatst liep een man te wandelen met zo’n klein keffertje langs het perkje bij ons voor de deur. En dat hield maar niet op dat ellendige scherpe gekef. Dus ik kijk maar weer eens quasi geïrriteerd uit het raam, die man zal zijn hondje toch niet mishandelen? En ik geloofde mijn ogen niet. Onze eigen rooie dikke kater was dat hondje aan het uitdagen, echt aan het pesten. Hij liep erop af en daagde dat hondje echt uit. Op gepaste afstand bleef hij dan weer zitten, en dat hondje trok met zijn hele anderhalf pond verpakt in zo’n oenig tuigje aan zijn lijn richting de doodgemoedereerde kater en de eigenaar had moeite zijn hondje weg te trekken. Ze liepen samen twintig meter weg en verdomd, de rooie liep er achteraan. Dat hondje werd er gek van en de man begon richting onze rooie kater met ‘ksst . . ksst’. Ik wist wel beter, maar ja. Meer kon hij niet doen, want dichterbij als zijn hondenlijn lang was, kwam hij niet. Onze kater verdween achter de struiken en man met hondje lopen verder. ‘Die rooie komt gegarandeerd vanachter de struik . . .’. En jawel hoor, daar zit onze geniepige rooie kater achter de struik, precies waar dat hondje moet passeren. En die schrikt zich dan ook een herdershond, en de man wordt nu echt woest. Rustig hondje uitlaten is er niet meer bij. In gestrekte draf, zijn kleine schijthondje achter zich aan slepend, verdwijnen ze om de hoek. Onze dikke rooie kater er in dat coole raggae-tempo achteraan.

Onze lieve dikke rooie kater, hij hoort er gewoon helemaal. En dat kleine keffertje heb ik niet meer gezien . . . .

vrijdag 17 juli 2015

Ik ruik stront . . .

imageSoms kan ik niet slapen en lig ik na te denken. ‘Naarmate je ouder wordt ga je steeds verder terug in de tijd’, zegt Marijke wel eens tegen me. Dat zal dan wel, maar vannacht lag ik te bedenken dat de jeugd van tegenwoordig opvallend weinig buiten speelt. Wij hebben een prachtig onderhouden speelveld voor de deur, maar ik zie er bijna geen spelende kinderen. Nou, dan was dat vroeger bij ons in de Leeuwerikstraat toch anders.

Naast mijn ouderlijk huis in de Leeuwerikstraat lag een braak liggend stuk grond, later zijn hier vier huizen op gebouwd. Tussen 1949 en 1961 was dit voor ons een ideaal speelterrein, het Liëuweriksveldje. Recht tegenover aan de andere kant van de straat lagen ook nog eens de puinhopen van twee in de oorlog gebombardeerde huizen. De overgebleven kelders, trouwens het hele totaal overwoekerde veldje vormde een niet zo veilig maar altijd uitdagend alternatief. Als ik uit school kwam had mijn moeder een boterham klaarliggen naast de onvermijdelijke ‘ouwe’ kleren. Snel werden de kleren gewisseld en met de boterham op de vuist vloog ik naar buiten. Meestal was ik de eerste, maar het duurde niet lang of een groepje jongens en een enkel jongens-meisje holde toe. ‘Wat gaan we doen?’, was de geijkte eerste vraag. Er waren alternatieven genoeg, soms seizoensgebonden en soms afhankelijk van het aanwezige aantal waren we er snel uit. Waren er genoeg, of hadden we ‘die-van-de-Pepijnstraat’ uitgedaagd, dan werd er gevoetbald. De steigerplanken van aannemer Verstraelen werden gepromoveerd tot doelpalen, vier trottoirtegels vormden de hoeken van het terrein. Er waren minimale regels, niet met de hand aan de bal, drie corners ‘penaltie’, en geen vaste maar vliegende ‘kiep’. En al stond je met tien doelpunten vóór, die het laatste doelpunt maakte had gewonnen. Het ging er altijd ongenadig hard aan toe, ik kan me niet herinneren dat ik in die tijd geen blauwe plekken of niet m’n knieën kapot had. En als ik naar binnen geroepen werd was het eerste wat mijn moeder zei : ‘Maar jông, wat zie je er weer verschrikkelijk uit . . .’.

Tegen de tijd van Sintermerte werd er ‘gewieriks’ en vuurtje gestookt. Iedereen maakte een wierikspot, een leeg conservenblik waar met een grote spijker gaten waren geslagen in de bodem. Door twee tegenover elkaar liggende gaatjes in de rand werd een staaldraad gehaald en het feest kon beginnen. Als de wierikspot goed brandde werd er een aardappel in gepoft. Naarmate de winter genadeloos de dagen kortte, konden we op tijd beginnen met verstoppertje spelen. Het was immers vroeg donker, waardoor het verstoppen wat makkelijker ging. Na het avondeten mochten we nog even naar buiten, maar wel niet meer smerig maken, Dus dat werd dan ‘regenpijp verwisselen’ of ‘schipper mag ik overvaren’. Hier deden die arme meisjes, die net klaar waren met de afwas, ook mee.

Als ik terugdenk aan die periode, blijken er toch een paar gebeurtenissen scherp te zijn blijven hangen. Een enkele keer hield iedereen plotseling even stil bij het ‘pertieke voetbal’. Iemand pakte de bal resoluut op en iedereen keek richting Smeliënstraat, waar een prachtig meerstemmig gezang vandaan kwam. Aan de Smeliënstraat woonde de familie Rijs, op een gegeven moment zongen er wel zes gezinsleden bij Orpheus. Met name Ernest en Lenie kan ik me nog herinneren. Wat konden die mooi zingen. Langzaam en plechtig liepen we naar de draad die het Liëuweriksveldje scheidde van de tuin van Rijs. Die wilde voetballertjes vleiden zich in het gras en luisterden met open mondjes naar dat geweldige ‘a capella-gezang’. Nooit heb ik mooier horen zingen, en natuurlijk moest ik daarna ook bij het koor. In de kerk heb ik zelfs nog solo mogen zingen samen met Piet Theeuwen, Frans Janssen en Matje van de koster. Maar lang heb ik dat niet volgehouden, te weinig talent en onstuitbare liefde voor atletiek.

Een deel van het Liëweriksveldje werd ingenomen door timmerman-aannemer Verstraelen. Heel uitdagend lag daar dat steigermateriaal, dat gele bouwzand en zo af en toe stond er zelfs een betonmolen. Vooral in vakantieperiodes konden we daar niet van af blijven. Wat wil je, als je een onderaardse keet wil bouwen! Er werd een grote kuil gegraven, wel niet dieper dan het grondwater (!!). Wachten tot Verstraelen er even niet is en dan vlug een dak maken van steigerplanken, zand erover en we zaten lekker spannend droog.

imageIn de Pepijnstraat woonde ene Toën Steegs, hij was wat ouder als ons en ook wat aparter. Hij had de ambachtsschool gedaan, vervolgens de MTS en zat toendertijd op de HTS. Later heeft hij deze opmars nog doorgezet met de TH. Dat was een echte techneut. Hij had ook van die hobbies, waar wij in de verste verten nog niet aan dachten. Zo schilderde hij ook een beetje surrealistisch, en wij moesten dan raden wat hij geschilderd had. Zo kwam hij eens trots met een doek, dik onder de zwarte verf met twee opvallende witte stippen. ‘Wat is dat’, vroeg Toën. Wij pakten het nog natte doek aan en bekeken het vanuit verschillende invalshoeken en gaven het door aan de volgende. Nadat iedereen schouderophalend nee had geschud, riep hij heel trots ‘de neger in de nacht’, en liep triomfantelijk zegevierend naar huis. Onder zijn deskundige leiding hebben we ook een keer een heuse bovengrondse keet gemaakt met dat steigermateriaal van Verstraelen. Geweldig, en het hele geval steunde in het midden op slechts één balk. Op het einde van de dag zaten we héél trots na te genieten van ons immense bouwwerk. En Toën was alweer naar huis, op weg naar zijn volgend project. Ons een beetje bezorgd achterlatend. Wat als Verstraelen dat ziet, het staat tenslotte duidelijk zichtbaar boven de grond. Ik woonde naast het Liëuwerikveldje, sterker nog, als ik uit mijn slaapkamerraam keek had ik uitzicht op onze keet. ’s Avonds hoor ik gestommel op ons veldje. Potverdomme, ik zie Toën met een touw in onze keet verdwijnen. Even later komt hij weer naar buiten en trekt wild aan dat touw. Wat een vervelende vent, wat een rotzak, die wil onze keet vernielen. Maar gelukkig lukt het niet, want hij verdwijnt weer in de keet. Na enige tijd beweegt de keet lichtjes en opeens ‘Krraaaaakkkk . . . ‘. Het hele machtige bouwwerk stort als een kaartenhuis in elkaar. Het wordt stil en een van de planken begint een beetje te wiebelen en er komt een onheilspellend geluid onder vandaan ‘Godver . . potver . . potvernondedjuu’. Toën schravelt zich onder de steigerplanken vandaan, waarbij hij voorzichtig zijn geleerde en pijnlijke schedel betast.

imageEr woonde er ook eentje in de Pepijnstraat, die af en toe wel eens naar ons kwam kijken. Zomaar stom toegapen, hij wilde nooit meedoen, misschien ook wel goed. Dat was er eentje die zeker niet het buskruit had uitgevonden. Daarbij had hij ook nog een lichtelijk spraakgebrek. Op zekere dag stond hij ook weer oenig toe te kijken, toen we weer bezig waren met onze graafwerkzaamheden. We voelden ons verplicht toch maar iets tegen hem te zeggen: ‘Hallo Piet, heb je een nieuwe broek aan?’. ‘Ja, mijn moeder heeft een poepbroek voor me gemaakt’. Voor degene die het nog niet doorheeft, hij bedoelde zo’n wijde pofbroek. Ik vond dat verschrikkelijke ondingen, maar sommigen van mijn leeftijdgenoten waren er toch toe veroordeeld. ‘Een poepbroek? Je bedoelt zeker een drollenvanger’. Zo werd hij door de tegenstanders van die afgrijselijke bollige mode immers genoemd. En Piet knikte heftig, en bleef schaapachtig met zijn handen op de rug onze vorderingen volgen. ‘Heb je d’r al eens in gepoept?’, probeerde er eentje vanuit de kuil. ‘Nee, maar als het gebeurt wordt ie wel keurig opgevangen’, vervolgde de ander. Piet voelde zich ineens niet meer zo prettig, haalde zijn handen vanachter de rug vandaan en begon zenuwachtig zijn broek op te trekken. Even later: ‘Ik ruik stront . . .’, probeerde er weer eentje vanuit de kuil. ‘Ik ben het niet’, vervolgde zijn graafmaat. ‘Piet, jij hebt toch niet . . ‘. ‘Neehee’, zei Piet en voelde voor alle zekerheid aan zijn pofbroek. Na enige tijd moesten we hoognodig weer even uitrusten op onze schoppen, Piet stond nog steeds sullig naar ons te kijken. ‘Piet, je kunt me wijsmaken wat je wil, maar ik ruik duidelijk stront . . .’. Piet schudde overdreven met zijn hoofd. Maar de twee rotzakken gaven niet op: ‘als wij twee het niet zijn dan moet Piet zijn drollenvanger als wandelend schijthuis hebben gebruikt!’. Die arme Piet heeft het niet meer en kijkt tot op het bot vernederd op ons neer. Heel langzaam verdwijnt zijn rechterhand in de broek, hij spreidt een beetje zijn beentjes zodat hij er diep genoeg in kan. Nog voorzichtiger haalt hij zijn hand weer eruit en brengt die naar zijn neus. ‘Potverdommese vetzak, je hebt er echt in gescheten . . .’. Piet greep zijn te wijde pofbroek met beide handen en holde wijdbeens over het gevaarlijke terrein aan de overkant naar huis. En twee rotzakken gierend van het lachen rollend over de grond achterlatend.

Ooh jee, ik zie dat het inmiddels alweer twee uur is in de nacht, en ik heb mijn waar gebeurde verhalen weer aan jullie toevertrouwd. Ik ga naar bed, welterusten . . . .

woensdag 8 juli 2015

Atletiekpromotie versus uienzaad

Soms heb je van die atletiekwedstrijden waarbij je denkt in het land van de uienzaad-telers te zijn verdwaald. Gisteravond was het weer zover. We hadden ingeschreven voor een wedstrijdje discus en kogel in het land waar ze vroeger het uienzaad gebruikten om iemand een loer te draaien. Alhoewel, de discus-accommodatie lag er optisch keurig bij. Het net hing keurig recht, de witte sectorlijnen lagen kaarsrecht strak gespannen. Links en rechts gaven overdreven grote witte borden met wel erg grote zwarte cijfers aan waar onze mikpunten lagen voor 10, 20, 30, 40 en heel overdreven zelfs 50 meter afstand. We mogen inwerpen. Jan van Hooft aast al lang op het Nederlands record en zit bij de eerste inworpen ruw geschat op 49 meter. Ik loop naar Marijke en vertrouw haar toe ‘dat record van Teo Maat is morgen historie, Jan gooit vandaag 50 meter’. Na een paar standworpjes probeer ik ook maar eens een serieuze worp. ‘Klasse . . .’, hoor ik achter me. Een compleet mislukte worp blijkt toch 38 meter ver te zijn gezeild. ‘Dat kan niet, die borden staan niet goed’, constateer ik meteen. Jan van Hooft heeft intussen al een meetlint bemachtigd en controleert of die 50 meter wel echte 50 meter zijn. Of zijn het toch uienzaad-afpas-meters? Een man loopt over het veld, volgens mij de trotse eigenaar van een uienzaad-bedrijf, en mompelt naar Jan: ’die borden heb ik zelf gezet, die staan goed’. Intussen sta ik te wachten bij het inwerpen en ben getuige van het overleg van de jury discuswerpen. Mijn wenkbrauwen fronsen als ik hoor dat alle worpen afzonderlijk zullen worden gemeten, hoe een jongedame de serieuze opdracht krijgt om elke discus afzonderlijk zo snel mogelijk terug te brengen richting werpkooi en we moeten gaan inwerpen op de volgorde van de deelnemerslijst. Verwarring alom, maar de kleine chef jury grijpt resoluut en eigenzinnig de macht, die hij waarschijnlijk thuis al sinds zijn huwelijksdag kwijt is. Complete verwarring, want sommigen zijn al klaar met inwerpen, een paar waaronder ikzelf willen nog wel een keer. En Jan van Hooft loopt nog steeds zenuwachtig de borden op de goeie afstand te zetten. Als de rust is wedergekeerd en uiteindelijk de eerste werper de ring officieel betreedt voor de eerste worp mompelt iemand ‘dit lijkt potverdomme nergens op, dat bord van 10 meter staat goed, dat van 50 stond 7 meter te dichtbij en alles wat ertussen ligt daar klopt geen reet van’.

Ik sta in het veld dat dramatisch schouwspel te bekijken, wat een discuswedstrijd behoort te zijn. Op een gegeven moment merk ik dat ik mijn schedel kapot sta te krabben, waar vroeger mijn vingernagels vastliepen in een weelderige haardos. Een jongedame rent als een gek met elke zojuist geworpen discus terug naar de werpkooi en staat dan weer tien minuten uit te hijgen. Het meetmanneke in het veld rent bij elke worp naar de plek waar de discus ongeveer insloeg en zet vervolgens ergens binnen een straal van een meter zijn meetlint in de grond. ‘Dat klopt niet, hij zit fout’, zegt Marijke, die mij in deze momenten van uienzaad-moeheid altijd terzijde staat. Het manneke weet ook nooit waar dat ding ongeveer neerkomt, dat kan immers ergens tussen de 45 en 15 meter liggen. En het ergste van alles is die scheidsrechter, die keurig gekleed in Atletiekunie-blauw met logootje staat toe te kijken. Hij klemt een mapje veel te stevig onder zijn arm en doet verder niets, laat alle ellende aan zijn scheidsrechterlijke ogen voorbijgaan en droomt waarschijnlijk van een mooie belangrijke bijdrage aan de toekomstige uienzaad-Olympiade. Ik word gek, ik moet iets doen. We hebben afgelopen winter zo’n goede wedstrijdregels afgesproken!!?? Laat ik beginnen bij die jongedame: ‘je hoeft niet elke discus afzonderlijk terug te brengen, je kunt er ook drie of vier verzamelen. Die worden toch pas weer over ’n kwartier gebruikt en dat bespaart jou heel wat energie’. De jongedame kijkt me verschrikt aan: ’ja maar ik heb dat opgedragen gekregen, ik mag ze ook niet teruggooien! Maar je hebt volkomen gelijk, ga ik doen’. Blijkbaar heeft mijn corrigerend optreden een aantrekkende werking. Loopt een jongeman op me toe: ’die worp zojuist was 34 meter, maar ze hebben 40 meter opgeschreven’. Een van mijn maten heeft dat ook gezien: ‘Duidelijk 34 meter, maar ja, hier gaat bijna alles mis . . . ‘.

Dat is voor mij de doodsteek in mijn atletiek-minnend hart, en stap op de nietsdoende nietszeggende scheidsrechter af. ‘We hebben afgelopen winter afspraken gemaakt voor dit circuit. Bij lange werpnummers zouden we bordjes gebruiken in het veld, en de deelnemers laten werpen in oplopende afstanden. Nu gooien 40- en 15-meter werpers achter elkaar. Dat belemmert een vloeiend verloop van de wedstrijd en is erg vervelend voor de jury’. Hij klemt zijn mapje nu naar een afwerende positie voor zijn borst en zegt zonder me een blik waardig te gunnen: ‘Bordjes gebruiken mag niet van de Atletiekunie. En de deelnemers hebben geen afstanden opgegeven’. Dat toontje gekoppeld aan die compleet afwerende kul-reacties maken we woedend. ‘Ik dacht dat we ons confirmeerden aan de afspraken binnen dit circuit. Dit is de vierde wedstrijd, dus de afstanden zijn inmiddels wel bekend. Deze wedstrijd is slecht voorbereid, duurt veel te lang met dat elke worp meten en het maakt het voor de jury bijna onmogelijk’. De man draait met twee korte vinnige stapjes in mijn richting en sist: ‘ik heb de bijscholing gehad van de Atletiekunie en het scheelt niets in tijd tussen dat bordjes zetten of iedere worp meten.’. Met dezelfde vinnigheid draait hij weer terug in zijn schijndood-positie, discussie gesloten. Ik slik net op tijd de opkomende woede in. Wie loopt er al 58 jaar onafgebroken rond op atletiekvelden? Ik heb alle jury-functies, alle bestuurlijke en technische functies versleten. En bijscholing heb ik opgegeven omdat ik die nonsens niet meer kon aanhoren. Met mijn sportmaat hebben we het verschil in tijd tussen bordjes zetten versus direct meten met de stopwatch gemeten. Scheelt meer dan de helft. Trouwens, bij onze Duitse en Belgische vrienden gebruiken ze meestal bordjes, zelfs bij Nationale kampioenschappen. Maar ja, die bijscholing van de Atletiekunie!!??

Ik loop terug en zoek ontspanning bij die geweldige rustgevende gestalte van onze trainer. Maar dat duurt niet lang. Wim is een beetje pissig en vertrouwt me toe ‘de CD’s krijgen met kogel maar vier pogingen in plaats van de afgesproken zes!’. ‘Nou potvernondedjuu, wat nu weer. Dat staat toch zo in het reglement’. ‘Jaja’, verzucht Wim,’maar er waren te veel na-inschrijvingen, en anders duurt het te lang’.

‘Ja maar, ze moeten wachten tot wij klaar zijn met discus! Die kunnen nog wel zes extra-pogingen doen, wat een ontzettende tragedie voor die CD’s’. Nu even drie minuutjes rustig ademhalen en dan toch maar weer die scheidsrechter opzoeken, iemand moet het toch opnemen voor de atletiek. Voorzichtig benader ik hem met: ‘sorry, je zult me wel erg vervelend gaan vinden. Maar die CD’s krijgen maar vier in plaats van zes pogingen. Dat is alweer tegen de afspraken in’. Stoïcijns blijft de uienzaad-controleur voor zich uit kijken. ‘We dachten dat dit een overgangsjaar was. We geven vanaf de B-jeugd tot en met de Masters zes pogingen, en houden de CD-jeugd dit jaar nog op vier pogingen. En anders lopen we vast in het tijdschema’. Deze man heeft iets onmogelijks, iets ultra-irritants, ik heb altijd de stelling gehuldigd dat je iedereen die ook maar één uurtje per week in onze sport investeert, moet respecteren. Maar deze mag voor mij zijn mapje aan de uienzaad-wilgen hangen en opdonderen. Mijn antwoord blijft desalniettemin kalm: ‘Als je even omkijkt, dan zie je, dat de CD’s zitten te wachten tot wij klaar zijn met discus. Ze hadden best nog even van onze sport kunnen genieten. In plaats van zich te vervelen en de ouders ergeren zich terecht dat wij wel zes pogingen krijgen. We hebben dit circuit geïnitieerd om vooral de jeugd leuke aantrekkelijke wedstrijden in hun eigen regio te bieden. We hebben goede afspraken gemaakt, waar jullie je niet aan houden!!’.

Even later zitten we met onze vaste harde kern nog wat na te kletsen onder het genot van een flesje bier. Terwijl een paar goedwillende harde werkers de rommel opruimen, druipt de bewuste scheidsrechter inderhaast af, waarschijnlijk om ergens in een uienzaad-gezin te vertellen welke belangrijke en zinvolle bijdrage hij weer heeft gehad binnen de atletiek. Bij het tweede flesje bier is iedereen alweer naar huis, behalve wij. Marijke maakt nog een foto van een prachtige lucht die deze zomeravond afsluit.

‘Wie wil er nog wat drinken’.

‘Nee, binnen zit er eentje te wachten tot ie kan sluiten’.

Promotie, gezelligheid en stimulering van de baanatletiek in onze regio? Ik denk dat ik maar uienzaad ga telen!

vrijdag 3 juli 2015

Onze nieuwe smartphones

smartWij leefden al heel lang en gelukkig met onze twee ouwe Nokia’s, we konden ermee bellen en ook mee SMS’en. Marijke had er zelfs eentje met een cameraatje. En het lukte ons in perfecte samenwerking met Blue Tooth de wazige kiekjes op de computer te krijgen. Dus niemand kan van ons zeggen dat wij digibeten zijn. We hopen dan ook dat jullie ons niet uitlachen met de overstap naar onze nieuwe smartphones.

We hadden ons goed voorbereid op de grote stap. Regelmatig hadden we ons geërgerd als we ergens op visite waren, of gewoon ergens sociaal verkeerden. Iedereen van groot tot wel heel klein zit dan te schuiven op die kleine schermpjes, maken selfies van zichzelf of Wordfeuten met de buurman c.q. buurvrouw. Eigenlijk willen we niet, maar ja, je moet je aanpassen. Dus gingen we heel geïnteresseerd bij hen eens informeren hoe dat werkte, welk apparaatje dat ze hadden, wat dat kostte en wat je er méér mee kon als met een ouwe Nokia. Veel stof tot nadenken leverde dat niet op, alleen reacties van ‘wat willen jullie ermee’, ‘wat willen jullie ervoor uitgeven’ of ‘hangt af van je eigen wensenpakket’. Ik zeg nog tegen Marijke: ‘of ze willen ons niet verder helpen of ze weten er zelf de ballen van’.

Dus wclip_image002e gaan maar op stap naar de Media Markt in Venlo, lopen de afdeling smartphones binnen en zoeken een aardige jongeman. ‘Wij zoeken een smartphone, wat zou je ons kunnen adviseren?’. En wat denk je wat we te horen krijgen: ‘wat willen jullie ermee, wat willen jullie ervoor uitgeven, wat is jullie wensenpakket’. ‘Nou ja, we hebben nu twee ouwe Nokia’s, maar we zien iedereen schuiven op die schermpjes, en dat leek ons ook wel leuk. Onze familie, vrienden en kennissen praten niet meer met ons, het zijn allemaal schichtige schermschuivers geworden. Dus willen we ze niet kwijtraken, dan zullen we mee moeten schuiven’. De jongeman kijkt ons aan als een kist wortelen, haalt zijn smartphone uit zijn zak, begint te schuiven en zoekt schielings naar verdere potentiële klanten en mompelt ‘kijkt u maar eens rond, dan hoor ik het straks wel . . . ‘. We schuifelen langs allemaal van die blinkende smartphoontjes en weten bij God niet wat we moeten kiezen. ‘Een niet al te klein schermpje heeft Hans nog gewaarschuwd’, zegt Marijke. Terwijl ik alleen maar AOW-economisch denk van ‘laten we beginnen bij een klein prijsje’. Mijn goedkoopste oog valt op een Huawei Ascend Y330, geen klein schermpje en voor luttele 79 eurootjes met ook nog eens 20 euro cashback!!?? We zoeken de jongeman weer op en zeggen heel trots ‘we willen twee van die Huawei’s Y330ers’. Zonder wat te zeggen maakt de jongeman de kast open met een sleutel, zoekt even en constateert ‘die moet ik bestellen’. ‘Zijn die ook wel echt simlockvrij en kunnen daar onze Aldi-prepaid-kaartjes in?’. ‘Ik denk het wel’, zegt de jongeman, ‘jullie moeten wel aanbetalen bij de kassa. Donderdag zijn ze er!!’. ‘Bedankt, goedemiddag’ zeggen wij in koor maar de jongeman loopt alweer vinger schuivend naar de volgende klant.

Uiteraard waren ze er die beloofde donderdag niet, maar toen we een week later zelf eens poolshoogte gingen nemen waren ze toevaclip_image004llig net binnen. ‘Wil je mijn sim-kaartje erin zetten, want thuis lukt dat gegarandeerd niet’, vraagt Marijke. Heel trots met onze nieuwe aanwinsten naar huis, en we gingen meteen op zoek naar de gebruikershandleiding. Nikkes, noppes, nada, dus volslagen up-to-date gingen we aan de slag met (wat bleef er anders over) trial-and-error. ‘Het lukt me niet om de code in te geven’, zegt Marijke, terwijl ik nog behoedzaam dat kleine simkaartje in die van mij frommel. ‘Wacht maar effe, met mijn 0000 zal het wel snel lukken’. Maar verdomd, hoe vaak ik mijn simpelste code ook ingeef en keurig links-beneden Enter, het schermpje dooft steeds tergend langzaam uit en ik kom geen stap verder. ‘Geef me die van jou eens’, zeg ik tegen Marijke, en we ruilen onze identieke blinkende smartphoontjes. ‘Potverdomme, klote dingen, we brengen ze maar terug’, mompel ik al. Maar Marijke komt met het lumineuze idee ‘we bellen Hans en Kelly of die vanavond tijd hebben’. ‘Gelukkig hebben we nog onze vaste lijn, anders hadden we nu een groot probleem’. s’Avonds komen ze en Marijke nestelt zich verwachtingsvol naast Kelly en ik langs Hans. Mijn ‘0000’ wordt ingetypt, plus het return-veldje op het schermpje en ‘floep’, een magische wereld ging voor me open. ‘Hebben wij op de verkeerde plek getikt? Potverdomme, en wij maar onderaan op dat veldje drukken, kloppen en slaan! Waarom geven ze er geen korte gebruiksaanwijzing bij nondedjuu?’. Intussen laat Hans me in te snelle vogelvlucht de onbegrensde mogelijkheden zien van mijn nieuwe smartphone. Een stukje verderop zit Marijke blije geluidjes te maken bij elke schuifbeweging van Kelly. ‘Het lijkt wel een kleine I-pad’, concludeer ik. ‘Ja, wat dacht jij dan? Alleen hier zit een simkaartje in, dus je kunt er ook mee bellen!’. In een mum van tijd hebben we ook een familie-whatsapp geïnstalleerd en blijkt er ook nog eens Sudoku op te zitten. Net als ik begin te denken dat ik mijn spiksplinternieuwe Huawei definitief kwijt raak aan m’n zoon, waag ik ‘laat me ook eens vingerschuiven op dat ding, kijken of het mij ook lukt’. ‘Dat heet geen vingerschuiven, maar gewoon swajpen!’, krijg ik als antwoord. Nou ja, alweer een nieuw modern woord, ik had al zoveel moeite met swaffelen, maar dat doe je toch met iets heel anders. En zo ging een verwarrende dag over in een zéér leerzame avond.

clip_image006De volgende dag kreeg ik een telefoontje, heel trots zoek ik mijn Huawei, druk op het schermpje en roep heel blij mijn naam. Maar er gebeurt niks. ‘Potverdomme wat nou weer?’. Hij doet niks, ik loop naar onze vaste lijn en bel naar mijn eigen 06-nummer. Verdomd, hij gaat wel over en ik zie ook concentrisch bewegende cirkels om een slotje, ik druk erop en er gebeurt niets!!! ‘Nou, wat nu weer, we moeten wel zeker weten dat we er mee kunnen bellen, voordat we met de camper weggaan’, zegt Marijke. Dus gaan we elkaar proberen te bellen, maar ook bij haar lukt het niet. ‘Zie je nu wel, onze prepaid-kaartjes doen het niet op deze smartphones’. ‘Ik bel Hans’, besluit ik uiteindelijk, ondanks dat Marijke vindt dat ik hem daarvoor niet moet storen op het werk. Ik probeer hem uit te leggen wat we gedaan hebben en wat er vervolgens niet lukt. Er ontstaat een lange stilte aan de andere kant. Ik vrees dat hij me verschrikkelijk gaat uitlachen, maar hij zegt heel rustig ‘uuhhh . . . . . . dat begrijp ik niet, dat kan toch eigenlijk niet, stuur me eens een kopietje van het scherm’. Zonder te vragen hoe dat moet, maak ik met onze gewone camera een foto van de smartphone, laadt deze vervolgens in op onze computer en stuur hem tenslotte per email naar Hans. Gelukkig dat onze traditionele wat tragere digitale weg nog functioneert, hoor ik mezelf denken. Even later belt hij alweer terug : ‘als de telefoon gaat moet je dat slotje in het midden naar dat groene telefoontje swajpen, en dan heb je verbinding . . . . . hihihahahahahaha . . . . .’. Het duurt even om deze generatie-overschrijdende klap te verwerken en ik vraag Marijke om me te bellen en oeps . . . het lukt. ‘Hartelijk dank Hans . . . ‘.

Hèhè, eindelijk kunnen we spelen met onze smartphoontjes en we swajpen dat het een lieve lust is. We ontdekken steeds meer app-jes en mogelijkheden, al gaat dat wel met vallen en opstaan. En steeds schrik ik weer als ik op de achtergrond hoor ‘potverdomme, hij doet het niet’. Maar we hoeven Hans en Kelly niet meer te bellen. We pakken onze camper in, kopen nog snel 20 euro beltegoed bij de Aldi en gaan op pad naar Zierikzee. En ook daar op de camping gaat alles vooralsnog naar wens. We kunnen gratis internetten, we kunnen bellen, en ja, we kunnen zelfs whatsappen. Totdat ik na een week bruut van mijn schermpje wordt losgerukt: ‘Heej wat heb ik nu aan mijn fiets hangen, hoe kan dat nou, mijn beltegoed is op . . . . , kijk jij eens op die van jou?’, roept Marijke. Inderhaast druk ik *101# en potvernondedjuu, ik ben in ’n week tijd 10 euro kwijt. En Marijke haar hele pas verworven 20 eurootjes! Hoe kan dat nou, we hebben bijna niet gebeld, we kunnen gratis internetten op de camping, we hebben toch alleen prepaid-bellen. Alle mogelijke geldverslindende opties hebben we gemeden en toch hebben ze 30 euro van ons afgeschreven. Zeg maar rustig gestolen. Met dank aan onze ex-Euro-commissaris Neelie Kroes, die zo nodig ons allemaal aan het ‘coderen’ op die smartphoontjes wil hebben. Jaja, typisch VVD, hulpverlening aan de nieuwe middenstand!! Ik noem dat perverse deelneming aan een criminele organisatie.

s’Avonds sluit ik toch maar weer de laptop aan en tik bij Google in ‘beltegoed verdwijnt zomaar’. En wat denk je, we blijken niet de enigen, de KPN’s en de T-mobiles jatten zonder enige waarschuwing beltegoed van prepaid-telefoons. Bosjes bezorgde moeders en hordes verschrikkelijk boze willoze gebruikers vallen over die crimineel georganiseerde providers heen. Als eigen-schuld-dikke-bult verklaring geven ze ‘verkeerde instelling van uw telefoon’ en ‘het zoeken naar onze netwerken kost geld’. Nog diezelfde avond gaan Marijke en ik gezellig naast elkaar op het bankje zitten in onze knusse camper. Na een paar weken gescheiden van elkaar en zwijgend schuiven op van die kleine lullige schuifschermpjes eindelijk weer eens normaal contact met z’n tweeën, wat een opluchting. ‘Laten we gewoon al onze instellingen eens samen doorlopen’, stelt Marijke voor. We leggen onze smartphoons gebroederlijk naast elkaar op tafel. En rücksichtslos zetten we elke instelling die ook maar enigszins riekt naar roaming en/of netwerken-zoeken op ‘uit’. Het is al diep in de nacht als we onze smartphones hebben getransformeerd naar een één-eiige tweeling en in innige samenwerking volkomen gelijk hebben geschakeld. Onze twee flessen rode en witte wijn zijn leeg en het schuiven (sorry swajpen) gaat al wat trager. Heel trots geven we elkaar een high-five. We gaan naar bed. ‘Was best gezellig, Jan. We weten nu wat meer van die dingen. Maar de komende dagen gaan we onze beltegoeden nauwkeurig volgen, slaap lekker.’. ‘Criminelen zijn het die providers, maar we zijn er samen toch maar mooi uitgekomen, dat voelt ook goed. Welterusten schat.’.

Vanaf dat moment hebben we die providers definitief de pas afgesneden, we swajpen eigenlijk best wel weinig. We doen gewoon weer onze dagelijkse gezellige spelletjes Rummikub. En nou ja, zijn we er letztendlich op vooruit gegaan? Eigenlijk niet, voor ons waren die ouwe Nokia-tjes ook best afdoende. Maar we kunnen er nu wel over meepraten en dat ding op tafel leggen als we ergens naartoe gaan. Heeft wel wat geld, moeite en ergernis gekost, we weten nu dat de KPN is een criminele organisatie is en op die 20 euro cashback wachten we nog steeds.