vrijdag 10 februari 2017

Teambuilding in de Ardennen

Het is 1985, en het was in die tijd behoorlijk ‘in’, teambuilding met je eigen afdeling. Er was ook al een paar keer bij ons op kantoor serieus over gesproken, want een aanleiding was er overduidelijk. We hadden een nieuwe baas en onze groep was met een paar jonge honden uitgebreid. ‘Ingenieur’ Maarten, de jongste van het stel, wilde wel een survivaltocht uitzetten in de Ardennen. Onze nieuwe baas, ‘Doctorandus’ Oh-Jee, was meteen enthousiast, maar dan moest het wel echt een beetje pittig worden. We moesten dan wel onszelf confronterend tegenkomen en als groep naar elkaar toegroeien. Hij had immers ook ‘op-niveau’ hockey gespeeld, maar dat was aan zijn modderfiguur te zien al een heel tijdje geleden. Maar Bert en ik, de twee oudsten van het stel, waren niet erg onder de indruk, we zouden wel zien. Wij laten ons niet kennen. Het plan was om twee dagen naar het hartje van de Ardennen te gaan, tentje, slaapzak en droge spullen meenemen! Bijna iedereen durfde mee, we waren met z’n achten, zelfs één van onze drie dames waagde het erop. Heel dapper Dian.

We hadden afgesproken om zeven uur bij het station in Venlo, toch wel apart om iedereen op die manier gewoon in zijn vrijetijdskleding te zien. Lekker nonchalant, rugzakje slordig op de grond tegen de meer-of-minder ervaren bergschoentjes gegooid. Alleen Oh-Jee laat op zich wachten. Daar komt ie al aan, hij was met de trein gekomen uit Eindhoven. Bert stoot me aan en zegt: ‘Hou je mond Jan, jouw commentaar kan ik nu even missen’. Dus besluit ik maar gewoon op te schrijven wat ik toen dacht. Oh-Jee is een forse grote man, hij stapte resoluut op ons af, maar voor zijn jonge leeftijd toch wel echt te dik. Hij leek eigenlijk sprekend op Billie Turf, maar dan in lompen gehuld. Een versleten fleece-truitje boven een vaal gewassen ooit zwarte, en iets te ruime, hockeybroek. Met daaronder een paar afgetrapte hoge linnen sportschoenen met grijze wollen sokjes. Een te leeg legergroen rugzakje iets té joviaal over de linkerschouder gedrapeerd. Hij loopt zonder ons gedag te zeggen voorbij, rechtstreeks door naar Maarten: ‘Alles onder controle? Wat mij betreft kunnen we!’. Oh-Jee is een intelligente jongeman, boordevol gestouwd met theorie, maar duidelijk de weg kwijt naar simpele praktische uitvoeringen. Hij wil altijd gelijk hebben, en dan heeft ie het met ons natuurlijk héél slecht getroffen. Maar hij pikt dat nooit, wil altijd gelijk hebben, en met toenemend luider volume en opklimmende toonhoogte blijft hij zichzelf net zolang herhalen, totdat iedereen zwijgt en denkt ‘het-zal-wel’. Hij is daarnaast ook vrij arrogant, sociaal een beetje onbenullig en kleurt vrij snel rood in vrouwelijk gezelschap. In zijn schaarse vrije tijd is hij fervent aanhanger van het CDA. Maar zeker geen sprekend voorbeeld van een hoeksteen-van-de-samenleving. Nee, eerder een onbehouwen olifant in die bekende porseleinkast.

We gaan op weg met drie auto’s, het onbekende tegemoet. Twee uur later zie ik ons al vijf puptentjes opzetten in een natte wei, langs een snelstromend riviertje in die woeste Ardennen. Het is begin voorjaar, de gele bloempjes bloeien weelderig en de vogeltjes kwetteren naar hartelust. ‘Zijn jullie er klaar voor?’, roept Maarten en die bolle Oh-Jee staat trots langs hem te glimmen. We gaan op pad, toch wel een beetje nerveus besluiten Bert en ik een plaatsje achterin de groep op te zoeken. Vrolijk keuvelend lopen we door het ontluikende groen langs de woest stromende beek. Het gaat goed totdat Maarten rechtsaf slaat, er moet strak omhoog geklommen worden. Het begaanbare pad verandert in een glibberig steile berghelling die we slechts zig-zag kunnen nemen. Al snel halen Bert en ik de kreunende Oh-Jee in. Bovenop de top zegt Maarten ‘even wachten op de rest’. Iedereen is er al, behalve Oh-Jee, die puffend en met twee handen op twee knieën komt aangestrompeld. ‘Okay, we kunnen weer’, en we vervolgen onze weg, die allang geen weg meer genoemd mag worden, slingerend bergaf. Plotseling wijst Maarten naar links, we moeten weer klimmen. Voor het eerst in mijn leven hoor ik een fervent CDA-er hartgrondig vloeken. Maar Bert en ik hebben er geen moeite mee, sterker nog, we raken steeds meer in ons element. Deze berg is nog wat hoger dan de vorige en boven gekomen gaan we even op een stapel gezaagde bomen zitten. Het duurt dit keer wat langer, maar daar komt onze kamerolifant wat ongegeneerd wijdbeens aanstrompelen. Maarten zegt weer: ‘Okay, we zijn weer compleet’, en wil opstaan. ‘Dit is niet eerlijk potverdomme’, hijgt Oh-Jee en ploft met zijn dikke reet op een zielige boomstam. ‘Jullie kunnen steeds uitrusten, en als ik boven kom vertrekken jullie alweer. Ik wil ook even uitrusten potdomme!’. ‘Dat wordt nog wat, Jan’, zegt Bert en ik zie dat Piet zijn eerste foto’s maakt, hij heeft er tenslotte alle tijd voor. Even later kunnen we weer, en Maarten besluit in de buurt van Oh-Jee te blijven. We stoppen bovenaan een steile richel, met voor ons een afschrikwekkend ravijn. ‘We gaan abseilen’, zegt Bert. ‘Waarmee? We hebben geen touwen mee! En zeker geen stoeltjeslift voor die bolle’, antwoord ik.
‘Okay’, zegt Maarten, ‘we gaan hier steil naar beneden. Dat doen we met ons gezicht náár, en onze buik tégen de berg aan. Er is genoeg houvast aan de kleine boompjes en de vele richels, maar doe het wel behoedzaam’. Ik denk bij mezelf, doe maar rustig aan, maar Piet heeft er duidelijk zin in, die is al een eind op weg. Hij wil foto’s maken van onze halsbrekende toeren. Bert en ik blijven bij elkaar en dalen rustig af, al doende blijkt het eigenlijk een makkie. Plotseling schrikken we van brekende takken en een zwaar schurend geluid. Ik kijk opzij en zie Oh-Jee op z’n kont levensgevaarlijk tussen ons door naar beneden schuiven, daarmee elke instructie in de wind slaand. In gedachten zie ik ons al van twee boomstammetjes en dunne takjes een draagbaar in elkaar knutselen om Billie Turf straks naar de ziekenboeg af te voeren. Oh-Jee schuift helemaal door naar beneden en blijft daar akelig doodstil zitten. Van bovenaf gezien lijkt het net zo’n aangekleed Boeddha-beeld. Als we beneden komen zit hij er nog steeds, totaal verslagen en tot op het bot vernederd. ‘Wat een afgang’, zegt Bert. ‘Hoe bedoel je dat?’, probeer ik. ‘Nou Jan, vaak kunnen woorden meerdere betekenissen hebben, daar hoef je echt geen doctorandus voor te zijn!’, glimlacht Bert. Piet stoot me aan en zegt: ‘Die heb ik erop staan!’, en wijst trots op zijn cameraatje. Het duurt wel even voordat we Oh-Jee weer rechtop hebben. ‘Het wordt nu wat makkelijker’, troost Maarten, en verdwijnt weer tussen die vervelende braamstruiken. Oh-Jee volgt strompelend rechtdoor zonder enige poging die scherpe dorens te ontwijken. We komen bij een woest stromend bergriviertje, weliswaar niet diep, maar wel erg breed en bezaaid met van die ronde dikke klote kiezelstenen. Maarten stelt voor dat we onze schoenen uitdoen, en met geknoopte veters om onze nek hangen. Dan mekaar een hand geven en voorzichtig in een menselijk lint naar de overkant balanceren. ‘Eindelijk teambuilding’, hoor ik iemand roepen. Iedereen reageert, behalve Oh-Jee, die het verrekt om zijn linnen schoentjes uit te doen en die toegestoken hand te accepteren. Nou, het water is verrekkes koud en die rotsteentjes erg pijnlijk en lastig om je voet steeds te verplaatsen. Maar Oh-Jee ploft, sopt en balanceert als een overmaatse waterbuffel, met de armen wijd gespreid, plompverloren door het koude water. We houden ons hart vast! Alhoewel, ik verdenk de meerderheid ervan, dat ze hopen dat het goed fout loopt. Met alleen natte schoenen haalt hij de overkant.
Maarten had werkelijk een schitterende gevarieerde tocht uitgezet. Alleen voor onze Oh-Jee(zus) bleek het een ware kruisweg, onze overtuigde CDA-er viel meerdere keren genadeloos onder het kruis. Het liep al tegen de avond toen we op de natuurcamping aankwamen. Maarten had met de beheerder geregeld dat het vuur al brandde en het Belgisch bier koud stond. Maar niet voor Oh-Jee, die liep linea recta door naar zijn tent. ‘Ik denk droge schoenen aandoen’, merkte Maarten droogjes op. Maar bij het tweede biertje begonnen we ons zorgen te maken en gingen poolshoogte nemen. Het geluid wees ons onmiskenbaar de goede weg. Daar lag ie, plat voorover op zijn buik luidruchtig te snurken. Voor het eerst durfden en konden we hem goed bekijken. En dat deden we dan ook rustig van alle kanten. Ocherm, zijn armen en benen helemaal bebloed door de talloze schrammen. Zijn broek was gescheurd en smerig van zijn veel te roekeloze afdaling. Nu lag hij daar, zijn armen en benen gespreid, zijn dikke eigenwijze kop een beetje schuin naar links. Zonder wat te zeggen lieten we hem zo liggen en keerden zonder onze afdelingschef terug naar het behaaglijke houtvuur en het welverdiende biertje. Teambuilding zonder chef is toch wel apart, en het werd nog laat en erg gezellig.
De volgende morgen aan het ontbijt was het angstig stil. Oh-Jee smeerde zijn zoveelste broodje en zat met zijn rug naar ons toegekeerd alleen met Maarten aan een tafeltje. Hij had wel een droog vaalwit T-shirt aan en droeg gewone schoenen. Maar nog wel diezelfde zwaar mishandelde en toegetakelde broek. Maarten nam het woord: ‘Het programma is iets aangepast, we gaan zo meteen kajakken. We worden zo meteen een eind stroomopwaarts afgezet, en dan komen we hier hopelijk weer terug’, lachte hij een beetje zenuwachtig. ‘Die heeft in het kader van democratische teambuilding een dictatoriaal bevel opgelegd gekregen’, mompelde Dian, onze enige vrouwelijke deelneemster.
Even later werden de smalle wiebelige kekgele kajaks verdeeld. Oh-Jee drong duidelijk voor, hij wilde als eerste, en wij vonden dat prima. ‘Er kan niks fout gaan, de kajaks weten de weg’, riep Maarten, ‘halverwege stoppen we, maar dat geef ik wel aan!’. En zo zakten we het wilde riviertje af, het ging eigenlijk wie-am-schnürchen. De kajak zocht zelf de meest logische weg, we hoefden alleen met de peddels een beetje te sturen en het evenwicht te bewaren. En onze Oh-Jee peddelde resoluut voor ons uit, af en toe nerveus omkijkend, bang dat we hem zouden inhalen. Maar we lieten hem, het kajakken verveelde snel, totdat bleek dat je met de peddels ook mekaar kon volspetteren en omduwen. En toen werd het toch weer leuk, maar het kon nog leuker. Ergens halverwege was de geplande stop en Maarten maakte tempo om bij Oh-Jee te komen. Maarten wees met zijn peddel naar een klein zandstrandje, ten teken dat we daar moesten aanleggen.  Oh-Jee reageerde meteen en stuurde de punt van zijn kajak resoluut muurvast in het gewillige zand. Maar toen sloeg de paniek toe, want de achterkant van die kajak miste nu enig houvast. En het wild stromende water dat genadeloos zijn weg wilde vervolgen, duwde tegen het gewillige achterkantje. Ooh jeej, de kajak maakte een halve slag en sloeg pardoes om. Ook Oh-Jee maakte een halve slag en viel pardoes in het ijskoude water. Alleen zijn dikke kop bleef boven water, terwijl Maarten nog net zijn kajak kon behoeden voor een Oh-Jee-loze kajak-abortus. En daar kwam zijn hele afdeling rustig afzakken naar dat noodlottige zandstrandje. Ze zagen allemaal dat hun afdelingshoofd zielig met zijn dikke kop boven het snelstromende water uit stak. Ik had het niet meer, met moeite door het ingehouden lachen kon ik de kajak en mezelf nog net op tijd op het droge krijgen. Maar toen was ik ook niet meer te houden. Ik kroop minutenlang over de grond van het lachen. Toen ik weer tot mezelf kwam zag ik nog minstens vijf man niet meer bijkomen van het gieren en brullen. Op een aangespoelde boomstronk zat Maarten troostvol naast een nederig hoopje Oh-Jee. Het eens zo woeste bergwater sijpelde nu tergend langzaam uit dat héél lang geworden vaalwitte T-shirt. Het scheen zielig roze door, zoals je dat wel eens ziet bij een wet-T-shirt-competition. Ik kon er echt niets aan doen, voor de tweede keer moest ik proesten van het lachen. ‘Nou Jan, daar gaat je goeie beoordelingsgesprek naar de klote’, mompelde Bert.
’s Avonds gingen we weer naar huis, maar onderweg zouden we wel nog een hapje eten. In een beregezellig Belgisch restaurantje zaten we lekker te eten. ‘Nergens over praten’, hadden we elkaar al toegefluisterd, ‘net doen of onze neus bloedt’. Maarten had voor dit speciale Teambuildings-weekendje helemaal zelf heel speciale diploma’s gemaakt. Mimi, die er zelf niet bij was, had ze stijlvol gekalligrafeerd. Prachtig, één voor één moesten we naar voren komen om ons welverdiende diploma in ontvangst te nemen. En ja, hij kon natuurlijk niet anders, als allerlaatste kreeg ook Oh-Jee zijn zuurverdiende bewijs van onvermogen. En zoals dat bij een chef van zijn kaliber hoort, nam hij ook het laatste woord. Na iedere halve zin kuchte hij nerveus, en keek wat schichtig in ‘t rond, zoekend naar iets wat er niet was. Hij bedankte Maarten voor de mooie tocht en de keurige organisatie. Enne ja, hijzelf was dit weekend niet in zo’n goede doen geweest. Het was niet geworden wat hij zelf voor ogen had gehad. Hij eindigde met nederig gebogen hoofd: ‘Maar ik wil jullie wel uitdrukkelijk vragen, dat we sommige voorvallen toch wel binnen onze eigen groep kunnen houden’. ‘Jaja, sommige wel’, mompelde Piet, ‘maar niet alle’. En hij streek daarbij bijna verliefd over zijn camera, die een voorkeurspositie op zijn schoot had ingenomen.
Die maandagmorgen kwam ik wat later op het werk, en liep de kamer van onze secretaresse Mimi binnen. ‘Prachtige diploma’s had je gemaakt Mimi, mooi gedaan’. Maar ze hield haar hand verschrikt voor haar mond en mompelde ‘wat erg hė? Oohh, wat verschrikkelijk erg hè?'. Maar ik dacht ‘mijn beoordelingsgesprek is sowieso al naar de klote’, ik houd verder mijn mond.
Heel voorzichtig schoof zij de bovenste la van haar bureau open en ik zag een prachtige foto. Onze niet meer zo gerespecteerde Oh-Jee stortte in een allesvernietigende ruggelingse positie van een bekende berg naar beneden. 'Jaja, je hebt wat gemist, teambuilding in de Ardennen!'.

Geen opmerkingen: