dinsdag 3 mei 2016

Een NK-Masters, iets anders geregisseerd

Op 30 april en 1 mei werden door AV Hanzesport in Zutphen de Nederlandse Kampioenschappen voor Masters georganiseerd op de disciplines Kogelslingeren, Gewichtwerpen en de Werpvijfkamp. We kijken altijd met veel plezier en verwachtingsvol uit naar ‘ons’ werpweekend. Echter deze keer was het allemaal nogal eng, ja, hoe zeg je dat in goed Nederlands? Een beetje spooky, een beetje creepy. Twee dagen waarbij ik van de ene ergernis in de volgende verbazing viel. Maar voor ik hier verder op inga moet me toch echt van het hart dat AV Hanzesport hier part noch deel aan had. Zij organiseren al jarenlang een beregezellige werpvijfkamp op de laatste zaterdag van oktober. Vriendelijke mensen in de kantine, juryleden die nog oog hebben voor de atleten, een geweldig Han-buffet na de wedstrijd en de altijd onopvallende maar oh zo correcte ETU-afstandsmetingen. Hanzesport weet intussen hoe je een werpvijfkamp moet laten lopen. Maar ja, op een kampioenschap voert een ander de regie . . .

Eerst even een referentiekader scheppen. Twee jaar geleden deed ik in Sint-Niklaas (B) mee met de het Open-BK-werpvijfkamp. Daar stonden op één dag maar liefst 92 atleten en atletes op de deelnemerslijst. Ik zei ’s morgens nog tegen mijn sportmaat ‘dat wordt gegarandeerd ene late vanavond’. Maar nee hoor! Alle groepen ‘deden’ hun vijf onderdelen makkelijk binnen de vijf uur. Iedere groep had zijn eigen vaste jury! Je leert elkaar op die manier beter kennen en waarderen, heel belangrijk. Geen mannen of vrouwen in donkerblauwe blazers, met die enge groene en rode banden, die met mapjes stevig onder de arm geklemd driftig over het veld lopen en het wedstrijdverloop alleen maar hinderen. Nee, geen onderscheid in jury. Het enige wat meteen opviel was een grote atletiek-deskundigheid. En ze werden terecht door de organisatie ‘in-de-watten-gelegd’. We moesten ons een half uur voor aanvang van het eerste onderdeel melden in de kantine, en konden rechtstreeks doorwandelen naar de slingerkooi. Het begin van een prachtige sportdag, een wedstrijd die liep. Niemand ging meteen naar huis, na afloop een hapje eten onder het genot van ene Leffe. Je kijkt alweer uit naar de volgende werpvijfkamp.

Dat het anders kon, mocht onze oudste deelnemer Jan Smit (84) aan den lijve ondervinden. Hij moest zich afgelopen weekend melden uiterlijk één uur voor de wedstrijd om 9:40 uur. Vervolgens een half uur voor de wedstrijd in de call-room plaats nemen, en onder begeleiding van een official met zijn groep naar het eerste onderdeel. Zie hier zijn tijdschema:

10:40 uur  Kogelslingeren
11:55 uur   Kogelstoten
14:25 uur   Discuswerpen
16:20 uur  Speerwerpen
17:30 uur  Gewichtwerpen

Maar liefst negen uur later was Jan Smit klaar met zijn werpvijfkamp, totaal gesloopt, uitgewoond en gebroken. Dit heeft niets, maar dan ook niets meer met sport te maken. En al zeker niet met onze masteratletiek. Afschuwelijk!! Maar dan moet je ook aangeven hoe het anders kan?? Nou ja, we hebben dat al meerdere keren uit proberen te leggen aan ‘verantwoordelijken’ van de Atletiekunie. Maar ik heb  dat opgegeven! Laat ze nu maar eens gewoon gaan kijken met een afvaardiging in Sint-Niklaas. Maar een dergelijk programma en tijdschema als in Zutphen zou NOOIT geaccepteerd mogen worden. Vijftien keer werpen in negen uur, reken de wachttijd eens uit.

Ik loop met mijn groep M60-M65 naar de slingerkooi, keurig geëscorteerd door een officiële official. Mijn Marijke loopt verwachtingsvol achter ons aan met haar stoeltje en camera. Zo’n zeven juryleden met felgekleurde gele hesjes staan om de kooi gedrapeerd op ons te wachten.

‘Waarom zoveel jury, drie is toch genoeg?’, vraag ik.
‘Die moeten oefenen voor het grote EK in Amsterdam’, krijg ik te horen. Marijke installeert zich, zoals ze dat al tientallen jaren doet, zo’n 20 meter achter de kooi, met de fotocamera paraat. Daar komt zo’n blauw-geblazerde blaaskaak op haar af:
‘Hup hup, van het veld af, toeschouwers aan de buitenkant van de atletiekbaan’. Maar mijn Marijke laat zich niet zo 1-2-3 afschepen, toch zie ik haar even later met hangende pootjes haar stoeltje wegslepen. De wedstrijd is voor haar al verpest. Wij werpen in, en ik doe de eerste poging. Ik loop de kooi uit en word vrij lomp door zo’n geel hesje gecommandeerd:
‘Je startnummer moet helemaal zichtbaar zijn, en niet omgevouwen’. Ik antwoord geïrriteerd:
‘Ik heb alleen de hoekjes omgevouwen, meneer, want ik moet er twee dagen mee doen. En u kunt toch zien dat ik startnummer 50 heb?’.
‘Nee, helemaal uitklappen’, en hij keert zich van me af.
‘Potvernondedju, wat een ontzettende lompe eikel is dat’, laat ik me ontvallen. Dat toontje, dat gebiedende, dat deelnemers vernietigend met ‘je’ aanspreken. De toon is gezet, die zijn niet van plan ons een gezellige wedstrijd te bezorgen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Kogelslingeren is klaar. Na een pauze van een uur worden we weer geëscorteerd naar de kogelring. Daar zitten weer zeven andere juryleden met gele hesjes te wachten. De wedstrijd begint. Jan van Hooft veegt de ring keurig schoon, zoals hij dat altijd doet. Zeven gele kuikentjes in gele hesjes kijken verbaasd toe. ‘Mag dat wel volgens de reglementen’, hoor ik ze denken. Een van de zeven staat op, en loopt met zijn smerige zandpoten in de ring en zet plomp een grote oranje pilon midden in de ring. De eerste deelnemer kan zijn eerste poging gaan ondernemen. Dat gele kuiken loopt weer met zijn zandpoten de ring in, en pakt de pilon weg en zet hem aan de kant.

‘Waarom loopt die man met zijn poten in die ring, hij is net schoongeveegd, hij kan dat ding toch ook vanaf de rand plaatsen?’, vraagt een van de deelnemers aan mij.
De eerste deelnemer veegt keurig zijn sportschoenen voordat hij de ring instapt en doet zijn poging. Dat gele uilskuiken loopt weer de ring in, en zet de pilon in het midden van de ring. Er wordt gemeten, een ander uilskuiken zet de afstand op het scorebord en draait dat rond. Dan haalt hij die afstand weer weg en zet het volgende startnummer erop. Dit is het teken voor dat eerste uilskuiken om de ring weer te bevuilen en zijn pilon weg te halen. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Naast ons is een groep dames aan het kogelslingeren. We zien even later een van de deelneemsters geëscorteerd door een official van het veld lopen.
‘Wat krijgen we nou, moet die naar de dopingcontrole?’, vraagt iemand.
‘Nee, ze moet plassen, maar dat moet blijkbaar onder begeleiding!’. Nog geen tien minuten later moet blijkbaar alweer iemand van de dames plassen.
‘Potverdomme, wat een onzin. Kom op, we zeggen met z’n allen dat we ook moeten plassen’, zegt een van onze groep. Uiteraard is dit een geweldig idee, hadden we moeten doen. Maar zoals dat bij een groep atleten hoort, geeft niemand daar een vervolg aan. Hij geeft het echter niet op en loopt naar zo’n blauw-geblazerde toe, die absoluut niets anders te doen heeft dan zijn mapje stevig onder de arm te klemmen. Ik hoor het gesprek aan:
‘Waarom moet er een official mee als iemand moet plassen?’.
‘Dat is zo afgesproken in het kader van het anti-doping beleid!’.
‘Wablief, doping wat . . ?’.
‘Ja, we moeten in de gaten houden wat er gebeurt met atleten die van het veld gaan!’.
‘Potverdomme je tikt niet goed, denk eens na? We hebben zojuist met de hele kluit een uur in de kantine gezeten. Geen official gezien, en we zaten ongegeneerd met z’n allen te snuiven, te spuiten en te slikken . . . ‘.
Maar de blauw-geblazerde draait zich om en loopt naar een veiliger en rustiger oord, waar niemand hem stoort. Om verder te gaan met totaal geen bijdrage te leveren aan het goede verloop van onze wedstrijd. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Ik zie een vader met zijn dochtertje het veld op lopen. Het dochtertje draagt een lange lichtblonde vlecht, een lichtgrijze legging en bloemetjes truitje. Het is een zéér opvallende verschijning en dartelt lustig tussen kogelring en slingerkooi, zoals jonge meisjes dat plegen te doen. Niemand zegt er iets van, zelfs niet als ze met haar handjes levensgevaarlijk in de touwen van de slingerkooi gaat hangen. Ik kijk met open mond van verbazing naar de rand van het veld, waar mijn ‘verbannen’ Marijke met maximale zoom probeert foto’s te maken. Zij mag niet. Ik mis opeens die andere vrouwen, die ons normaal begeleiden. Mijn speurende blik ontwaart heel ver een bijna lege speciaal gebouwde tribune! Op de onderste rij helemaal rechts zit Lei Holthuijsen. Een stukje verder Mai, Wiedia, Lenie en Tina. Veel meer zal er die dag gebruik worden gemaakt van die grote verlaten tribune. Extra en speciaal opgezet voor het NK-masters werpen. Zo ver mogelijk van alle werpplekken af. Zo ver mogelijk af van daar waar het interessant is om te zijn. Bij hun eigen mannen en vrouwen, om hen aan te moedigen of zomaar voor de gezelligheid. Wie heeft dit bedacht? Welke idioot denkt dat dit ook maar een spoortje van een positieve bijdrage kan hebben. Waarom geen leeuwenkooi met stalen tralies en een stevig slot erop? Ongetwijfeld bedacht door iemand die geen affiniteit heeft met atletiek. Vast en zeker door iemand met het inlevingsvermogen van een loden deur. Pure verspilling, pure afbraak van alles wat een gezellig kampioenschap behoort te zijn.

Na de volgende lange wachttijd met de volgende kop koffie mogen we ons met de stijf geworden ledematen richting discuskooi begeven. Weer zeven andere, maar ook geel gekleurde uilskuikentjes omringen de kooi. We mogen inwerpen. Er staat een man in het veld. De discus zeilt in zijn richting. Blijkbaar en overduidelijk heeft de man dat nog nooit gedaan. Want hij loopt in de richting van de inslaande discus, in plaats van weg te lopen. De werper schrikt zich het laplazerus! Een paar pogingen verder gebeurt hetzelfde. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in. De geschrokken werper loopt het veld in en gebaart druk in de richting van het domme uilskuiken. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

Jan van Hooft stapt in de ring. Iedereen kijkt, want Jan is een geweldige discuswerper. Tevreden stapt hij na zijn geslaagde poging uit de ring. Het gele hesje naast de kooi geeft de witte vlag. Het domme uilskuiken in het veld staat op de plek van de discus-inslag. De elektronische afstandsmeter zegt: ‘vier-drie-negen-nul’.
‘Mooie worp om te beginnen Jan, 43 meter negentig’, zeg ik.
‘ONGELDIG’, klinkt het vanonder de gele baldakijn waar een paar van die gele hesjes hun onduidelijke opdracht zitten uit te voeren.
‘Hoezo ongeldig’, roepen Jan en ik gelijktijdig.
‘ONGELDIG’, klinkt het vastberaden vanonder de gele baldakijn.
Er ontstaat een onduidelijke maar zeer geagiteerde discussie tussen de kuikentjes onder het niet meer zo Roomse gele baldakijntje. Niemand weet meer wat te doen. Twee blauw-geblazerde niksnutten met mapjes onder hun armen staan erbij. Ze zien niets en grijpen niet in.
‘De laatste meting was vier-drie-negen-nul’, zegt de man van de elektronische afstandsmeter op rustige toon. En zo heeft hij een correcte worp, na een onbegrijpelijke ongeldige omweg, alsnog geldig verklaard. Ik zie al hoe dat straks in Amsterdam gaat, ik zal er scherp op letten.

We worden weer begeleid naar de kantine voor alweer de volgende lange wachttijd.
‘Iemand koffie’, hoor ik.
‘De koffie komt me bijna de strot uit. Ik wil speerwerpen, ik wil gewichtwerpen. Laat er snel een einde komen aan dit theaterdrama . . ‘, antwoordt iemand.
‘Waarom gebeurt er nu eigenlijk niks op het veld’, mompelt de volgende. Ik voel me onpasselijk en machteloos worden tegelijk. Ik moet naar buiten en zoek een plekje om tot bezinning te komen.

Eindelijk mogen we gaan speerwerpen. Verrekt, mijn speer is er niet bij.
‘Waar is mijn speer’, vraag ik in bijna blinde paniek aan een geel hesje.
‘Weet jij of alle speren zijn opgehaald’, vraagt het ene gele hesje aan het andere gele hesje.
‘Nee’, en ze laten mij in tergende onzekerheid in mijn wedstrijdhemdje staan.
‘Ze hadden er eentje afgekeurd omdat er tape om zat, heb ik gehoord’, zegt Han van Dijk.
Ik kijk totaal verslagen naar mijn spikes. Die heb ik zojuist keurig vastgestrikt. Ik kijk naar het materialenhok. Het ligt heel ver weg en dan moet ik ook nog eens met mijn spikes over de trottoirtegels.
‘Waarom zeggen ze dat godverdomme niet eerder, dan had ik die rot tape, waar mijn speer al negen jaar niet voor is afgekeurd, eraf kunnen halen. Wat een stelletje hersenloze onbenullen’.
Mijn wedstrijd is totaal naar de klote. Ik prik drie keer met een ander zijn speer volkomen ongemotiveerd in het gras. Daar tussen door zie ik dat de man in het veld geen rode en witte vlag hanteert, maar simpelweg zijn armen kruist als hij vindt dat de worp ongeldig is. Wij constateren overigens dat de beoordeling geldig-ongeldig meer op willekeur dan op kennis berust.

Ze gaan ook nog eens aan de andere kant van het veld discuswerpen. Ze posteren een extra man zonder geel hesje, maar wel met een fluit én een gele én een witte vlag in het veld.
‘Hedde gij dat ooit al eens eerder gezien’, vraagt mijn sportmaat. Ik heb totaal geen zin in een antwoord en zwijg, dus hij gaat door:
‘Die moet toch een witte en een rode vlag hebben. Trouwens, op het einde van de werpsector hoort toch ook een rode vlag in de grond?’. Maar ik zit er compleet helemaal doorheen. Ik denk, als ze nu eens gekeken hadden bij beide groepen naar de verste werpers op speer en discus. Dan hadden ze geconstateerd dat zich geen enkel probleem kon voordoen op het middenterrein. Nee, daar denken ze niet aan. Zelfs de onontbeerlijke sectorbogen ontbreken, die het voor de jury makkelijker en ons als deelnemers veel duidelijker maken. Of span gewoon een rood-wit lint in het midden van de twee sectoren. Nee, ik voel me een volkomen slaafse getuige van de teloorgang van de Nederlandse atletiek. Ik kan wel huilen van ellende.

Als een zombie onderga ik de laatste wachtbeurt in de kantine. Ik slobber een bak soep weg, en steek de laatste banaan in mijn nek. We slepen ons naar het gewichtwerpen, van mij mogen ze meteen beginnen. Ik werp toch maar een keertje in. Zoals altijd kijk ik om in het veld of de complete werpsector vrij is van alle menselijke sporen. Dat is zo, dus ik draai een keer en gooi de 9,08 kilo het veld in. De schrik slaat me om het hart, ik geef een angstaanjagende gil. Verplaatst een van die blauwe blazers het 10-meter-bordje een onbenullig klein stukje, terwijl mijn kogel boven zijn hoofd zeilt. Iemand die ooit aan gewichtwerpen heeft gedaan, weet hoe dat voelt. Maar ik ben totaal murw geslagen door die hele muppet-show en loop naar die bebrilde idioot met zijn blauwe blazertje en zeg rustig:
‘Wil je dat noooit meer doen . . .’. Maar blijkbaar moet hij zijn blauwe-blazer-eer redden. En denkt zijn gezag te kunnen redden door zich tussen de talrijke kuikentjes te verbergen. Maar ik loop achter hem aan:
‘Je luistert niet, ik schrok me kapot man! Besef je wel wat je deed? Wil je dat potverdomme nooit maar dan ook nooit meer doen?’. Er volgt niets, zelfs geen excuus!

Een geel hesje loopt op ons toe: ‘We gaan beginnen . . .’. Hij passeert daarbij Dirk-Jan, die al even klaarstond. Het volgende gele hesje loopt even later op ons toe: ‘We gaan beginnen . .’. Weer even later komt het volgende gele hesje: ‘We gaan beginnen, ik noem nog even de volgorde. We beginnen met nummer 41 . . . . .’. Ongelooflijk! Natuurlijk kennen we de volgorde, die is niet veranderd sinds vanmorgen 9:00 uur toen we ons voor het eerst moesten melden. Maar ja, dat weten die steeds weer andere gele hesjes weer niet. Dirk-Jan wacht geduldig af tot hij het commando ‘ring-vrij’ krijgt.

’s Nachts lig ik in bed naar het plafond te staren om de dag met mezelf te evalueren. Ik was vandaag getuige van een heuse creepshow. Verschillende groepjes, gekleed in gele hesjes, deden een complete zinloze oefening in jureren. Ze waren vooral met zichzelf bezig en met té veel onduidelijke en voor mij absoluut onherkenbare regeltjes. Wij vormden de totaal onbelangrijke en soms onwillige figuranten, waarop zij hun onbegrijpelijke talloze regeltjes konden botvieren. Ik voelde me acteur en slachtoffer van een spooky theaterstuk. Hoe ontneem je oudere atleten elke motivatie en elk plezier in een atletiekwedstrijd. Ik vraag me ineens af ‘Wat zal die technisch gedelegeerde aan zijn vrouw vertellen als hij thuis komt?’. Diezelfde man die niet eens wist dat Jan Smit de eerste werpvijfkamp in Nederland heeft georganiseerd. Jan moest daarvoor wel eerst uit eigen zak het eerste set werpgewichten uit het buitenland halen.

Je weet wel, die Jan Smit, die een spontane hulde onderging na de wedstrijd. Waarbij een deelneemster een bosje zelf geplukte madeliefjes overhandigde voor de allerliefste werpvijfkamper. Waarbij iedereen nog even was gebleven en voor hem klapte, wat was hij blij met ons bosje bloemen en onze fles wijn. Hij mocht immers geen medaille, we mochten zelfs niet even de microfoon gebruiken, we mochten vandaag eigenlijk niets.

Ik ga slapen, want het leven gaat tenslotte gewoon door. Ons werpers-weekend  NK-masters is verworden tot een trainingsstage voor gele hesjes, tot een thuiswedstrijdje van de Atletiekunie om zo min mogelijk medailles te hoeven uitreiken. Een onnozele hals een zodanig onmogelijk tijdschema in elkaar laten frommelen, zodat straks geen enkele club meer een NK wil organiseren en dat werpers snakken naar hun ‘eigen’ open NK.

Tot slot mijn welgemeende excuses aan de gele hesjes, de kuikentjes en de uilskuikens. Maar hoe had ik jullie anders moeten noemen, zeg het me! Ik roep jullie op, laat je niet als uilskuikens wegzetten. Werp jullie gele trainingshesjes af. Keer terug naar de basis van onze atletiek. Lees de reglementen van de IAAF, wees streng en rechtvaardig en besluit bij twijfel in het voordeel van de atleet.

In de gehorige kamer naast ons in het hotel zingt iemand een laatste lied:
‘We hebben un klupke opgerich
Veur minse met un lillik gezich
Daar heurde gij beij
Daar heurde gij beij’

En met een glimlach val ik in slaap.
Want samen met ons eigen klupke was het toch weer beregezellig.

woensdag 13 april 2016

Mystiek


We staan met onze camper in Varaignes, het noordelijkste puntje van de Dordogne. Een geweldig mooie omgeving, in een klein vakantieparkje. We helpen vrienden bij het bouwen van een nieuwe bar, naar het voorbeeld van een oude oorspronkelijke tabaksloods.
Ik stap uit de camper, het is ’s morgens vroeg acht uur, de nevel hangt mystiek boven het meer langs ons. Nog een beetje slaapdronken van de vele ‘Picon Bières’ van gisteravond sta ik verdwaasd voor me uit te kijken. Achter onze camper hoor ik Fleur, de prachtige lichtbruine merrie van de buren. Ze weet het als we wakker zijn en meldt zich dan met wat proestgeluiden. Marijke heeft het ook gehoord en reikt me brood aan.
‘Bonjour Fleur, lekker geslapen?’, begin ik en Fleur schudt haar prachtige dauw vochtige manen. Ze geniet zichtbaar en hoorbaar van de schijven stokbrood. Ze stoot met haar mooie kop tegen mijn borst. Is dat als dank bedoeld, of wil ze meer brood hebben? Ik streel haar zachte neus en fluister wat lieve onbenullige woorden in haar oren. Zij likt zorgvuldig mijn hand met haar ruwe tong, wrijft met haar neus langs mijn houthakkersvest en proest me in het gezicht. Na dit intieme moment realiseer ik me ineens dat ik naar de bakker moet.
Dat betekent een kilometer lang vals plat omhoog naar de historische dorpskern. Het dorp slaapt nog, de lichtblauwe luiken zijn nog allemaal dicht. De benen willen nog niet zo goed, en de laaghangende mist omfloerst de oude gebouwen. Ik volg licht voorover gebogen de geur van vers gebakken brood. We worden al wat ouder, opa. Hèhè, eindelijk stap ik de kleine bakkerswinkel binnen.
‘Ting-ting’, zegt het belletje vriendelijk boven de deur als ik die openmaak.
‘Bonjour monsieur’, zegt de jongere zus van het bakkersvrouwtje.
‘Goedemorgen juffrouw’, zeg ik in mijn beste Frans, ‘we hadden een moisson besteld’. Dat is een heerlijk maïsbrood, ook Fleur vindt dat wel lekker.
‘De bakker heeft het vergeten te bakken’, zegt de jongedame.
‘Vergeten . . . ’, zeg ik, ‘hoe is dat mogelijk? Zo groot is Varaignes toch ook weer niet, en zo oud is de bakker nog lang niet. Dat gebeurt mij nog niet met mijn 68 jaar’.
‘Oui monsieur, pardon monsieur’, en de jongedame kijkt me wat sullig aan, zij kan er immers ook niets aan doen.
‘Dan doe maar een pain complet en een baguette’, vervolg ik. Ze grist de twee broden uit het rek achter haar en draait ze allebei in een minuscuul papiertje en ik tover alvast de vereiste twee euro 50 uit de portemonnee.
‘Drie euro’, zegt de jongedame en lacht me vriendelijk toe.
‘Nee, twee euro 50 . . . ‘, vervolg ik.
‘Drie euro’, en haar blik wordt ineens ernstig streng.
‘Twee euro 50 . . . ‘. De jongedame pakt resoluut het rekenmachientje en telt de 1,55 en 0,95 bij elkaar op.
‘Drie euro’, vervolgt ze, en laat me trots het rekenvenstertje zien. Ik ga aan mezelf twijfelen. Ik draai me om en staar naar buiten, waar de laaghangende mist traag voorbij trekt. ‘Het zal toch niet?’. Is dit het moment dat de afbraak van mijn grijze hersencellen dat kritieke punt hebben overschreden? ‘Kan ik vanaf nu niet meer rekenen? Ga ik vanaf nu in mezelf praten? Moet mijn omgeving vanaf nu diezelfde nonsens verhalen tachtig keer achter elkaar aanhoren?’. Ik kijk naar de afwachtende jongedame en vraag beleefd om de rekenmachine. Ik schakel de afronding naar hele getallen uit en tik, duidelijk voor haar zichtbaar, de 1,55 en 0,95 in.
‘2,50’, verschijnt op het venstertje en ik lees compleet overbodig ‘twee euro vijftig’ hardop voor.
‘Drie euro?’, twijfelt de jongedame. Intussen ben ik fysiek klaarwakker en psychisch weer vlijmscherp. Ik kijk haar strak aan en als nieuwe zelf geïnstalleerde rekenleraar van Varaignes leg ik haar de vraag voor:
‘Hoeveel is anderhalf plus één euro?’.
‘Twee euro vijftig’, antwoordt zij. Ik overhandig haar de inmiddels opgewarmde muntstukken en loop de deur uit. En met ‘Bonne journée mademoiselle. Au revoir’, neem ik heel vriendelijk afscheid van haar.
‘Ting-ting’, zegt de deur. Buiten is de mist alweer een beetje opgetrokken. Even twijfel ik nog van ‘had ik haar maar gewoon die drie euro gegeven, het ging maar om vijftig cent’. Maar nee, je moet ten allen tijde alert blijven. En we hebben met de kleinkinderen niet voor niks altijd rekensommetjes gedaan. Hoofdrekenen is heel belangrijk en een reëel gevoel voor getallen ontwikkelen kan van levensbelang zijn. Onze oudste kleinzoon had dan ook niet zomaar een tien voor de rekentoets, wat waren we trots!
Ik wandel het pittoreske dorp uit, het doorbrekende zonnetje verjaagt de laatste flarden mist. Bergaf lopen gaat een stuk makkelijker, de laatste hersenspinsels verdwijnen ook definitief uit mijn gedachte. In de verte ontwaar ik onze camper tussen de prachtig bloeiende appelbomen. Stel ik me dat voor? Of ruik ik al de verse koffie van Marijke?
Een geruststellend gevoel maakt plaats voor die mystieke mist. Die twijfel over opkomende vergeetachtigheid maakt plaats voor intens geluk. Dit wordt zeker weer een hele mooie dag.

vrijdag 1 januari 2016

Slingeren zonder kogel?

Na de eerste werptraining in het nieuwe jaar heb ik m’n traditionele vaste afspraak met mijn leermeester. Het is goed om af en toe aan zelfreflectie te doen, probeer het maar, ga ook eens voor die spiegel zitten. Mijn leermeester is zo’n heldere spiegel die verstandige dingen uitkraamt. Hij zegt dat hij ooit psychologie heeft gedoceerd, maar vult tegenwoordig slechts zijn dagen met het verzetten van bergen. 

We begroeten elkaar met een stevige knuffel, zijn baard kriebelt in mijn hals en een doorleefde stem fluistert warm in m’n oor: ‘De man die bergen verzet, begint met het wegdragen van kleine steentjes. Het fijne van het verleden is, dat het voorbij is. Elke minuut dat je je druk maakt om je verleden, gaat af van je toekomst.’ Beter kun je het jaar niet beginnen.

Ik begin met een stukje reflectie: ’Meester weet U nog, vorig jaar hebt u me nog meegegeven: Continu werken aan verbetering is de ijzeren wet in het leven van een werper. Als je in de put zit, moet je vooral niet verder graven. Want een mens die in een poging om consistent te zijn probeert zijn gelijk te behouden drijft zichzelf in een onjuiste positie’.

‘Tuttuttut hoho, toe maar . . .’, de meester gaat rustig zitten op de grond, trekt zijn grijze mantel over z’n knieën en kijkt dwars door me heen: ‘Je bent meester van de woorden die je niet hebt uitgesproken maar een slaaf van de woorden die je je wel hebt laten ontvallen. Je moet namelijk voor ogen houden dat niets qua voorbereiding moeilijker, qua succes twijfelachtiger en qua uitwerking gevaarlijker is dan zichzelf opwerpen als iemand die continue verbetering wil doorvoeren. Zij die age-grading naar hun hand zetten en medaillelimieten opschroeven naar ongekende hoogtes degraderen zichzelf tot vals optimisme. Zij creëren hiermee vroeger of later ontgoocheling, woede en wanhoop’.

Echt, we hebben er nog geen woord over gewisseld en zou die nu al weten wat zich afgelopen jaar heeft afgespeeld, ik weet niet waar hij het vandaan haalt? Ik waag een poging ook iets filosofisch terug te zeggen: ‘Van nature zijn alle atleten broeders, echter door alleen maar rondjes te willen lopen verwordt atletiek tot een recreatieve draaikolk die alles meedogenloos opslorpt. Wie tachtigjarigen verwart met veertigjarigen, is ziende blind. Wie het verschil tussen kogelslingeren en kogelstoten niet kent, kent geen van beiden. Atletiek zonder oudere werpers is net zoiets als in het donker tegen Dafne knipogen. Alles heeft zijn schoonheid, maar niet iedereen ziet haar’.

De meester slaat zijn blik neer, zijn grijze haren vallen als rafelige gordijntjes op zijn mantel. Het wordt akelig stil, iets waar ik niet zo goed tegen kan. Gedachten flitsen door m’n hoofd en ongeduldig kraai ik verder: ‘Een goed atleet werpt eerst heel ver alvorens te spreken, en spreekt daarna in overeenstemming met zijn afstanden. In een club met té hoge verwachtingen is slecht presteren iets om je over te schamen. In een recreatieve club is té goed presteren iets om je voor te schamen. Wie de oudere atleten zand in de ogen strooit, zal storm oogsten’.

Mijn meester verroert geen vin, zou hij me nu negeren, nee hoor, hij analyseert me. Alleen duurt dat bij hem altijd zo verrekte lang. Zijn schouders bewegen, hij haalt gecontroleerd adem, komt er nu wat? Ja hoor, hij fluistert rustig en gedragen: ‘Eerst negeren ze je, dan lachen ze om je, dan vechten ze tegen je en dan blijkt dat je van ze gewonnen hebt . . . ‘, om vervolgens weer in stilzwijgen te vervallen.

Als ik bijna dat wegdragen van die berg met steentjes spuugzat ben, richt hij zich op en kijkt me vriendelijk aan: ‘Wie glimlacht in plaats van tekeer gaat, is altijd de sterkste. De mens heeft twee oren en één mond om twee keer zoveel te luisteren als te praten. Het is aardig om belangrijk te zijn, het is belangrijker om aardig te zijn. Stap één in het oplossen van een probleem is altijd het simpelweg erkennen dat je een probleem hebt. Maar als je enige trainingsbenodigdheden een paar trimschoentjes zijn, ziet elk probleem eruit als een werpkooi. Mensen struikelen niet over bergen, alleen over gaten in het gras. Het is de tegenwind die de discus doet stijgen, en de slingerkogel die de wind laat fluiten. Lachen kost geen stroom en geeft minstens zoveel energie’.

Wat kan een oude man innemend zijn als hij glimlacht en daarbij ook nog eens verstandige dingen zegt. Ik schuif wat dichter bij mijn leermeester, we doen een high-five en mijn levensles 2016 begint. Maar het is zo verdomde moeilijk om mijn leermeester te volgen, ik raak er soms wel behoorlijk door verward. Zo’n verwarring die ook ontstaat als je na de zoveelste mislukte poging gelijktijdig van John, Michel, Klaus, Frans, Wim, Jan, Henk en Erwin te horen krijgt wat je allemaal fout gedaan hebt. Mijn meester heeft echter geen tijd voor mijn overpeinzingen en vervolgt: ‘Vriendelijkheid in woorden schept vertrouwen, vriendelijkheid in denken schept diepzinnigheid, vriendelijkheid in geven schept liefde, praten zonder denken is als slingeren zonder kogel’.

‘Een nederlaag is vaak een tijdelijke toestand, pas als je opgeeft wordt hij permanent. Wie een fout begaat en deze niet herstelt, begaat er nog een. Leer van andermans fouten, want het leven is te kort om ze allemaal zelf te maken. Het kleinste gebaar is meer waard dan de beste bedoelingen.’

Soms tollen zijn wijsheden door m’n hoofd, het is weliswaar niet netjes, maar ik moet hem dan even onderbreken: ‘Ja maar meester, ze luisteren niet naar me, ik krijg geen antwoord of hun computer doet ’t niet.’ Mijn grijze wijze spiegel vertoont weer die innemende glimlach, en plaagt mij weer met dat lange wachten: ‘De meeste haperingen van die zogenaamde computer zitten simpelweg tussen het toetsenbord en de stoel, die ervoor staat! Discussiëren is kennis uitwisselen, ruziemaken is onwetendheid uitwisselen. Een onenigheid leidt meestal tot een verhit gesprek, waarbij twee mensen tegen elkaar praten en naar zichzelf luisteren. Trek het je niet aan als iemand je gemeen noemt, trek het je aan als je gemeen bent. Wie zijn privileges belangrijker vindt dan zijn doelstellingen zal ze vroeg of laat allebei verliezen. Twee halve waarheden maken een hele leugen en diplomatie is de kunst om ‘brave hond’ te zeggen, totdat je een stok gevonden hebt.’

‘Nou nou meester, als er stokken aan te pas komen, daar ben ik te oud voor, dan kan ik beter stoppen met atletiek?’

Mijn leermeester stelt me gerust: ‘We stoppen niet met atletiek omdat we oud worden, we worden oud als we stoppen met atletiek. Onze grootste roem ligt er niet in dat wij nooit geblesseerd raken, maar dat we iedere keer weer opstaan. Het is goed openhartig naar anderen te zijn, maar met eerlijkheid moet je voorzichtig zijn, en als het mogelijk is moet je respectvolle en aardige woorden gebruiken. Een wijs man zoekt het in zichzelf, de dwaas zoekt het in anderen.’

‘Ja meester, maar wat moet ik daarmee. We hebben te maken met storend eigenbelang, het oudere atleetje pesten en gewoon niets doen is dan geen . . .’.

Mijn leermeester laat me niet uitpraten: ‘Eigenbelang is een prachtig werktuig om je op aangename wijze zand in de ogen te strooien. En niets doen? Als je troebel water met rust laat, wordt het vanzelf helder. Voorkom het moeilijke door het gemakkelijke te doen. Niets doen is ontzettend moeilijk, je weet immers nooit wanneer je klaar bent. Men kan het niveau van beschaving van een club meten aan de manier waarop die club met zijn werpers omgaat. Eerlijke kritiek is moeilijk te verdragen. Vooral als hij komt van een verwante, een vriend, een vijand, een ervaren atleet of een werper. Iemand die het altijd beter denkt te weten maar het nooit beter kan, werpt zich meestal op om zijn eigen trainer te coachen. Wanneer iedereen zijn wil zou richten op het goede, zou er niets slechts meer zijn.’

‘Meester, ik heb het gevoel dat we nu afdwalen, en mijn welgemeende excuses maar uw berg met steentjes verwordt tot een stuifduin. Maar kunt u me wel nog de weg op het werperspad duiden voor 2016’.

Mijn meester staat moeizaam op, het bergen verzetten en de voortschrijdende tijd hebben hem zichtbaar gesloopt maar zeker niet afgestompt. Hij legt zijn handen op m’n schouders en doorgrondt me met die goudeerlijke ondoorgrondelijke blik: ‘Waarheen je ook gaat, ga met heel je hart. Waar een wil is, is een weg en een pad ontstaat alleen maar door er op te lopen. Wie geen vertrouwen in anderen stelt, zal ook nimmer het vertrouwen van anderen winnen. Het is verstandiger een kaars aan te steken dan te klagen over de duisternis. Maak je een planning voor één jaar, dan plant je graan, maak je een planning voor tien jaar, dan plant je bomen, maak je een planning voor het leven, dan plant je jonge talenten in een werpkooi . . . .’.

‘Dank U wel meester’, en met zijn laatste woorden verdween zijn spiegelbeeld en stond ik er weer alleen voor.

maandag 23 november 2015

Maandagmorgen

Ik geloof niet zo in dramatische maandag-morgens of ongeluk-brengende vrijdagen de dertiende. Maar op latere leeftijd ga je toch wel eens twijfelen aan die dingen. Lang geleden hoorde je wel eens ‘maandagmorgens zijn net als mannen, ze komen te snel’. Maar ja, voor gepensioneerden maakt dat niet meer uit of het maandag, woensdag of wat-dan-ook is. Ze lijken allemaal hetzelfde, net als de buurvrouw die op de koffie komt, ze komen en gaan. Toen we nog werkten vond iedereen die maandagmorgen verschrikkelijk, ik niet! Als je auto het niet deed kwam de dooddoener ‘Die zal wel op maandagmorgen zijn gemaakt’. Ik dacht dan ‘nou en . . ‘.

Maar vanmorgen bij de koffie na die vierde tegenvaller vroeg ik toch maar even aan mijn echtgenote: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’. Ja, zover is het al, ook op mijn korte geheugen kan ik al niet meer rekenen. Zo weet ik normaal ook precies wat ik ’s nachts gedroomd heb, maar vanmorgen wist ik het absoluut niet meer.

Gisteravond na het schaatsen gingen we naar bed. ‘God, wat ziet het er hier verschrikkelijk uit, morgenvroeg moet er eindelijk weer eens gezogen worden’, verzuchtte mijn liefste. Ik kreeg een zoen, ze verborg zich in het dekbed en mompelde slaapdronken ‘slaap lekker schat’. Nu kan ze al een maandje slecht uit de voeten, want ze heeft aan haar rechterenkel een ‘gedegenereerd sprongbeen’. Dus ik besloot maar niet tegen te spreken. Het is immers nooit smerig bij ons. Zelfs stof lijkt in ons huis te lijden aan hechtingsvrees. Bij een weekje overslaan raakt de stofzuiger echt niet verstopt. Ik zei ‘welterusten’ en nam toch maar vast de planning voor morgenvroeg door. Eerst zorgen dat ik als eerste wakker ben, naar beneden thee zetten, de koffie alvast klaarzetten, samen ontbijten, dan het huis door met de stofzuiger, koffie drinken, douchen, eten koken en dan kan ik eindelijk weer mijn ding doen achter de computer. Al gauw val ik in slaap en droom iets waarvan ik vanmorgen absoluut niet meer wist waarover. Ook niet belangrijk, want mijn dromen zijn altijd héél gewoontjes. Over mijn werk waar ik al tien jaar niet meer naartoe hoef. Of over geweldige sportprestaties waarover je alleen nog maar kunt dromen. Nooit eens over dat miljoen dat ik nog altijd hoop te winnen. Of over die blonde stoot die passioneel alle denkbare lichaamssappen aan me onttrekt.

imageMet mijn blauwe ochtendjas over mijn maandagmorgen-grijze pyjama loop ik slaapdronken de trap af. Als in een roes gaat het knopje om van het theewater, trek ik de rolluiken op en de radio gaat op ‘Nostalgia’. Nu even wachten tot het water kookt. Oh ja, maar gelijk het koffie-apparaat vullen. Ik grijp bedachtzaam het koffieblik uit het keukenkastje. ‘Potverdomme’, koffie moet worden bijgevuld. Nieuw pak koffie voorzichtig met de schaar opengemaakt, en nog voorzichtiger de gemalen koffie in het smalle hoge ronde blik gemikt. Hmmm, dat ruikt lekker. Ik zoek het donkerbruine maatschepje, want er moeten nu twee volle scheppen in de filter. ‘Potnondedju’, heb ik, ontzettende eikel, dat maatschepje vergeten eruit te halen. Ligt dat nu onder een pond vers gemalen koffie begraven op de bodem van dat ellendige blik. Nou, dat heb ik weer. Als een kist op maandagmorgen geoogste wortelen kijk ik naar dat tot de rand gevulde blik en bedenk hoe dat klote schepje zonder te morsen omhooggewerkt moet worden. Een vork, en wat afdekken met de handpalm, en met wat wurmen komt het schepje boven koffie. Ik weet niet hoe het komt, maar ik moet ineens denken aan mijn kijkoperatie aan m’n knie.

Na het ontbijt haast ik snel naar boven, waar de stofzuiger al wacht in de zolderkast. De badjas kan uit, want er moet nu gewerkt worden. Elke vierkante centimeter van onze twee verdiepingen tellend huisje vereist een grondige zuigbeurt. Een beetje te gretig grijp ik de zuigslang achter uit de stofzuiger. Een keurig plastic klemmetje zorgde ervoor dat de stofzuigerstang vast achter de stofzuiger in dat klemmetje gemonteerd kon worden. ‘Zorgde’, want een zachte maar felle ‘knikkk . . ‘ verraadt dat ik met m’n lompe kracht het klemmetje gemold heb.  ‘Potverdepotnondedju . . .’. imageMaar laat ik nu niet bij de stofzuigerzakken neer gaan zitten, want dat stofzuigen moet toch gebeuren. Het is niet mijn hobby, dus niet zeuren, maar gewoon de klus klaren. Op het eerste kamertje schuif ik de lamellen open voor het raam. Eigenlijk totaal overbodig, want stof zie ik sowieso toch niet, zorgvuldig de hele vloer afwerken kan ook in het donker. ‘Dzoeffff . . . kling klong . . .’. Achter me zie ik een van de lamellen languit gestrekt tegen de verwarming hangen. Nou ja, dat kan er ook wel bij. Met ingehouden woede doorloop ik even in mijn maandagmorgen-grijs alle kamertjes om rustig te worden. Ik voel me als een vaalgrijze ijsbeer die 87 keer zijn prooi misgelopen is. Toch maar weer terug naar de plek des onheils. Die lamel ligt er nog steeds onveranderd. Wat blijkt, die lamellen hangen aan zo’n lullig geperforeerd gaatje. En precies, Jan heeft met zijn lompe lijf tegen een van die sensibele lamelletjes geleund, en dat gaatje kon daar niet tegen. Nu hebben we vorige week de vliering opgeruimd en ik dacht me te herinneren dat daar nog een paar van die reserve-lamellen lagen. Nou daar gaan we dan weer, door de zolderkast die op maandagmorgen heel moeilijk bereikbare vliering opgekropen. Gelukkig, mijn dag kan niet meer kapot, de juiste maat ligt erbij. Even later is het lamellenlegertje op kamer één weer compleet en vervolg ik mijn zuigbeurt.

Het zweet staat me inmiddels al op de rug als ik in moeizaam gebukte houding onder ons twee-bij-twee bed de vloer zorgvuldig ontdoe van onzichtbaar stof. ‘Pokkk . . . ‘, ik zak als een automatisme op de koude harde vloer op mijn altijd pijnlijke artritis-knieën. Ter voorkoming van het doorzakken van het grote bed staan exact in het midden twee stevig gemonteerde steunen. Helaas blijkt één van de twee niet bestand tegen mijn voorzichtige aanraking van de stofzuigermond. De moed zou me in de schoenen zijn gezakt, ware het niet dat ik zelfgebreide maandagmorgen-grijze sokken droeg. Het enige wat ik kan uitbrengen is ‘dat-is-toch-in-Gods-naam-niet-mogelijk’. Maar al snel blijkt dat het toch mogelijk was, en lig ik met bezwete rug in een onmogelijke positie die steun te herbevestigen.

imageAls ik uiteindelijk aan de benedenverdieping begin, vraagt mijn allerliefste: ‘Waar was toch je zolang?’. ‘Goed werk vraagt nu eenmaal veel aandacht’, besloot ik maar even te liegen. Want als ik dat nu allemaal moet gaan uitleggen dan ben ik voorlopig nog niet klaar. ‘Wat deed jij in die zolderkast?, probeerde ze verder. ‘Nou, die heb ik ook maar een goede beurt gegeven’, loog ik verder.

De benedenverdieping zuigen verliep zonder noemenswaardige problemen en naarmate je het laatste stukje nadert krijg je er ook steeds meer zin in. Ik snap niet hoe dat komt. Toen we aan de koffie zaten vroeg ik toch maar even aan Marijke: ‘Welke dag is het eigenlijk?’. ‘Maandag, je hebt gisteren toch getraind, en zojuist nog het hele huis gestofzuigd’.

Ik zette de stofzuiger op tafel om zorgvuldig dat klemmetje weer vast te plakken met contactlijm. ‘Wat is er nu weer gebeurd?’. En onder het genot van twee lekkere bakken koffie heb ik keurig en heel zielig opgebiecht wat me deze morgen allemaal was overkomen. De tranen liepen ons over de wangen van het lachen. ‘Geweldig’, kon Marijke nog net uitbrengen.

En ik dacht, dat moet ik opschrijven.

dinsdag 17 november 2015

Bankencrisis

Soms misdragen zich ouders langs het speelveld, foei toch! Te vaak misdragen zich spelers en speelsters zich op het sportveld, mag niet maar kan gebeuren! Maar helaas komt het ook wel eens voor dat de verantwoordelijken zich misdragen, onverteerbaar! In bijgaande blog geef ik een inkijk hoe mijn grijze hersencellen dat moeizaam verwerken naar pijnlijk lopende volzinnen. Helaas laat gezien mijn leeftijd het korte geheugen me enigszins in de steek en worden feiten door elkaar gehusseld. Diegene die iets herkent en zich eraan stoort, is altijd welkom voor een heilzaam consult. Het kost niets, ik zorg voor de koffie.

Hartstikke leuk, onze kleindochter is bij handbal! Natuurlijk had ik veel liever gehad dat ze op atletiek ging, in de garage staan alvast een paar junioren-speren klaar, en een slingerkogeltje hangt zich te vervelen aan de muur. Maar ja, misschien komt het er nog wel van, je weet maar nooit. Intussen ben ik toch maar weer bij AV Loodzwaar begonnen met werptrainingen voor de jeugd, dus ze kan zo aansluiten, als ze dat wil.

imageMaar handballen is ook een machtige sport, heb ik zelf tot m’n vijftigste actief gedaan bij HV Belabberd. Fijne club, altijd beregezellig gehad, vooral bij de veteranen. Wat hebben we altijd gefeest. Vorig jaar gingen we toch maar eens een paar wedstrijdjes kijken hoe dat ging met onze kleindochter. Nou, opa zat te glimmen op de tribune. Ze was balvast en heeft het spelletje goed door. En nooit zomaar op het doel knallen. Nee, eerst kijken of er iemand nog beter voor staat, een echte teamplayer. Ik zeg nog tegen mijn zoon: ’Leuk, ik herken me in haar. Ik stond altijd midden-opbouw en midden-verdediging’. Na de wedstrijd nog een gesprekje gehad met haar trainer. Die kende ik nog, altijd mee samen gespeeld, een rustige introverte man. Ik zeg tegen hem: ‘Een leuk stel meiden heb je, daar is vast wel wat van te maken’. Hij glimlacht: ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’.

Tijd verstrijkt snel, we waren al lang niet meer wezen kijken. Tot vorige week, de meiden speelden een belangrijke wedstrijd. Onze kleindochter begint op de bank. Na tien minuten blijkt die belangrijke wedstrijd eigenlijk een makkie, ze staan al voor met 7 – 0. Alleen, er wordt niet gewisseld, wat overigens normaal is bij handbal. Eigenlijk een ‘must’ bij jeugd en al helemaal met deze stand. De tegenstanders wisselen wel keurig door, en hun inzet is ondanks de achterstand onverminderd. Maar de vier meiden bij ons op de bank, die zitten nagels te bijten. Waarom, ze staan toch ruim voor, de wedstrijd is gespeeld. Ik weet niet waar ik het vandaan haal, maar waterpolo-trainer Sven-Erik Uri flitst ineens door mijn hoofd. Hij wisselde zijn complete team in een uiterst belangrijke wedstrijd. Ze stonden voor met 4 – 1. Zijn wissels beloonden die ‘move’ met zeven doelpunten op rij! Dat is motiveren, zo smeed je een sterk team. En dan zit ik hier naar een compleet ander niveau te kijken, ook nog eens naar sensibele meiden van 13-14 jaar!!?? Mijn prostaat speelde op, dus ik ging maar even naar de WC, de spanning is uit de wedstrijd maar niet uit mij. Nog net zie ik een lichte overtreding van de tegenstander. Gewoon een lompigheidje, kan gebeuren. Op die leeftijd hebben meiden nog niet altijd de controle over hun te snel groeiende onderdelen. Maar daar vergeet onze trainer zijn introverte inborst en loopt druk tegen die zwarte lijn aan te dribbelen en vraagt heel irritant om een tijdstraf. ‘Wat is er met die aan de hand’, vraag ik me af.

Als ik m’n plaats weer inneem zegt Oma tegen me: ‘Ze zit nog steeds op de bank!’. ‘Och, ze zal er wel in de tweede helft inkomen’. Het is 12 – 1 en de eerste helft gaat de laatste minuut in. ‘Heej, ze moet invallen’. ‘Dat is belachelijk, ze moeten nog 50 seconden, maar ja, dan begint ze waarschijnlijk meteen in de tweede helft’. Nadat ze één keer op en neer heeft gelopen en één keer de bal voortreffelijk heeft mogen doorspelen, fluit de scheidsrechter.

Het hele team verzamelt zich in de hoek van de zaal, en onze trainer begint druk gesticulerend de boel op te fokken. Nu loop ik zelf nog maar pas zo’n kleine zestig jaar rond op sportvelden en in sportzalen. Dus ik zeg tegen Oma wat ik gezegd zou hebben: ‘Nou meiden, het loopt goed. We gaan die dingen die we op training hebben geleerd geconcentreerd uitvoeren. En we gaan goed doorwisselen, dus houd het tempo erin. Iets meer rust in het spel, laat de bal snel het werk doen en hou het achter goed dicht.’ De scheids fluit. Verrekt, hij stuurt de basis weer in het veld. Bij elke verloren bal zwaait hij met zijn armen langs de knieën en schudt boos met zijn hoofd als ware het een Champions-League-finale. ‘Waar maakt die zich druk over . . . ‘, vraagt Oma zich hardop af. Maar ik heb het intussen echt wel gehad. Onze kleindochter inclusief nog twee meiden zitten nog steeds nagelbijtend aan hun bank gekluisterd. Ze kijken naar hun zeven vriendinnen, die echt in mijn ogen niet zoveel beter zijn als de drie ballingen op de strafbank. Ik probeer me in te leven in die hoofdjes. Mijn grenzeloze empathie gaat met me aan de haal en drijft me in een donkere hoek van achterstelling, vernedering, negering, onbegrip en groot intens verdriet. Intussen staan hun vriendinnetjes met 25 – 2 voor en er zijn nog twee minuten te spelen. Onze kleindochter mag invallen als de klok nog 1:50 minuut aangeeft. Oma en ik kunnen deze vernedering niet aan, staan stilzwijgend op en gaan naar huis, we wachten niet op haar om samen wat te drinken. Want als oma en opa weten we hoe ze zich zal voelen, wie zou dat immers niet weten? Dan zitten er straks drie te huilen in een sportkantine. Het moment van opmonteren moeten we nog even uitstellen.

imageBlijkbaar is onze introverte trainer op onverklaarbare wijze geradicaliseerd. Zijn woorden ‘Ja, sie moeten nog viel leren. Maar het gaat om het plezier, dan komt dat alles vanselbst’, galmen pijnlijk door mijn hoofd. ‘Zo ga je niet met mentaal kwetsbare 13-jarige meiden om’, probeert Oma mijn analyse in te leiden. ‘Dit heeft niets, maar dan absoluut niets meer met sport te maken, het zijn potdomme meisjes van 13-14 jaar’, sis ik nogal pissig. ‘Nou ja, ik kan er toch ook niets aan doen’, schrikt Oma. ‘Nee, maar ik probeer al mijn hele leven lang jeugd-atleetjes te motiveren voor mijn sport. Ik geef iedereen altijd gelijkwaardig aanwijzingen, ik maak ze allemaal even belangrijk of ze nou 8 meter stoten of 12 meter. Ik ben niet voor niets al 58 jaar onafgebroken gek van atletiek, en atletiek van mij’. ‘Ja, maar atletiek is geen handbal, dit is een teamsport’, probeert Oma weer. ‘Nou nee, elke sport is een teamsport. Je doet het met elkaar. Sport is het podium waar we leren sociaal met elkaar om te gaan. Wij ouderen moeten aan de jeugd overbrengen hoe je elkaar beter maakt. Als wij al niet in staat zijn om wederzijds respect bij te brengen. Met onze ervaring kunnen we de jeugd stimuleren gezond met je lijf en geest aan de gang te gaan’.

‘Opa, wind je niet op, het is toch maar spel’, probeert Oma me weer rustig te krijgen.

‘Ja maar, we vinden toch allebei dat dit voor minstens drie jonge meiden een misselijk makende vorm van intimidatie is. Ze moesten een vertrouwenspersoon naar die wedstrijdjes laten kijken’, en we vervolgen onze driftige weg naar de auto, en ik realiseer me dat ik zelf vertrouwenspersoon was. ‘Als het een vent was, dan zei hij tegen die drie meiden dat ze niet in zijn team passen. Gewoon die grote broek aantrekken en ze naar huis sturen, dat ze bij hem moeten opkrassen. Dat ze beter hun lidmaatschap bij HV Belabberd kunnen inleveren. Want dit heeft niets meer met sociaal gedrag te maken, totaal niets met teambuilding en is overduidelijk respectloos intimiderend gedrag.’

Thuis gekomen gooi ik met het dichtgooien van de garagedeur de laatste frustratie van me af. Een kleine en een grote slingerkogel kijken me aan, het bosje speren dat slordig op het wandrek ligt, schrikt, en maakt een troostend geluid. Alsof ze me willen zeggen ‘Geduld is een schone kunst, en levenslessen zijn niet altijd prettig’.

Bij de koffie mompel ik nog voor me uit: ‘Hopelijk houdt iemand die klojo nog eens een spiegel voor’.

‘Waar heb je het over Opa . . . . ‘.

zaterdag 7 november 2015

Jehova

jehovaIk zit achter m’n computer te schrijven. Irritant, de bel gaat. Potverdomme wie kan dat weer zijn. Marijke is boven, dus moet ik me losrukken uit mijn zojuist moeizaam geformuleerde eindelijk lopende volzin. De voordeur is nog op slot, inclusief de twee nachtsloten, ook dat nog. Met meer dan tegenzin maak ik de deur open en twee overdreven vriendelijk kijkende mannen staan verwachtingsvol voor de deur.

‘Goedemorgen meneer, mag ik u iets te lezen aanbieden?’. Vier door het woord geblindeerde ogen kijken me aan.

Potnondedju flitst het door mijn hoofd, ‘Jehova’, en mijn korte geheugen is meteen die hele mooie eindelijk lopende volzin kwijt. De adrenaline klokt me naar de keel, maar ik moet netjes blijven.

‘Goedemorgen samen. Nee, ik lees nooit, ik schrijf liever en daar hebben jullie me net bij gestoord’.

‘Zozo, meneer, maar dan moet u toch eerst wat gelezen hebben’. En de oudste van de twee etaleert met twee knokige handen een kleurige folder in mijn richting. Ik voel de irritatie opborrelen. Ik wil die klojo’s te lijf gaan, ik wil die folder kapotscheuren, andere mensen lastig vallen met hun gezeik. Maar ik ga het gesprek aan, had ik natuurlijk niet moeten doen:

Hoezo, om te kunnen schrijven moet je gewoon eerst nadenken. Simpelweg je eigen verstand gebruiken. Gewoon je unieke grijze hersencellen open stellen. Als ik opschrijf wat een ander verzonnen heeft, of oreer wat een ander geschreven heeft, dan noemen ze dat of plagiaat, of godsdienstwaanzin en dat levert alleen maar grote ellende op’.

‘Maar u moet toch eerst de kennis opdoen, voordat u iets kunt opschrijven. En hierin vindt u de echte waarheid’. De man creëert afstand, zet een stap naar achteren en tilt die vale klote folder op. Wat potverdomme, de waarheid!

‘De waarheid voor mij is wat ik om me heen ervaar, daar denk ik goed over na, doe vervolgens verwoede pogingen om dat in mijn brein te ordenen en dat schrijf ik dan van me af. Moesten jullie ook eens proberen. Flikker die rotzooi weg, open je ogen, kijk om je heen en gebruik je eigen hart en ziel als referentiekader’.

‘Tjahaa . . maar dan moet u toch eerst gelezen hebben wat er geschreven staat’, hield de man vol en het foldertje zakt een klein beetje naar beneden. Zijn jongere kompaan knikte, wat een meeloper.

‘Nee, dat moesten we juist niet doen. Kijk naar de ellende in de wereld om je heen. De volgelingen van Allah en God snijden elkaar de kop af, verkrachten elkanders vrouwen en vermoorden weerloze kinderen. Simpelweg omdat ze elkaars waarheid niet accepteren die muurvast met bloed verankerd is in Koran en Bijbel. Nee, vertel mij niet wat ik moet lezen . . . ‘. De kompaan twijfelt plotseling zichtbaar aan zijn geloof ‘uhh . . . daar heeft meneer wel gelijk in . . . ‘.

De oudere man werpt zijn jongere kompaan een ijzige blik toe. ‘Jaaa . . maar dan moet u toch maar eens lezen wat hierin geschreven staat voor zolang u nog de tijd heeft’, hield de oudere man zichzelf staande in zijn lange grijze regenjas. Zijn ogen keken me gebroken aan, ik voel ‘t, het eindspel is begonnen, het foldertje bedekt nu slechts discreet zijn schaamstreek.

‘Je lijkt wel gehersenspoeld, je repeteerwekker loopt af, maar je wordt niet wakker. Je weigert blijkbaar elke dialoog. Ik wens jullie verder een gezegende dag’. Oei dat had ik niet moeten zeggen.

‘Ahaa . . . meneer gelooft dus wel, wil ik u er toch op wijzen dat hier toch de juiste richting staat beschreven’, mompelt hij zonder verdere overtuiging want het foldertje verdwijnt schielings in de vetleren tas.

‘Ja, ik geloof niet alleen, maar ik weet dat je mensen slechts kunt overtuigen door goed te doen! En ik vind dat mensen bekeren met onwrikbare verderfelijke teksten verboden moet worden. Een fijne dag verder en ik hoop dat jullie willen nadenken over dit gesprek. Goedemorgen’. Ik betrap me erop dat ik de voordeur overdreven zacht dicht druk.

Wie waren dat . . . ?’, vroeg Marijke.

Jehova . . . !’, antwoord ik.

Och God . . . ‘, zegt Marijke.

Buiten staan een oudere man en een jongere kompaan tegenover elkaar. De jongere wijst naar ons raam, en spreekt duidelijk geagiteerd met gespreide handen tegen de oudere man. Die staat onwrikbaar kaarsrecht, zijn grijze regenjas strak als hing hij aan een verankerd kleerhangertje. Een vetleren tas onder een arm geklemd. De andere hand priemde met een knokig wijsvingertje in de richting van zijn jongere kompaan. Zijn hoofd schudde vastberaden nee.

Zou ik toch een gelovige aan het denken hebben gezet? God zal het weten, of niet . . .

donderdag 5 november 2015

Kloosterstraat in Blerick, 125 jaar geleden

imageBestevader (Wiel Aerts) schreef in 1951 een column in ‘Ons blad’, het kerkblaadje van Blerick, Hout-Blerick en de Boekend met de titel: ‘De Kloeësterstraot vur sestig jaor truuk’. Overigens zijn veel van deze verhalen in 1997 gebundeld in een prachtig boek ‘Oèt d’n alden tièd’. In alle bescheidenheid en met respect voor Bestevader heb ik zijn mooie tekst aangevuld met foto’s en wat meer (genealogische) detailinformatie, zie hiervoor de verwijzingen. We krijgen zo een (nog) completer beeld hoe de Kloosterstraat (Koestraot) er 125 jaar geleden uitzag en wie er woonden. Maar we laten eerst Bestevader aan het woord:

'n Ald Blièricks tiep, Lueës Nöl, zag ens wie hae in de mesjienefebriek en ièzergeterie van Hille in de Baovestraot kwaam en al det werke en die drökte zoog: ‘Maar! Maar! Wet det heej raspelt en spint; wet det heej aan baord geit.’ As hae det druk gedoons d'n aafgeloupe zoómer in ós Kloeësterstraot hei gezeen, zuuj hae det ouk gezag höbbe. Die niej riolering legge, die door de vergruuëting van Blièrick nuuëdig waas, umdet die alde toch al te ing en verslete waas, die graafmesjiene die de grónk verwerkde, det gehei met die baddings vur de kank van die depe graaf aaf te damme vur die geweldige buùze in te legge, det goof enne mingelmoos van werkvolk en materiaal, zank en stein en gate det me good mós oètkièke det me neet de bein brook, en dao hóng met det werm waer 'n lóchje oèt die kepodde gaas- en rioleringsbuùze det me mei de naas toe mós halde. Maar, zult ge zegge, wae waas Lueës Nöl? Ein van ós veurvadere? Nae, want 't waas ennen alde jónggezel (vreejgezel). Eine van die woeë van Sleevenhièr haet gezag: ‘Zalig de armen van geest, enz. . .’. Enne geweldige groeëte kaerel dae zien laeve lank has aan zien moder eur hendje hei geloupe en wie hae allein op de werreld stóng de kos neet kós verdeene en in 't ermehuuske is gestorve. Maar noow nag de Kloèsterstraot, 't grótste leid is geleeje, 't begint op te schete, nag 'n gedeilte van 't waegdek legge en 'n fónkelnieje straot is d'r wir klaor en as die noow nag vól nieje winkelhuùs lik wie ze mei zegge - maar det zal nog wal wet deure. As me zich noow nag die alde Koestraot veurstelt. Laot ós det ens naogaon oèt miene schoeëltièd. Van de alde bewoeëners van de straot woeëne d'r nag twieë, namelik Louis Hille en de witvrouw (weduwe) Jean Nabbe.

1SAM_2Góng me van de Mert op de Pool aan, kreeg me links ièrs 't hoès van Sanger Hille [zie A], de enige manufacturezaak van Blièrick, woeëvan Louis Hille nag euver is. Den Kerpen Drees, veróngelök beej d'n brank beej Schoure. Nao zienen doeëd bleef d'n insigste zoon Sjang [zie B] met 'n paar alde vrouwkes euver, is later nao de stad getrokke en dao gestorve. As jónggezel, umdet hae te bang waas, wie ze zagte, um 'n maedje te vraoge. Den 't huuske van Thisse ein van de ièrste Blièrickse gerdeneers, enne Venlose van gebaorte. Den Frings [zie C] de koperslaeger. Det hoès steit d'r nag en is bewoeënd door Klaasse de leiendekker. Frings en zien vrouw Kerlien ware ouk Venlose, ze heie niks as 'n pleegdochter, Mina. Volges tante Kerlien 't veurbeeld en 't bleumke van de parochie. Den 'n aope terrein en den 'n groeëte boerderie met stel, scheure en magezièn van Carleij's Thies (Gröbbe) [zie D], boer en gemeinte-óntvenger en hangelaer in guano (kunsmis) en kaole. Van zien groeëte femièlie is, geluif ik, nemus mièr in Blièrick. Den Hermans Koeëbus [zie E], ièrs werkzaam in de febriek van Hille, later lantaeropstaeker en gemeinte-werkman en op hoeëge laeftièd in Blièrick gestorve nao ièrs met zien vrouw en groeëte femièlie golde broèlof geveerd te hëbbe. Zien groeëte femièlie is noow nag euver hièl Blièrick verspreid. Den de femièlie Heithuze [zie F], bekind um zien jonges met eur linkse bein. Den Levrinse Kuuëb [zie G], boer, gerdeneer en voorman, ouk hièl ald gewore en golde broèlof geveerd. Dao woeëne nag vuuël femièlies van in Blièrick. Den de smeed Pinge [zie H], 1SAM_6489enne echte grapjas, noow de Grot van Calypso (nummer 37) met zes jónges met zoeëwet Chinese name Jong en Jen en Jung en dreej nette maedjes. Die femièlie is zoeëwet gans geëmigreerd nao Amerika. En de letste aan dae kank de femièlie Goofers [zie I], bekker, mulder en jaeger. Dao leepe vruujer altièd 'n paar groeëte jachhung ronk. Hae deej vuuël jage met Clercx. Zien vrouw Mieke Tant haet nag lang in det hoès gewoeënd det d'r nag gedeiltelik steit, maar noow onbewoeënbaar is en aafgebroke zal waere. Den leep me taege de Pool aan woeë op 'n pómp stóng en 'n bleik (graasveld um de was te druuëge) waas vur ederein. Góng me wir truuk nao de Mert, den loog op d'n hook 'n klein huuske van Schöppen Driekske, later nao de begiène gegaon en dao gestorve. Den kreeg me 'n stök wei, Carleij's Bóngerd, met 'n groeëte alde hek naeve de straot. Naeve die hek 'n lieëgte, zo'n saort graaf woeë 't water in verzónk en me peere (wörm) kós vange um te visse. Den de huuskes van Peskes [zie J], de mangemaeker, later snièder Bernaards, Peskes ziene schoeënzoon. Peskes hei 'n groeëte femièlie, vuuël jonges die bekind ware as zengers, ouk meis oèt Blièrick vertrokke en den de kuùper Nelisse. Den leep d'r ennen aerdwaeg (1e Graaf van Loonstraot) met 'n bietje sintels op nao de stasie toe en den op d'n hook Schoures Jan [zie K] zien boerderieke, wet d'r noow (nummer 38) nag steit en beej 't kloeëster huùrt. 1SAM_Juliana1910Den 't hoès van Van Elswijck [zie L], ennen tummerman, beroemd um de döp die hae makde. Dao koch me vur dreej cent ennen dop, enne zoeëgeneumde ‘elswieker'. Dao kós nemus aan kómme tippe. Den de schoester Veugelers [zie M], beejgenaamd 'de Köls’ en d'n alde Gièrards beejgenaamd 'de Vièffrankskop', ennen alde renteneer. Dao gónge we altièd plante koupe, die hae trok in d'n haof achter zien hoès. Den Gelaudemans [zie N], krieëmer en winkeleer, later brökwachter, klein van pesteur maar kaerig (pittig). Zien winkelke met zien lekker brök en 'n groeët stök johannesbroeëd vur enne cent stóng beej de jeug good bekind. Den hei me nag de huùs van de femièlie Linskes en Mente, ens de elite van Blièrick, maar of d'r nag wet van euver is? Det zal neet vuuël zien. Sic transit! En den 't letste hoès wet d'r nag steit, die ruïne kinne we has zegge, waas 't hoès met brouwerie, ièrs van De Rijk [zie O], later van menièr Vogels (nummer 2, maar den wet veuroèt). Det hoès met ziene groeëte lingdeboum waas ens op zon- en fieësdaag de verzamelplaats van de gemeinte. Dao stoeide en speulde ens de Blièrickse jeug en loesterde de aldere nao 't niejs en de verkuip die de veldwachter nao de hoeëgmis van 't balkón van 't raodhoès aan 't volk veurloos. Daonao verspreidde zich 't mansvolk um in de herberge in d'n umtrek van de Mert beej 'n dröpke of 'n schöpke beer det niejs te bespraeke. Die huùs van de femièlies Linskes en Mente staon d'r ouk nag gedeiltelik. In die straot is dus in 'n gooj halve ieuw hièl wet gebeurd en hièl wet verangerd. Dao kós me wal has 'n book euver schriève, maar we zulle 't heej maar beej laote. We haope maar det in de toekóms alle verangeringe in de gooje richting zulle gaon toet heil van 't alde Blièrick in zien niej moeëj pekske.

1SAM_0A - Louis (Lodewijk Hubertus) Hillen werd op 25 augustus 1869 in Blerick geboren, zoon van Alexander (Sanger) Hillen en Maria Berdina Verschueren. Hij was importeur van pijpen en groothandelaar in rokersbenodigdheden. Daarnaast had hij een assurantiekantoor en was hij eigenaar van een steenoven aan de Tangkoel in Hout-Blerick. Hillen was een zeer invloedrijk man in Blerick. In de jaren twintig en dertig zat hij in de gemeenteraad van Maasbree. Vanaf 1930 was hij bovendien enige jaren wethouder. Ook was hij bestuurslid van diverse kerkelijke instellingen. Louis Hillen overleed op 19 oktober 1952, hij was ongehuwd.

B – Sjang (Joannes Hubert) Kerp (1866 Blerick-1941 Venlo), vrijgezelle zoon van Andries Kerp (1824 Blerick-1891 Blerick) en Joanna Smets (1824 Blerick-1884 Blerick). Kerpen Drees overleed 27 mei 1891 bij een brand.

C - Hendrik Frings (1829 Venlo-1908 Blerick), koperslager; was tweemaal getrouwd, (1) 1858 Sevenum met herbergierster Helena van den Homberg (1815 Straelen-1888 Blerick), (2) 1889 Venlo met herbergierster Cornelia Hubertina Carolina Beijen (1836 Venlo-1914 Blerick). Uit beide huwelijken geen kinderen, wel een pleegdochter Mina.

D – Mathijs Grubben (1835 Blerick-1915 Blerick), gemeente-ontvanger, zoon van Jan Grubben en Anna Maria Verrrijnen. Hij trouwde 1876 Helden mat Maria Louisa van den Beuken (1853 Helden-1915 Blerick), en kregen 12 kinderen. De naam Carleij komt van Jan Mathijs Carleij (1775 Schin op Geul-1863 Blerick), die een grote boerderij had aan de Kloosterstraat en schuin tegenover een grote boomgaard. Jan Mathijs Carleij was burgemeester van Maasbree 1830-1832 en 1835-1836. Hij was tweemaal getrouwd, (1) huwelijk met Ida Linssen (1796 Blerick-1815 Blerick) en (2) huwelijk met Antje Jans Ooijevaar (1781 Barsingerhorn-NH).

E – Jacobus Hubertus Hermans (1849 Blerick-1929 Blerick), trouwde in 1874 met Catharina Hubertina van Avesaat (1853 Blerick-1925 Blerick). De hele Kloosterstraat werd in 1924 versierde voor hun Gouden Bruiloft.

F - Joannes Christiaan Hubertus Heijthuijsen (1823 Maasbracht-1892 Blerick), winkelier en dijkwachter, zoon van Theodorus Heijthuijsen en Martina Tilborg. Trouwde 1862 Neer met Joanna Bollen (1834 Blerick-1907 Blerick), tapster en dienstmeid, dochter van Joannes Bollen (timmerman) en Willemina Tijssen (dienstmeid en landbouwster). Zij woonden in Neer op de Waije en na 1874 in Blerick, en hadden 5 dochters en 4 zoons.

G - Op nummer 35 woonde Levrinze Kuëb Titulaer (1837 Venlo-1928 Blerick). Die was boer, gerdeneer, voerman, lijndrijver en samen met zijn vrouw Wilhelmina van Eldijk (1850 Maasbommel-1923 Blerick) hadden ze 15 kinderen, 5 dochters en 10 zoons. Levrinze Kuëb was een van de laatste lijndrijvers, hij trok de schepen stroomopwaarts richting Luik. Daarnaast reed hij als voerman met paard en kar veel vracht op het Duitse Ruhrgebied, en sleet hij koopwaar op de dorpen. In de minder drukke tijd bewerkte hij ook nog zijn eigen grond. De zoons groeiden uit tot bomen van kerels, waar moeder Wilhelmina als een kloek over waakte. Wiel en Piet bleven het langst thuis, en werden na sluitingstijd geregeld door hun moeder uit de grot van Calypso opgehaald. Een keer was Bolle Pietje haar voor en moesten de broers voor één nacht in het kotje voor openbare dronkenschap. In de grot van Calypso was een vreemd clubje gehuisvest met een zeer beperkt aantal leden. Slechts als je zonder te ‘kloeken’ een stevel bier van drie liter naar binnen kon werken, werd je toegelaten tot het selecte groepje. Vier zoons van Levrinze Kuëb waren lid. In 1922 werd hun Gouden Bruiloft groots gevierd, ze woonden toen aan de Witherenstraat.

H - Op nummer 37 woonde Peeter Pingen (1835 Meerlo – 1913 Blerick ), hoefsmid, in 1866 getrouwd met Joanna Stroeks (1842 Blerick – 1892 Blerick). Ze hadden 4 dochters en 8 zoons. De voorgevel van hun huis lag niet keurig parallel aan de rooilijn van de Kloosterstraat, maar lag daar eigenwijs dwars op. Dat slordige bouwpatroon maakte van Blerick dat typische pittoreske dorp. Tot 1905 was het een smederij. Eind negentiende, begin twintigste eeuw waren er overigens in de kern van Blerick drie smeden: Pingen in de Kloosterstraat, Hermans aan de Steegstraat en Derks op de hoek Witherenstraat/Kloosterstraat. Brouwer Louis Wolters van stoombierbrouwerij La Belle Alliance uit Venlo kocht het pand aan het begin van de twintigste eeuw van smid Peter Pingen. Hij zocht blijkbaar nieuwe afzet voor zijn bier en begon er een kroeg. Wolters was ook degene die het idee kreeg om de hele binnenkant van het café van kurk te voorzien. Vrijwel de gehele wand en het plafond was met schors van de kurkeik betimmerd. Op sommige plaatsen waren stukken spiegelglas aangebracht. Door dit alles kreeg het café de aanblik van een grot , en men besloot het dan ook de ‘Grot van Calypso’ te noemen. De grot werd vooral de eerste decennia druk bezocht door spoorwegarbeiders, die er op een gegeven moment de broederschap van het bier oprichten. En door de aantrekkingskracht van het Blerickse centrum van al die nieuwe arbeiders werd het ook wel in de volksmond de Zeedijk genoemd.

Handrie Janssen (1879 Blerick – 1943 Blerick) was van 1922 tot zijn overlijden in 1943 de kastelein van de Grot van Calypso. Hij was een zoon van de Venlose Johan Janssen (1826 Venlo-1883 Venlo) en de Blerickse Adelaïde Titulaer (1839 Blerick-1900 Blerick). Hij was tweemaal getrouwd. In 1903 met Johanna Gertruda Hubertina Bongartz, dochter van een garagehouder / kolenboer, die in 1906 acht dagen na de geboorte van hun tweede kind in het kraambed is overleden. In 1910 hertrouwde Handrie met Gertruda Maria Hubertina Lamberts, er kwamen nog drie kinderen bij.

Handrie had een technische opleiding genoten en was niet erg honkvast, in 1911 verbleef hij nog in Londen als machinebouwer. Vanaf 1912 werkte hij als elektricien aan de ‘verlichting’ van Venlo. Toen hij zich gepasseerd voelde bij een promotie, omdat de Gemeente Venlo een technicus van ‘buiten’ aannam, heeft hij ontslag genomen. Met hulp van familie van zijn moeder kon hij op de Kloosterstraat beginnen in de voormalige smederij met woonhuis, de ‘Grot van Calypso’ . Handrie is in 1943 in zijn slaap gestorven aan een hartstilstand, zijn zoon Joep nam de zaak over. Het oude maar slecht onderhouden pand waarin de Grot was gevestigd, moest in 1965 wijken toen de Kloosterstraat werd doorgetrokken naar de Witherenstraat. Joep Janssen (Joep van de Grot)was dus gedurende 22 jaar de laatste kastelein in de grot. Alweer een markant pand met een rijke historie moest van het Blerickse toneel.

I - Op nummer 39 woonde Jan Goofers (1823 Weert-1895 Blerick), molenaar, bakker en jager. Zijn tweede vrouw Mieke Tant was een typisch Blericks dorpsfiguur. Zij dreef een handeltje in koloniale waren en verkocht brood. Mieke Tant was erg gul en gaf veel aan de armen van Blerick. Veel kinderen uit de Boekend aten tussen de middag hun boterhammen bij haar op. De kinderen moesten in Blerick naar school, omdat in hun dorp nog geen school was. Mieke Tant heette eigenlijk Johanna Maria van den Beuken (1847 Helden – 1928 Blerick), en was tweemaal getrouwd. In 1871 in Helden met Mathieu Hermkens, en in 1892 Blerick met de 69-jarige Joannes Goofers (molenaar en koopman). Joannes Goofers was al twee keer eerder getrouwd 1847 met Maria Josepha Hoffman (3 kinderen) en Maria Coopmans (8 kinderen). Op 15 juli 1872 ging de standaardmolen te Blerick voor 3000 gulden naar Jan Goofers, koopman in Blerick. Zoon Lambertus (1851SAM_39-1948), getr. Anna Maria Lormans, nam het handwerk van zijn vader over in 1898.

J – Martinus Peskens (1826 Buggenum-1887 Blerick), mandenmaker; trouwde 1851 met Margaretha Jacobs (1827 Blerick-1883 Blerick). Ze kregen 2 dochters en 6 zoons. Snièder Bernaards is waarschijnlijk kleermaker Johannes Bernardus Driessen, die trouwde met dochter Willemina Peskens en in haar ouderlijk huis gingen wonen.

K – Johannes Hubertus Schouren (1826 Tegelen-1908 Blerick; getrouwd met Maria Dorothea Paulina Gertrudis Hubertina Peeters (1842 Blerick-1926 Venlo), zes kinderen waarvan er vijf jong overlijden.

L – waarschijnlijk is dit de stoelendraaier / houtdraaier Joseph Francis van Elswijck (1834 Venlo-1911 Venlo), getrouwd met Maria Helena Klein (1842 Venlo-1934 Venlo).

M – Johannes Veugelers (1860 Neer-1911 Blerick), getrouwd met Margaretha Hubertina Jacobs (1862 Blerick-1945 Assen).

N – Nicolaas Renier Geloudemans (1839 Breda-1931 Blerick), bakker, winkelier, brugwachter; getrouwd met Johanna Maria Antonetta Joosten (1841 Venlo-1910 Venlo). Ze kregen zeven kinderen, waarvan er drie jong overleden.

O - Op de hoek Kloosterstraat-Antoniuslaan lag het markante pand van brouwerij de Rijk. In 1895 werd dit verkocht aan de Zusters van de Goddelijke Voorzienigheid. De brouwerij werd overgenomen door Leonard Hubert Vogels (1850 Buggenum – 1925 Venlo) en zijn vrouw Helena Joanna Jongmans (1849 Leiden – 1908 Blerick).